Jean Hindriks

‘Lerarentekort: wat is er al gebeurd in Franstalig België, en wat kan Vlaanderen daaruit leren?’

Jean Hindriks Prof. Jean Hindriks (UCL) is lid van de Academische Pensioenraad & senior fellow bij Itinera

Jean Hindriks van Itinera staat stil bij wat hij ‘een Belgische paradox’ noemt: ‘We hebben een lerarentekort terwijl we enorm veel middelen aan het onderwijs besteden.’

Ons onderwijs kampt met een lerarentekort, zowel in het Nederlandstalig als het Franstalig onderwijs. Het is geen nieuw probleem. De strijd tegen het tekort was twintig jaar geleden reeds het onderwerp van een rondetafel van het Franstalig onderwijs en leidde tot het rapport Demotte & Hazette van 20 augustus 2002. Onlangs verklaarde Caroline Désir, minister van het leerplichtonderwijs in de Franstalige gemeenschap, dat “het lerarentekort een van mijn prioriteiten is. We gaan de arbeidsomstandigheden van beginnende leraren verbeteren” (La Libre 24/06/2021). Duidelijke echo’s van en voor Vlaanderen dus. Maar wat is er al gebeurd in Franstalig België, en wat kan Vlaanderen daaruit leren?

‘Lerarentekort: wat is er al gebeurd in Franstalig België, en wat kan Vlaanderen daaruit leren?’

Het tekort is goed zichtbaar op het terrein. Elk jaar hebben schooldirecteurs problemen om leraren met een ‘vereist of voldoende’ bekwaamheidsniveau te vinden in het gezochte vakgebied. Sinds enkele jaren is het problemen zodanig verergerd dat de scholen uitzonderlijk toestemming kregen om personeel zonder de vereiste titels aan te werven om de tekorten aan te vullen.

Een ‘anti-tekort-decreet’

Om het probleem op te lossen heeft het parlement van de Franstalige Gemeenschap een ‘anti-tekort-decreet’ aangenomen, met twee speerpunten. Ten eerste mogen leraren extra uren presteren in hun school of een andere. Ten tweede mogen de directeurs, met de bedoeling om de aanwervingen open te gooien, niet-gediplomeerde leraren met in de privésector verworven ervaring aannemen (een optie die al beschikbaar was via de dienst benoemingen).Ze mogen een beroep doen op gepensioneerden of leraren in prepensioen. Op papier lijken deze maatregelen relevant. En in de realiteit?

Extra uren

Inzake de extra uren heeft het decreet het toepassingsveld van de extra lesuren wel degelijk uitgebreid door een toelage te geven voor overwerk. Maar deze optie staat alleen open voor vast benoemde leraren. Waarom ze niet toegankelijk maken voor alle onderwijspersoneel en dan vooral de jongsten? Deze maatregel botst met de wens van de vakbond die het werk onder zo veel mogelijk mensen wil verdelen om prestatiedagen te bekomen die recht geven op een benoeming, maar jongeren overuren toestaan zou hen net sneller aan die dagen prestatievereisten kunnen brengen.

Bovendien zijn die extra uren uiterst beperkt. In principe bedraagt de limiet 2 uur/week (op een volledig uurrooster van 22 lesuren van 50 minuten per week). Maar het meest verrassende is de definitie van de extra uren. Je zou denken dat het personeel ‘op vakantie’ er buiten staat, waarbij men wel moet weten dat in het Franstalig onderwijs het begrip ‘vakantie’ ook kan betekenen dat men vrijaf heeft genomen van zijn benoemde functie terwijl men actief is in een andere functie. En nochtans stipuleert het decreet expliciet in art. 119 meer dan 13 soorten vakantie die niet gedekt worden door het begrip ‘vakantie’. Leraren met vakantie kunnen dus extra uren presteren!

Terugkeer van de leraren in prepensioen

De terugkeer van gepensioneerden of leraren in prepensioen zou soelaas kunnen bieden, ook in Vlaanderen horen we soms mooie verhalen van gepassioneerde leerkrachten die hun stiel niet willen verlaten. Maar minister Caroline Désir onthulde in de parlementaire commissie dat slechts 13 personen zich hadden ingeschreven voor een omkeerbaar prepensioen (DPPR-beschikbaarheid voorafgaande aan het pensioen), en slechts voor een totaal van 2,23 VTE. Dat is geen verrassing als men weet dat de grote meerderheid van de leraren voor een onomkeerbare beschikbaarheid kiezen. Nauwelijks een druppel op een hete plaat dus.

Die beschikbaarheid vanaf 58 jaar wordt beschouwd als een dienstenactiviteit en heeft geen impact op het pensioen dat op basis van de laatste behandeling voor de beschikbaarheidsstelling wordt berekend. (Ter herinnering: de DPPR maatregel werd aangeboden als compensatie voor het wegvallen van 3000 lerarenjobs in de jaren 90 en was toegankelijk vanaf 55 jaar.) Die beschikbaarheid wordt tot de leeftijd dat men op prepensioen gaat (63 jaar in 2018) gefinancierd door de Federatie Wallonië-Brussel. Deze maatregel aan het einde van de carrière betreft bijna 7% van het totale personeelsbestand in het onderwijs (7.021 VTE op een totaal van 100.207 VTE in het Franstalige onderwijs). De financiële voorwaarden zijn voordelig en dat moedigt geen terugkeer aan.

Werken na 65 jaar

In dezelfde logica van omkeerbaarheid heeft men ook leraren boven de 65, zelfs van 67, toegelaten om te blijven werken in plaats van op pensioen te gaan. Maar ook hier bereikte het initiatief niet het beoogde succes. Volgens de minister vertegenwoordigen de 65-plussers die nog actief zijn, slechts 53 VTE en de 67-plussers 4,6 VTE. Dit gebrek aan succes heeft te maken met de leeftijd. De toestand van 65 jaar heeft namelijk veel te veel nadelen. U moet weten dat volgens de cijfers van de federale dienst pensioenen meer dan 90% van de leraren voor hun 65e afhaken (tegen 60% van de loontrekkenden en 40% van de zelfstandigen).

Recrutering in de privésector

Dankzij een soepelere clausule van ‘vereiste of voldoende titel’ kan men makkelijker in de privé gaan werven. Maar zal dat ook lukken? Er is geen of nauwelijks mogelijkheid tot het overdragen van anciënniteit, en aanspraak maken op een vaste benoeming vereist tenminste 4 jaar na elkaar in eenzelfde inrichtende macht te werken. Niet bepaald een aantrekkelijk aanbod, dat bijgevolg ook weinigen kon bekoren. Zij die het wel doen, krijgen de helft minder salaris en keren vaak zo snel mogelijk terug naar de privésector.

Belgische paradox

Dat alles brengt ons tot de Belgische paradox. We hebben een lerarentekort terwijl we enorm veel middelen aan het onderwijs besteden. België geeft meer uit aan onderwijs dan zijn buurlanden: 5,5% van het bbp, tegen gemiddeld 4,5% van het bbp in de OESO-landen. Ons schoolpact organiseert een menigte netten met ongezonde concurrentie en een opbod van opleidingen met lege studierichtingen. Per leerling in het onderwijs besteden we 11.380 euro, tegen gemiddeld 8.612 euro in de OESO-landen. De leraren behoren tot de best betaalde van de OESO en de verhouding leerling/leraar behoort met een gemiddelde van 13 leerlingen per leraar tot de gunstigste van de OESO-landen. Dat cijfer betreft al het onderwijspersoneel, met inbegrip van de gedetacheerden, de adviseurs en het personeel op afroep of met vakantie. Klassen tellen gemiddeld 21 leerlingen, tegen 26 in de OESO. De strijd tegen het tekort verloopt dus niet via een herfinanciering van het onderwijs maar een beter beheer van de middelen. Men zou moeten beginnen met het stoppen van het financieren van studierichtingen zonder studenten die alleen dienen om de werkgelegenheid te behouden.

Vakanties, beschikbaarheden of afwezigheden

We moeten in de eerste plaats onze leraren (en onze leerlingen) opnieuw mobiliseren om de effectieve aanwezigheid van alle leraren in de klassen te verhogen. Een welingelichte speler van het onderwijs vertrouwde me toe dat als iedereen in het lager onderwijs in september paraat zou zijn, het personeel voltallig zou zijn. Het tekort verbergt dus een andere realiteit: het absenteïsme dat een plaag is voor schooldirecteurs, vooral als het om ontijdig, kortdurend en herhaald absenteïsme gaat (omdat het in dit geval onmogelijk is om de afwezige te vervangen). Absenteïsme vanwege ziekte wordt soms door het systeem aangemoedigd. Zo kunnen leraren tot 180 dagen recht op ziekteverlof opsparen (15 dagen per gewerkt jaar) en dit budget vervolgens in ziekteverlof consumeren, met volledige wedde (zonder ziek te zijn). Dit systeem moet herzien worden waarbij opgelet moet worden dat er geen buitenkansjes worden benut (laten we onze dagen snel opgebruiken voor het systeem verdwijnt).

Wat dan?

Concrete acties tegen het tekort in het onderwijs verlopen via een beter personeelsbeheer, met name door schooldirecteurs en het pedagogisch team meer macht te geven om machtsmisbruik door bepaalde directeurs te voorkomen. Via het stuurproject meer verantwoordelijkheid toewijzen aan de scholen zonder meer macht te geven, leidt onvermijdelijk tot demotivatie. Men zou kunnen beginnen met de mogelijkheid om leraren opzij te zetten die het werk van de pedagogische teams saboteren en de essentiële waarden van het onderwijs niet respecteren. Die mogelijkheid bestaat al maar ze moet effectief worden gemaakt.

Meer vertrouwen voor de teams, dat is ook minder bureaucratie en minder nutteloos papierwerk om tijd vrij te maken voor het onderwijs, feedback en remediëring. En (doorgaan met) het vereenvoudigen van de aanwervingsprocedures, zowel voor de leraar als voor de schooldirecteurs.

De situatie van jonge onderwijzers moet verbeterd worden. Er is een structurele ondersteuning nodig om scholen te helpen omgaan met de problemen met discipline en geweld (75% van de leraren zijn vrouwen). Samen met de ouders opdat ze zich betrokken voelen bij de school. De school is geen vervanging voor ouders die het laten afweten.

Men kan de samenwerking tussen de netten en de plaatselijke gemeenschappen aanmoedigen. Men kan in de privésector de mogelijkheid van een soort vakantie aanbieden om een lerarenfunctie uit te oefenen. Via een aanwervingsplatform moeten schooldirecteurs tekorten beter en in real-time kunnen matchen met het profiel van de gewenste en competente onderwijzer. Men kan ook een nationale en algemene mobilisatiecampagne lanceren met onze olympische medaillewinnaars om onze jeugd bewust te maken van de goede kanten van de school en werk als sociaal emancipatiemiddel. Te vermijden is de gemakkelijkheidsoplossing, namelijk het verlagen van de toelatingsvoorwaarden voor het lerarenberoep.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content