In week voor Allerheiligen staat Rino Feys stil bij onze omgang met de dood. ‘Je kunt veel leren over het dorp of de stad waar je bent aan de manier waarop er met de doden wordt omgegaan.’
Het is vreemd hoe weinig de meesten van ons werkelijk begaan zijn met wat ons uiteindelijk te wachten staat. De mens stuurt raketten naar Mars, ontrafelt het menselijk genoom en wordt belaagd door algoritmes die hem beter kennen dan hijzelf – maar weet nog altijd niet goed hoe met de dood om te gaan. We digitaliseren alles, behalve rouw.
We trekken er ons niets van aan of kiezen het beste hout voor de kist, de mooiste steen die past binnen ons budget. We maskeren de dood met religie, versieren haar met bloemen en ornamenten, of drijven er de spot mee tijdens Halloween.
Alles, zolang we er maar niet hoeven bij stil te staan. Iedereen kent wel iemand met wie ze niet eens zolang geleden samen aan tafel zaten, in een warme omgeving, genietend van lekkers, die door vuur verteerd werd of nu ergens eenzaam ligt weg te rotten in een kist – maar daar willen we, kunnen we niet aan denken. Wat, op bezoek gaan bij onze dierbare overledenen? Wie heeft daar iets aan?
Nochtans is de begraafplaats een interessante plek: je kunt veel leren over het dorp of de stad waar je bent aan de manier waarop er met de doden wordt omgegaan. Of onkruid, gras en klimop er heer en meester zijn, of onder de voet gehouden worden. Of de grafstenen schots en scheef liggen, er stukken ontbreken. Een containerpark voor menselijke resten, ergens tussen de spoorweg en gele dampen spuwende fabrieken in, of een verstilde omgeving met oude bomen, zowel openluchtmuseum als natuurgebied waar een haas voor je voeten wegspringt en je op graven de vervaagde foto’s ziet van wie hier een eeuw geleden nog in lompen rondliep of de plak zwaaide.
Je hebt snel door hoe het zit met die marmeren engelen, die metershoge beeldhouwwerken, die mausoleums met glas-in-lood, familiekelders groot genoeg om met hele gezinnen in te wonen. Praal en pracht als ultieme stuiptrekking van de welgestelde stervende, die zijn status ook na de laatste adem wil behouden. Terwijl in de rij erachter de naamloze houten kruisjes staan, wat scheefgezakt, de namen bijna verdwenen.
Maar traag en gestaag wint de verwering het van de herinnering, als een zoete wraak. Want wat maakt het uit? Wie rijk is, heeft het meeste te verliezen. We vertrekken hier zoals we aangekomen zijn: met lege handen.
Onze begraafplaatsen lijken vaak op miniatuurversies van onze samenleving. Zelfs in de dood scheiden muren, kettingen, korte hagen en betonnen kolommen de klassen. De ene rust in een marmeren paleis, de andere verdwijnt in een anonieme rij onder wat aarde. De tijd voegt nog enkele lugubere accenten toe: wat ooit bedoeld was als eerbetoon, wordt na tientallen jaren weer ingenomen door de natuur.
De gezichten op de stenen verweren tot grimlachende grimassen, Jezus wijst de weg vanaf het kruis met één enkele arm, de woorden van troost verbleken, brokkelen af of verdwijnen onder het mos. Wat overblijft, is een sinistere plaats waar de levenden zich ongemakkelijk voelen.
Soms zie je iemand lopen, gehaast, onwennig om zich heen starend, alsof hij of zij verdwaald is. Niet zelden met een emmer en een spons in deze tijd van het jaar; de geur van bleekwater verraadt dat we ons dicht bij Allerheiligen bevinden. Het zijn hoogdagen voor de bloemisten: straks komen hele horden hiernaartoe in dikke winterjassen, mutsen en handschoenen, met grote potten chrysanten. Liefde, gemeend of voor de schijn, gemeten aan een propere grafsteen, in bloemen en aandenkens boven de grond.
Grond die gehuurd wordt, voor enkele jaren of decennia lang. Oude graven waaruit de dode dreigt plaats te moeten maken wanneer de betaling niet binnen de afgesproken termijn wordt herhaald – ook al staat er ‘eeuwige vergunning’ in steen gebeiteld, want dat is net zo goed verleden tijd en de afspraken tussen onze voorouders hebben vandaag geen waarde meer.
Dood of levend, de beloning wordt gegarandeerd: zo functioneert onze westerse maatschappij – alles is een contract en niets is gratis. Het leven wordt belast van bij de conceptie tot lang na het verscheiden.
In onze drang om de dood te bezweren, hebben we haar verdoemd. We spreken er niet over, we verbergen haar onder stenen en administratie. We kneden haar in onze fantasie tot een luguber monster, rillen bij de gedachte hoe de dode daar nu ligt – geen gedaante maar een rammelend geraamte – terwijl ze gewoon een feit zou moeten zijn. Een sereen moment van overgang. Ons enige cadeau aan de wereld die ons een tijdlang tolereerde: een eetfestijn voor de wormen.
De mens heeft er, zoals met alles, een zootje van gemaakt. Maar horror is een bedenksel van de entertainmentsector en hoort niet bij de dood; de dood is een onderdeel van het leven zelf. Ze is geen vijand, geen straf, geen mysterie om te vrezen of te verbergen.
Waarschijnlijk is dat onze grootste vergissing: dat we de dood niet meer als deel van onszelf zien, maar als iets dat buiten ons staat. En dat jaagt velen van ons de stuipen op het lijf. Terwijl diezelfde dood – die eindigheid waar niemand onder of boven een ander staat – als we eerlijk zijn, het enige is dat we echt delen. De naakte waarheid. Wie dat beseft, hoeft niet meer op te potten of afgunstig te zijn.
Want angst is niets anders dan een hardnekkig vasthouden aan het hier en nu, een weigering te aanvaarden dat we ooit ook zullen rusten – zij aan zij, in potten in muren of onder hetzelfde gras, in dezelfde duisternis, waar vriend en vijand niet meer bestaan.
Misschien is dat wel de reden waarom we de dood zo slecht verdragen: niet omdat ze het einde is, maar omdat ze ons confronteert met wat we onderweg vergaten – te leven.
We maakten plannen, renden, vergaarden, en dachten dat we alle tijd hadden. We vergaten dat leven niets meer is dan een kort verblijf, een ademtocht tussen twee stiltes.
We stellen uit, uit gewoonte of angst, en vergeten dat uitstel ook een keuze is.
Het leven is een feest waarvan sommigen te vroeg vertrekken, dat sommigen helemaal missen, waarop sommigen te lang blijven.
Niemand weet wanneer de muziek stopt.
Sommigen durven niet te dansen uit angst zich belachelijk te maken, anderen omdat ze denken dat het feest nooit eindigt. Nog anderen dansen tot een gat in de nacht.
Maar de uitkomst is voor iedereen gelijk: vroeg of laat verstommen alle stemmen en gaat het licht uit.
Rino Feys is schrijver. In zijn werk verkent hij o.a. de dunne grens tussen leven, herinnering en vergankelijkheid.