‘Het feminisme moet voorbij een binaire visie op gender kunnen kijken, en een focus op individuele identiteit niet ten koste laten gaan van aandacht voor wat ons met elkaar verbindt’, schrijven Sigrid Wallaert en Émilie Vanmeerhaeghe. Ze reageren op het Knack-interview met filosoof Wouter Van Hooydonck over mannen en feminisme.
Deze week verscheen in Knack een interview met filosoof Wouter Van Hooydonk (UAntwerpen), waarin hij terecht een vaak onderbelicht punt onder de aandacht brengt: feminisme is voor mannen geen ver-van-hun-bed-show. Misogynie schaadt ook mannen (kijk maar naar schoonheidsidealen of normen rond emoties), en mannen hebben dus ook baat bij feminisme. Zo werd er vanaf de tweede feministische golf gewerkt aan het uitdagen van traditionele gendernormen, bijvoorbeeld door de grenzen tussen traditioneel mannelijke en vrouwelijke jobs wat meer op te rekken.
Van Hooydonks pleidooi om met een feministische bril naar mannen en mannelijkheid te kijken, is dus welgekomen, maar ging volgens ons voorbij aan een paar nuances die kunnen helpen om het debat vollediger te kaderen.
Zorgende en huishoudelijke taken
Een belangrijke verschuiving in perspectief is om niet alleen op het niveau van het individu te kijken wat er beter kan, maar ook, en vooral, op het niveau van structuren. Van Hooydonk haalt terecht aan dat meisjes van kleins af aan meer dan jongens worden aangemoedigd om zorgende en huishoudelijke taken op te nemen. Focussen op de taakverdeling binnen een gezin legt de verantwoordelijkheid voor verandering echter te eng op het niveau van de individuele ouder(s), terwijl de conversatie en het activisme rond reproductieve arbeid en zorgwerk zich op het niveau van de maatschappij bevinden.
Dat we vandaag dichter bij een genderevenwicht in reproductieve arbeid staan dan pakweg vijftig jaar geleden, is dan ook geen toeval, maar het resultaat van jarenlange feministische strijd. Al is er nog een lange weg te gaan: volgens cijfers van Oxfam komt driekwart van de reproductieve arbeid nog steeds op de schouders van vrouwen terecht.
Om daar dan nog eens de toekomstige herverdeling van diezelfde reproductieve arbeid aan toe te voegen—door van (vooral) moeders te verwachten dat ze bij de opvoeding van hun eigen kinderen een genderevenwicht op microniveau bewerkstelligen—is wel heel veel gevraagd. Het gezin bevindt zich niet in een vacuüm.
De antifeministische tendensen die we vandaag zien, met tradwives en de manosfeer bijvoorbeeld, zijn niet los te zien van een backlash tegen de #MeToo-beweging en de vooruitgang op vlak van LGBTQ-rechten die we de voorbije decennia zagen.
Van Hooydonks kritiek op wit feminisme is nuttig en nodig, maar “zwart feminisme” als vervanger opvoeren zou te simplistisch zijn. Waar we nood aan hebben is een intersectioneel, systemisch en globaal kader dat oog heeft voor de vele manieren waarop verschillende identiteitsfactoren samenhangen met privilege en onderdrukking. Ook hier niet louter op het niveau van het individu, maar op het niveau van maatschappelijke structuren en systemen.
Van Hooydonk haalt het onrecht tegenover Oekraïense mannen aan, die op basis van hun gender verwacht worden in de oorlog tegen Rusland mee te vechten. Dit voorbeeld wordt vaak aangehaald als kritiek op het feminisme: waarom geven feministen niet om dit gendergebaseerd onrecht? Die discussie ontaardt al snel in een pleidooi voor gelijke kansen om op het slagveld te sneuvelen, ongeacht je gender. Maar dat is niet waar het feminisme naartoe wil.
Gender in oorlogssituaties
Ook hier is het zaak om uit te zoomen, en met een intersectionele lens op het niveau van systemen te kijken: feminisme wil helemaal géén oorlog, tout court. Dit wil niet zeggen dat het punt rond gender in oorlogssituaties niet interessant en nodig is. Zo heeft de Palestijnse auteur Mohammed El-Kurd het in zijn boek Perfect Victims and the Politics of Appeal (Haymarket, 2025) over het lot van de kwade Palestijnse man. Het westen heeft empathie met de Palestijnen als ze aaibaar zijn, als ze voldoen aan het plaatje van het perfecte, weerloze slachtoffer in ons hoofd. We lezen statistieken over vermoorde vrouwen en kinderen, over honger lijdende baby’s, en als we niet helemaal harteloos zijn voelen we met hen mee. Maar Palestijnse mannen, zeker als ze kwaad zijn, als ze agressief zijn en terugvechten, passen niet in dat plaatje. Menselijkheid en medeleven moeten verdiend worden door de Palestijnen, schrijft El-Kurd, en worden vaak niet aan mannen toegekend. Ook hier spelen overkoepelende maatschappelijke structuren die zowel vrouwen als mannen benadelen: over welke emoties toegelaten zijn en voor wie, over welke groepen als volwaardige mensen gezien worden en welke niet.
Waar moeten we dan naartoe, met mannen en feminisme? Van Hooydonk sluit af met de aanbeveling: “Net zoals bij de vrouwenemancipatie is gebeurd, moeten de individuele ervaringen en het individuele onbehagen van mannen politiek worden gemaakt.” Dat klopt, zeker, maar de slogan ‘the personal is political’ werkt in twee richtingen: het politieke is ook persoonlijk. In zijn interview benadrukt Van Hooydonk sterk de traditionele genderdichotomie, waarbij hij de feministische verworvenheden van de afgelopen decennia afweegt tegen de vormen van onderdrukking die ook mannen ondervinden. Deze benadering versterkt een binaire kijk op gender en legt vooral de nadruk op verschillen tussen mannen en vrouwen.
De verschillende feministische golven hebben echter steeds structurele veranderingen teweeggebracht die niet exclusief ten goede kwamen aan vrouwen, maar de samenleving als geheel beïnvloedden. Zo daagde de eis Gelijk loon voor gelijk werk het beeld van de mannelijke kostwinner uit en kregen mannen meer meer vrijheid om een andere rol in het gezin te vervullen en betekende de vierde feministische golf, die het begrip gender uitbreidde van een binaire visie naar een spectrum ook belangrijke stappen vooruit in de erkenning van transpersonen, non-binaire en en genderfluïde identiteiten.
Dat maakt van de feministische strijd bij uitstek een radicaal inclusieve strijd die een focus op individuele identiteit ( man, vrouw, trans, non-binair, wit, zwart,…) niet ten koste laat gaan van aandacht voor wat ons met elkaar verbindt. Tegelijk moet ze veel meer dan zich af te vragen wat ze kan betekenen voor individuele vrouwen, de vraag stellen naar wat ze kan betekenen voor de samenleving in haar geheel.
Dat is waar we ook in deze discussie naartoe moeten. Een feministische visie op de samenleving en maatschappelijke tendenzen, in plaats van van vingerwijzen naar individuen en hun opvattingen en gedrag. De vraag naar welke samenleving we willen en hoe we er kunnen geraken staat binnen een feministische visie daarom steeds centraal. Een samenleving waarin elke vorm van onderdrukking wordt aangekaart, bestreden en tenietgedaan kan er enkel komen indien we erin slagen om individuele identiteitsvormen te verbinden en te overstijgen.
Het feminisme moet voorbij een binaire visie op gender kunnen kijken, en een focus op individuele identiteit niet ten koste laten gaan van aandacht voor wat ons met elkaar verbindt. Twee dingen kunnen tegelijk waar zijn: een systeem (het patriarchaat) dat mannen over het algemeen bevoordeelt, kan hen tegelijk ook op vele manieren schaden. De Amerikaanse filosofe Kate Manne ziet misogynie als een systeem van morele asymmetrie op basis van gender: het gaat om maatschappelijke tendensen in plaats van vingerwijzen naar individuen en hun opvattingen en gedrag.
Dat is waar we ook in deze discussie naartoe moeten. Focussen op structuren, op hoop, op luisteren, op conversatie. Focussen op wat ons verbindt. Wat voor een samenleving willen we, en hoe kunnen we daar geraken? En dan samen aan de slag gaan.
Sigrid Wallaert is postdoctoraal onderzoeker in de filosofie. Émilie Vanmeerhaeghe is master in de moraalwetenschappen. Beiden werken aan de vakgroep wijsbegeerte en moraalwetenschappen van de Universiteit Gent.