Eindeloos buitenspelen, maar voor het donker thuis. Tot niet zo lang geleden zag de grote vakantie van het gemiddelde Vlaamse kind er ongeveer zo uit. Die tijd lijkt voorbij. De lokroep van het scherm, natuurlijk. Maar volgens Tine Bergiers, voorzitter van de belangenorganisatie voor de spelende jeugd Goe gespeeld!, is er nog veel meer aan de hand.
Hoeveel Vlaamse en Brusselse kinderen spelen vandaag nog regelmatig buiten? Een minderheid, zo ontdekte onlangs het kenniscentrum Kind & Samenleving. Onderzoekers van het centrum trokken vorig jaar tien keer na elkaar door 24 Vlaamse en Brusselse wijken om er spelende kinderen te turven. Ze telden in totaal iets meer dan 3000 kinderen. Dat kwam overeen met ongeveer een derde van de 3- tot 14-jarigen die in die wijken wonen.
Wat die cijfers echt betekenen, wordt pas duidelijk als je ze vergelijkt met de resultaten van hetzelfde onderzoek uit 2008. Toen werd nog drie vierde van de kinderen op straat gespot. Een dramatische daling, maar voor Tine Bergiers kwamen de resultaten niet als een verrassing.
‘Je kunt die evolutie ook gewoon vaststellen op straat’, zegt ze. ‘Je ziet vandaag nog zelden kinderen in het straatbeeld. De onderzoekers van Kind en Samenleving hebben die evolutie onlangs heel pakkend omschreven. Als het zo verder gaat, stelden ze, dan zijn we aan de laatste generatie kinderen die nog buiten speelt. Dat zou betekenen dat over een jaar of tien het kind ongeveer uit het straatbeeld is verdwenen. Dat lijkt me zonder meer ongezond. Om niet te zeggen: ziekelijk. Tim Gill, een Engelse onderzoeker en auteur van een belangrijk boek over risicovol spelen, maakte ooit de vergelijking met ecologie. Zoals de aanwezigheid van vogelsoorten veel zegt over de gezondheid van de omgeving, zo zegt de aanwezigheid van kinderen in de publieke ruimte veel over het sociale klimaat.’
Zou het kunnen dat de enorme snelheid van die daling deels te verklaren is omdat ze zichzelf versterkt? Hoe minder kinderen buitenkomen om te spelen, hoe minder aanlokkelijk het voor een kind wordt om zelf de deur uit te gaan.
Tine Bergiers: Zien spelen doet spelen. Dat bewijst elk onderzoek dat hierover bestaat. Het is ook logisch. Op je eentje is de lol er snel af. Je kunt moeilijk verstoppertje spelen met alleen jezelf. Het aantal spelmogelijkheden neemt ook toe met het aantal kinderen. Nog meer dan elders geldt hier: hoe meer zielen, hoe meer vreugd.
De meest voor de hand liggende verklaring lijkt de toegenomen schermtijd. Kinderen kleven aan hun smartphone, tablet of PlayStation, en je krijgt ze er bijzonder moeilijk van weggerukt.
Bergiers: Ongetwijfeld speelt dat een rol, maar zelf zal ik daar nooit over beginnen. Dat doe ik niet omdat de rest van de samenleving het al als de grote boosdoener naar voren schuift.
‘Kleuters met een tablet en een koptelefoon op? Daar zullen we nog véél spijt van krijgen’
Voor mij staan schermen en buitenspelen ook niet per definitie haaks op elkaar. Herinner je de pandemie, toen zo veel kinderen op Pokémon gingen jagen. Of denk aan geocaching, een schattenjacht in de publieke ruimte. Het scherm biedt dus zeker ook kansen. Je kunt je trouwens ook afvragen wat hier oorzaak is, en wat gevolg. Komen kinderen zoveel minder buiten omdat ze liever aan hun scherm blijven hangen, of blijven ze liever aan dat scherm hangen omdat ze de publieke ruimte als onaangenaam of onveilig ervaren?
Uit het onderzoek blijkt dat in sommige wijken kinderen nog wél heel vaak buiten spelen. Daaruit zou je kunnen afleiden dat schermgebruik hoogstens maar een deel van de verklaring is.
Bergiers: De verschillen tussen wijken zijn soms enorm groot, ja. En om die verschillen te verklaren is één antwoord zelden voldoende. Dit is een complex veellagig probleem, waar niet één pasklare oplossing voor bestaat. Een van de drempels die kinderen in enquêtes zelf noemen is veiligheid. Uiteraard gaat dat over verkeersveiligheid. Maar het gaat ook over overlast die gepaard gaat met drugs- en alcoholmisbruik en – net als bij volwassenen – de mate van properheid.
Het zal je misschien verbazen, maar dat laatste vinden kinderen en jongeren superbelangrijk. Daarnaast geven kinderen en jongeren ook aan dat ze het gevoel moeten hebben dat ze op een plek welkom zijn. Dat laatste is, helaas, zeker niet overal het geval. Kinderen en jongeren die samenkomen maken plezier, en dat gebeurt natuurlijk niet altijd op fluistertoon. Ze zijn nu eenmaal luidruchtig, en dat wordt door veel mensen als overlast beschouwd.
Is die ergernis niet van alle tijden?
Bergiers: De intolerantie is toch duidelijk toegenomen. Die vaststelling was ook een van de redenen waarom we Goe gespeeld!, de belangenorganisatie voor de spelende jeugd, hebben opgericht. Toen we er 15 jaar geleden mee begonnen, zag je echt een golf van onverdraagzaamheid, met jeugdhuizen die werden gesloten, scoutslokalen die moesten verhuizen of speelpleintjes die moesten verdwijnen vanwege ‘geluidsoverlast’. Ik merk dat gemeentebesturen vandaag al wat meer rekening houden met de belangen van kinderen en jongeren, maar nog altijd lees je in de media geregeld berichten over buurtbewoners die geen spelende kinderen in hun backyard willen.
‘In sommige buurten staat op het enige stukje publiek groen een bordje “verboden te spelen”. Moeten we dan schrikken als ze dat ook minder en minder doen?’
Vorige maand nog was er een bericht uit Turnhout, waar een gemeenteraadslid dat naast een speelterrein woonde, eiste dat het zou verdwijnen. Maar ook in Brussel, de stad waar ik woon, sta ik soms nog versteld. In mijn buurt zijn er, op korte afstand van elkaar, drie scholen. Voor de rest vind je er hoge appartementsblokken. Op het enige stukje publiek groen in de buurt staat een bordje ‘verboden te spelen’. Tja. Moeten we dan schrikken van de vaststelling dat ze dat ook minder en minder doen?
U had het al even over het aspect verkeersveiligheid. Is die, onder meer dankzij de zones 30 en de vele fietsstraten, de afgelopen decennia niet sterk toegenomen?
Bergiers: Het aantal auto’s is zeker niet afgenomen. Maar inderdaad, je ziet, op veel vlakken, bij lokale besturen minstens het begin van een mindshift. Het besef groeit dat in woonwijken de auto niet langer koning mag zijn. Dat juich ik natuurlijk toe, al zie je dat die besturen zulke veiligheidsmaatregelen in de eerste plaats nemen om het aantal ongevallen zo veel mogelijk te beperken. Zelden gebeurt het omdat ze vinden dat er in een straat ook plaats moet zijn voor spelende kinderen. Wij pleiten ervoor om bij de aanleg van straten ook en misschien wel vooral daar rekening mee te houden. De verkeersveiligheid zal er als vanzelf door vergroten.
‘Om de impact of “overlast” te beperken, creëren lokale besturen plekken voor de jeugd in de periferie. Zo krijg je kindreservaten.’
Maar zover wordt helaas nog niet gedacht. Lokale besturen zijn zich meer dan vroeger bewust van het feit dat ze meer plek moeten creëren voor de jeugd. Maar om de impact of ‘overlast’ te beperken, zoeken ze die plaatsen in de periferie. Zo krijg je ‘kindreservaten’. Als ze zich willen uitleven – lees: kind zijn – dan moeten ze maar naar het skatepark aan de rand van de gemeente. Terwijl één kilometer voor een kind van 8 een onoverbrugbare afstand is. Ouders van vandaag zouden het ook nooit toestaan dat hun kind daar op zijn eentje naartoe zou gaan.
‘Als kinderen niet kunnen spelen, sterft hun ziel.’
Daarom is het minstens zo belangrijk dat lokale besturen investeren in de woonwijken zelf. Dat hoeven geen grote projecten te zijn. Een bredere stoep, een bankje of een paar bomen kunnen volstaan. Zolang het hen maar het gevoel geeft dat de straat meer is dan een verbindingsweg en een verzameling parkeerplaatsen, en kinderen zich welkom voelen. Want spelen is wat kinderen overal doen. Als kinderen niet kunnen spelen, sterft hun ziel.
Om nog een andere belangrijke hinderpaal te noemen: om buiten te kunnen spelen heb je open ruimte nodig, en die is er in Vlaanderen steeds minder. Cijfers van Statistiek Vlaanderen leren dat in 1985 net geen 20 procent van de Vlaamse oppervlakte bebouwd was. Vandaag zitten we al aan bijna 30 procent. Dat verklaart mee de felle strijd tussen machtige lobbygroepen als de Boerenbond en Natuurpunt. De vraag is dan: wie verdedigt in die strijd om ruimte de belangen van de jeugd?
Bergiers: Kinderen en jongeren hebben ook geen stemrecht, dus is het, onder veel anderen, aan ons om ervoor te zorgen dat hun stem wordt gehoord. Niet voor niets zijn het Agentschap Natuur en Bos en Natuurpunt partners van Goe gespeeld! Ook bij die organisaties zie je trouwens een mindshift. Hun perspectief is al een stuk kindvriendelijker geworden. Nog niet zo lang geleden had je in een bos hoogstens een kleine zone waar gespeeld mocht worden. In de rest van het bos moest je op het pad blijven, wat kinderen uiteraard heel stom vinden. Vandaag zie je dat het bijna omgekeerd is.
‘Kinderen mogen vuil worden. Ze mogen vallen. Dat betekent ook dat de kans bestaat dat ze een been breken. Het alternatief is dat we ze inpakken in bubbelfolie.’
Sommige stukken natuurgebied moeten om ecologische redenen echt met rust gelaten en beschermd worden. Die schermen we dan ook af. Maar voor de rest laten we het kind vrij. Het gaat om een zorgvuldige afweging tussen het belang van natuurbehoud en dat van het spelend kind. Zo’n paradigmashift in de visie op het spelende kind is er ook gekomen bij het agentschap Opgroeien, nog een grote partner van Goe gespeeld!. Door in de visietekst één zinnetje te veranderen – ‘zo veilig als mogelijk’ werd ‘zo veilig als nodig’ – heeft het agentschap het belang van risicovol spelen erkend. Kinderen mogen vuil worden. Ze mogen vallen. Dat betekent ook dat de kans bestaat dat ze een been breken – het liefst niet meer dan één. Het alternatief is dat we ze inpakken in bubbelfolie.
Het brengt ons bij een nog een andere mogelijke hinderpaal. Misschien gaan kinderen ook minder naar buiten omdat hun ouders in het post-Dutroux-tijdperk zo risicoavers geworden zijn?
Bergiers: Dat speelt zeker een rol. Mijn ouders hebben mij als kind heel erg vrij gelaten, maar de angst voor witte busjes is er ook bij mij ingeramd. Daarbovenop komt ook die vanuit Amerika overgewaaide juridisering van de samenleving. ‘Mijn kind heeft zijn been gebroken op de speelplaats, dus ik klaag de school aan.’ Ik weet wel dat niet alle ouders zo in elkaar zitten. Maar die toenemende juridisering wakkert wel een algemene voorzichtigheid aan.
‘Een meisje dat een voetbalkooi binnenstapt, denkt automatisch: hier is maar één uitgang.’
Uit het onderzoek blijkt dat vooral meisjes ouder dan 12 niet meer op straat komen. Is dat ook een nabeving van de Dutroux-schok?
Bergiers: Daar bestaan veel redenen voor. Ik vertelde daarnet over het kindreservaat. Die reservaten zijn vooral op sport en spel gericht. Het zijn skateparken, basketbalveldjes of voetbalpleinen. Die plekken zijn heel waardevol en nodig, maar we weten ook dat meisjes zich daar niet altijd welkom voelen – al bestaan er natuurlijk uitzonderingen. Ken je die voetbalkooien? Een meisje dat daar binnenstapt, denkt automatisch: hier is maar één uitgang. Voor meisjes zijn dat, spijtig genoeg, plekken die vaak onveilig aanvoelen. Bovendien zijn ze uitsluitend op sport gericht. De banken die eromheen staan, bijvoorbeeld, staan niet tegenover elkaar, maar naar het veld gericht. Dat zijn plekken die niet altijd voldoen aan de behoeften van wat oudere meisjes.
In de minder welgestelde en dichtst bevolkte wijken is de behoefte aan open ruimte wellicht het grootst. Helaas zijn juist die wijken het dichtst bebouwd.
Bergiers: Klopt, al laten we daar nog veel kansen onbenut. In mijn dichtbevolkte Brusselse wijk lag er drie jaar lang een terrein volledig braak. In plaats van dat terrein open te stellen voor kinderen, heeft men er hekken rond geplaatst. Een mogelijkheid die her en der al wordt benut, zijn de speelplaatsen. Die kun je na de schooluren perfect openstellen voor alle kinderen. Ik denk ook aan de parkings van grote winkels die op zondag sluiten.
Factcheck: meer spelen kan ADHD niet voorkomen
Met wat creativiteit kunnen we best veel doen. Al zie je dat ook hier onze risicoaversie tegenwerkt. Want wat als er iets misgaat? Wie is er verantwoordelijk als er een kind valt? Wat natuurlijk een absurde vraag is. Niemand is daar verantwoordelijk voor. Kinderen vallen zelfs over hun eigen schaduw. Laat dat gewoon gebeuren. Het is door te vallen dat ze leren opstaan. Hetzelfde is trouwens waar voor kinderen die vechten. Kinderen, zeker broers en zussen, vechten met elkaar. Dat duurt tot er eentje weent en om de mama gaat roepen. Wij hebben de neiging om dat zwaar te problematiseren, terwijl het eigenlijk een leermoment is.
De vechtpartij als leermoment?
Bergiers: Kinderen leren zo hun eigen en andermans grenzen kennen. Ik weet waarover ik spreek. Ik ben opgegroeid met drie broers. Als ik met hen aan het vechten was, zei mijn ma: ‘Ga dat buiten doen.’ (lacht) Op dat vlak heb ik een prachtige jeugd gehad. Mijn ouders hebben me altijd gestimuleerd om naar buiten te gaan. Ze hadden gelukkig ook geen idee wat wij daar allemaal uitspookten. Voor veel van die dingen zou je vandaag als jongere een GAS-boete krijgen, of in een politiebusje worden gezet. Terwijl er helemaal niks mis was met mij. Ik had gewoon drie broers. En ADHD, dat ook wel.
Bio Tine Bergiers
Geboren in 1989 in Etterbeek.
2007
Toegepaste jeugdcriminologie aan de Karel De Grote Hogeschool.
2012
Projectmedewerker bij Huis van het Kind Leuven en opvoeder bij Tonuso vzw in Jette.
2013
Jeugdconsulent in Overijse.
2018
Voorzitter Goe gespeeld!
Sinds 2020
Verantwoordelijke beleid en voorzitter van Goe gespeeld! en de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk.