Martha Balthazar
‘Pubers ontmaskeren de realiteit als een constructie, als een collectieve waanzin’
Twee vissen zwemmen rustig rond, een derde vis passeert hen en zegt: ‘Goedemorgen vrienden, hoe is het water?’ De andere vissen knikken vriendelijk, zwemmen nog even door en kijken elkaar uiteindelijk bevreemd aan: ‘What the hell is water?’ lachen ze.
Die parabel vertelde schrijver David Foster Wallace ooit aan een afstuderende groep studenten, om aan te tonen dat de meest vanzelfsprekende, belangrijkste realiteiten vaak de moeilijkste zijn om te zien of het over te hebben.
Ik stel me voor dat die derde vis een fysicus is. Want fysici onderzoeken dan wel de meest buitengewone zaken, ze stellen toch vooral wat vanzelfsprekend lijkt ter discussie. Niet enkel het zwarte gat fascineert de fysicus maar evenzeer de vraag waarom hout brandt, water vloeit en we niet zomaar door de aarde zakken. Achter die schijnbaar evidente verschijnselen zitten de geheimen van het universum en de meest abstracte, onvoorstelbare theorie.
We zoeken geen kritische antwoorden op de kritische vragen van pubers of moedigen hen niet aan dat zelf te doen.
Evengoed kan ik me de derde vis voorstellen als een puber, een altijd verontwaardigde zestienjarige. Eén die zich hardop afvraagt waarom ze hele dagen op de schoolbanken moet zitten, waarom van haar verwacht wordt dat ze oppast voor mannen, en waarom haar ouders mogen stemmen terwijl ze van politiek niets af lijken te weten. ‘En hoezo, er is geld te weinig? Geld is toch gewoon papier!’ Hoe hysterisch, arrogant of naïef we dat soort pubers ook mogen vinden, zij stellen de schijnbaar evidente realiteit ter discussie en nemen niet aan wat wij collectief normaal zijn gaan vinden.
Wie zich zijn eigen puberteit nog kan herinneren, weet hoe vervreemdend de wereld op dat moment aanvoelt, en hoe eenzaam dat gevoel is. Je eerder vanzelfsprekende omgeving is plots een bizarre en zelfs problematische plek. Je bent als een vis op het droge of een vis die elke ochtend opnieuw denkt: dus dit is water? Maar precies in die bevreemding schuilt een bijzonder politiek en intellectueel potentieel, het out of sync zijn met de wereld geeft de mogelijkheid ‘al wat is’ te identificeren en bekritiseren. Terwijl voor volwassenen de zichzelf steeds bevestigende orde vanzelfsprekend en dus onzichtbaar is geworden, ontmaskeren de pubers die realiteit als een constructie, als een collectieve waanzin. Ze betrappen de volwassenen erop dogmatisch vast te houden aan arbitraire en vaak gewelddadige principes en dagen ons zo uit om het beter te doen, verder te kijken.
Toch lukt het ons niet hun bedenkingen serieus te nemen, hen te erkennen als een vat vol kennis. We zoeken geen kritische antwoorden op hun kritische vragen of moedigen hen niet aan dat zelf te doen. We zeggen dingen als ‘moet dat?’, ‘ach ja, zo zijn de zaken nu eenmaal’ of ‘het is wat het is’ en daarmee maken we vooral onszelf belachelijk. Want ’waarom?’ is in het leven, net zoals in de fysica, nooit een domme vraag. ‘Daarom’ daarentegen is een antwoord voor kortzichtige bange vissen.