Hebben we te veel vakantie?

We hebben wel een wildgroei aan thematische verlofstelsels.
Ewald Pironet
Ewald Pironet Senior writer

De Duitse bondskanselier Friedrich Merz waarschuwt de Duitsers dat ze te weinig werken om hun welvaart te kunnen behouden. Hoe zit dat in België? Zullen wij onze levensstandaard kunnen behouden?

Het joeg een schokgolf door Duitsland toen bondskanselier Friedrich Merz, van christendemocratische snit, vorige maand deze alarmerende woorden sprak: ‘We moeten in dit land weer meer en vooral efficiënter gaan werken. Met een vierdaagse werkweek en een goede work-lifebalance zullen we de welvaart van dit land niet kunnen behouden.’ De vraag die dan onmiddellijk rijst is: als de Duitsers meer en efficiënter moeten gaan werken om hun levensstandaard te behouden, geldt dat dan ook voor de Belgen? 

Van alle werknemers in westerse industrielanden werken Duitsers het minste aantal uren per jaar, zo blijkt uit OESO-cijfers. In 2023 was een Duitse werknemer gemiddeld 1347 uur aan de slag, een Belgische werknemer 1535 uur. Dat is bijna 200 uur verschil of zo’n 5 werkweken. De Belgische werknemer zit trouwens iets onder het EU-gemiddelde van 1571 uur. De Franse werknemers werkten 1501 uur, de Nederlandse 1415. Misschien verrassend, maar de  Grieken kloppen met 1886 de meeste uren. Het aantal uren dat een werknemer werkt, is echter slechts één cijfer en het vertelt niet het hele verhaal. Een ontdekkingsreis van vijf etappes.

1. Deeltijds werken

Dat Duitsers zo weinig uren per jaar aan de slag zijn, heeft te maken met het feit dat daar heel veel deeltijds wordt gewerkt: 28,5 procent van alle mensen met een job werkt in Duitsland parttime, vertellen Eurostat-cijfers. In België is dat 23 procent. Vooral bij de vrouwelijke werknemers is het verschil groot, en zeker bij vrouwen met kinderen: bij onze oosterbuur werkt 48 procent van de vrouwen en 65 procent van de vrouwen met kinderen deeltijds, bij ons is dat respectievelijk 37 en 40 procent. Dat zo veel Duitsers deeltijds werken haalt natuurlijk het gemiddelde aantal uren dat op een jaar gewerkt wordt naar beneden.

In Nederland liggen de cijfers van deeltijdarbeid nog een stuk hoger dan in Duitsland. Bij onze noorderburen is 39 procent parttime aan het werk en dat is meteen het hoogste percentage van de hele Europese Unie. In Nederland zit 61 procent van de werkende vrouwen in een deeltijdse baan en 68 procent van de vrouwen met kinderen. 

‘We hebben decennialang bij ons een evolutie naar deeltijdse arbeid gezien, maar die is een tiental jaar geleden tot stilstand gekomen’, zegt arbeidsmarktexpert Jan Denys. Bij ons werkt 12 procent van de loontrekkenden vier vijfde, de populairste vorm van deeltijds werken volgens cijfers van Statbel. Van alle werkende mannen zit 5 procent in dit systeem, bij de vrouwen is dat 19 procent. Denys: ‘Ook vier vijfde werken nam het voorbije decennium niet toe.’

2. Vakantie- en feestdagen

Natuurlijk is ook het aantal vakantie- en feestdagen belangrijk. In de Europese Unie heeft een voltijdse werknemer recht op ten minste 4 weken of 20 dagen betaalde vakantie per jaar, het zogenaamde jaarlijks of wettelijk verlof. In Duitsland en Nederland heeft men ook 20 dagen wettelijk verlof, in Frankrijk, Oostenrijk, Denemarken en Zweden is dat minstens 25 dagen. 

Die 20 dagen wettelijk verlof in België vormen de basis, meestal hebt u meer betaalde vakantiedagen. In sommige sectoren en bedrijven krijgt u een extra dag naargelang van het aantal dienstjaren, een soort beloning omdat u loyaal bent aan uw werkgever. Soms maken bijkomende vakantiedagen deel uit van de alternatieve bezoldiging en daarom worden die ook ‘extralegale vakantiedagen’ genoemd. Soms kunt u ook extra vakantiedagen kopen, in ruil voor een deel van uw loon of opslag. Een werkgever kan ook een extra vakantiedag geven bij het overlijden van een naaste. Of omdat het kermis is in het dorp. 

Volgens professor arbeidseconomie Stijn Baert (UGent) heeft elke voltijds werkende Belg meer dan 20 betaalde vakantiedagen. Wie in de horeca aan de slag is, komt gemiddeld aan 23 vakantiedagen, een ambtenaar aan 33 en wie in het onderwijs staat aan 45. Het gevolg is dat over alle beroepen heen het Belgische gemiddelde op 28 betaalde vakantiedagen uitkomt. Ook in Duitsland en Nederland zijn die 20 wettelijke verlofdagen maar een minimum, ook daar genieten veel werknemers extra vakantiedagen via cao’s of individuele arbeidsovereenkomsten, zodat men daar ook richting de 30 vakantiedagen gaat.

Daarnaast zijn er de wettelijke feestdagen. België telt er tien: 1 januari, Paasmaandag, 1 mei (Feest van de arbeid), Hemelvaartsdag, Pinkstermaandag, 21 juli (nationale feestdag), 15 augustus  (Tenhemelopneming), 1 november (Allerheiligen), 11 november (Wapenstilstand) en 25 december (Kerstmis). Nederland heeft acht wettelijke feestdagen en Duitsland negen, al kan dat daar variëren per deelstaat, want Beieren bijvoorbeeld heeft er meer.

Als we de jaarlijkse vakantiedagen en de wettelijke feestdagen optellen, zien we niet zulke grote verschillen tussen België, Nederland en Duitsland.

Als we de jaarlijkse vakantiedagen en de wettelijke feestdagen optellen, zien we niet zulke grote verschillen tussen België, Nederland en Duitsland. Maar na de alarmkreet van Merz in Duitsland gingen daar stemmen op om één feestdag af te schaffen, zodat er één dag per jaar extra gewerkt zou worden. Ook bij ons is dat al vaker geopperd en wordt er nagedacht om een feestdag die in een weekend valt niet meer te vervangen. Grof gerekend zou het afschaffen van één wettelijke feestdag bij ons 0,3 tot 0,5 procent van het bbp kunnen opleveren, of pakweg 2,5 miljard euro.

3. Verlofstelsels

Naast de jaarlijkse vakantie- en wettelijke feestdagen kunnen werknemers hun loopbaan voor een bepaalde periode geheel of gedeeltelijk onderbreken. Er bestaan bij ons liefst 20 verlofstelsels, zoals tijdskrediet in de privésector en loopbaanonderbreking in de openbare sector, naast allerlei thematische verlofvormen zoals ouderschapsverlof, verlof voor medische bijstand, palliatief verlof en verlof voor mantelzorg. De CD&V zou er daar nog graag één aan toevoegen: ouders en grootouders zouden tot twee jaar verlof per kind moeten krijgen. ‘Er bestaat bij ons de neiging om altijd maar nieuwe koterijen toe te voegen, ook in  de verlofstelsels,’ zegt Denys, ‘terwijl men beter zou streven naar vereenvoudiging.’

Zo’n 240.000 mensen maken in ons land gebruik van die verlofstelsels, iets minder dan twee derde van hen zijn vrouwen. Voor de thematische zorgverloven keert de RVA een basisbedrag uit van 932,95 euro voor wie voltijds werkt. 

Gezien de vele verlofstelsels, de ingewikkelde regeling en talrijke uitzonderingen in ons land, is het moeilijk om die te vergelijken met onze buurlanden. Werkgeversorganisatie VBO berekende een tijdje geleden wel dat het in ons land voor een koppel met een kind theoretisch mogelijk is om 12 jaar afwezig te zijn van het werk door alle verloven op te nemen. In andere landen ligt de uitkomst bij dezelfde oefening veel lager. In Frankrijk komt de totale duurtijd  van de verloven uit op 4,5 jaar, in Duitsland op 4 jaar en in Nederland op 1,7 jaar. 

4. Werkzaamheidsgraad

Werken in Duitsland heel veel mensen deeltijds, dan ligt het probleem bij ons elders: heel veel mensen werken in België helemaal niet. Van de 20- tot 64-jarigen is hier 72 procent aan het werk, in  Duitsland bedraagt de werkzaamheidsgraad 81 procent, in Nederland zelfs 83 procent. Ook Frankrijk scoort met 75 procent hoger dan ons land. 

Die lage werkloosheidsgraad betekent niet dat er veel werklozen zijn. Onze werkloosheidsgraad ligt met 6 procent even laag als in Duitsland. We tellen wel veel niet-actieven: 1,3 miljoen Belgen tussen de 25 en 64 jaar hebben geen baan en zijn er ook niet naar op zoek. Het gaat om studenten, ontmoedigde werklozen, huismoeders en -vaders, langdurig zieken enzoverder. België heeft met 22 procent het op twee na hoogste percentage inactieven van de Europese Unie. In Nederland en Duitsland bijvoorbeeld ligt dat met 16 procent een stuk lager.

Het regeerakkoord van de regering-De Wever wil tegen 2029 de werkzaamheidsgraad van België verhogen ‘richting 80 procent’. Daarom beperkt ze de werkloosheidsuitkeringen in de tijd en wil ze het aantal langdurig zieken terugdringen door zowel werknemers, werkgevers, artsen als ziekenfondsen voor hun verantwoordelijkheid te plaatsen. 

Dat België over vier jaar een werkzaamheidsgraad van 80 procent zou bereiken, bestempelen arbeidsmarktexperts als onrealistisch. Het zou betekenen dat er jaarlijks 102.000 werkenden extra bij komen, of ruim een half miljoen in totaal. Tijdens de regering-Michel kwamen er 300.000 extra werkenden, tijdens de regering-De Croo 90.000. Onder de regering-De Wever zouden er dus evenveel werkenden bij moeten komen als in de voorbije tien jaar samen.

Onder de regering-De Wever zouden er evenveel werkenden bij moeten komen als in de voorbije tien jaar samen.

Er zijn binnen België regionale verschillen. In Vlaanderen bedraagt de werkzaamheidsgraad 77 procent, in Wallonië 67 procent en in Brussel 64 procent. ‘Maar ook in Vlaanderen is er nog veel ruimte voor verbetering’, benadrukt Baert: ‘Ongeveer een op de vijf Vlamingen op arbeidsleeftijd is inactief.’ Niet dat zij allemaal aan het werk kunnen worden gezet, maar volgens berekeningen van Sarah Vansteenkiste, directeur van het Steunpunt Werk (KU Leuven) kan de Vlaamse werkzaamheidsgraad stijgen van 77 naar 81 procent. ‘Daarmee zouden we bij de koplopers van Europa terechtkomen’, aldus Vansteenkiste. De werkzaamheidsgraad in Vlaanderen zou dan even hoog liggen als in Duitsland.

5. Productiviteitsgroei

Het aantal mensen dat de handen uit de mouwen steekt, is belangrijk, ‘maar naarmate de werkzaamheidsgraad stijgt, neemt het belang van de productiviteit toe’, zegt Denys. Het gaat dan dus over efficiënter werken, waar bondskanselier Merz ook naar verwees in zijn ophefmakende uitspraak. 

Econoom Gert Peersman (UGent) is het daarmee eens. Onlangs schreef hij nog: ‘Onze welvaart heeft drie dingen nodig: productiviteit, productiviteit en nog eens productiviteit. Een hogere productiviteit wil zeggen dat we meer waarde kunnen creëren met dezelfde hoeveelheid werknemers en kapitaalgoederen, niet door harder te werken, maar door efficiëntere samenwerking en technologische innovaties. Dat resulteert in hogere lonen, bevordert de concurrentiekracht en verhoogt de overheidsinkomsten.’

Jammer genoeg gaat het niet goed met onze productiviteitsgroei. In de jaren 1980 behoorden we nog tot de absolute wereldtop en de productiviteit is wel blijven stijgen, maar de jaarlijkse toename is aanzienlijk verminderd. Peersman: ‘Als onze productiviteitsgroei gelijke tred had gehouden met die van andere toplanden, zoals de Scandinavische landen, dan was ons bbp (bruto binnenlands product, wat we met zijn allen aan goederen en diensten in een jaar produceren) nu 100 miljard euro hoger. Dan hadden we vandaag een begrotingsoverschot en had een gemiddeld gezin jaarlijks 7500 euro meer netto inkomen.’

Het verhogen van de productiviteit is een pak moeilijker dan het verhogen van de werkzaamheidsgraad, zegt Denys. Er is een sleutelrol weggelegd voor het onderwijs, maar we zien dat dit de laatste jaren in internationale vergelijkingen achteruit boert. De overheid moet meer investeren in infrastructuur en in onderzoek en ontwikkeling. Er moet meer aandacht gaan naar innovatie. De mobiliteit van de werknemers in ons land moet aangemoedigd worden, ze moeten makkelijk kunnen overstappen van minder productieve bedrijven naar bedrijven en sectoren met meer potentieel. En de beklemmende regelgeving moet worden aangepakt. 

De conclusie van Peersman is onheilspellend: ‘De komende decennia hebben we minstens 1,5 procent productiviteitsgroei per jaar nodig om de oplopende kosten voor gezondheidszorg, ouderenzorg en pensioenen te betalen. Dat is ruim het dubbele van de groei in de afgelopen twintig jaar en het viervoud van het voorbije decennium. Als we het huidige groeitempo aanhouden, zal de welvaartsstaat zoals we die nu kennen naar de geschiedenisboeken worden verwezen, zullen er onvoldoende middelen zijn om de klimaatproblematiek aan te pakken en ga zo maar door.’

En dus?

In ons land zijn minder mensen aan het werk dan in onze buurlanden. Het zijn er zeker minder dan in Duitsland, waar bondskanselier Merz de alarmbel luidde omdat er te weinig wordt ­gewerkt om de welvaart te behouden. Bij onze oosterburen zijn wel veel meer mensen deeltijds actief. Er is weinig verschil in het aantal wettelijke vakantie- en feest­dagen, maar wij hebben wel een wildgroei aan thematische verlofstelsels. De productiviteitsgroei ligt zowel in België als in Duitsland te laag om de levensstandaard te behouden. Als Duitsland het moeilijk zal hebben om zijn welvaart te behouden, dan geldt dat zeker ook voor ons land.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content