Van de twintig dagen geboorteverlof waar vaders en meemoeders recht op hebben, wordt gemiddeld anderhalve dag niet opgenomen. Vaders en mensen met een lager inkomen nemen ook nog altijd minder ouderschapsverlof. Dat heeft wellicht financiële redenen, zegt Lien Swinnen van de Gezinsbond.
Vaders en meemoeders hebben sinds 2023 recht op 20 dagen betaald verlof. Maar niet iedereen blijkt al die dagen op te nemen. HR-dienstverlener Attentia onderzocht de loongegevens van 17.000 Belgische werknemers en kwam tot de conclusie dat 22 procent van de vaders en meemoeders één of meerdere dagen laat liggen.
Dat is een aanzienlijke stijging ten opzichte van de periode 2018-2020, toen het geboorteverlof nog tien dagen telde, en het percentage rechthebbenden dat niet alle dagen opnam 16 procent bedroeg.
Een mogelijke verklaring voor die stijging is dat nog niet alle werknemers weten dat ze sinds 2023 recht hebben op twintig dagen, zegt Lien Swinnen van de Gezinsbond. ‘Het zou bijvoorbeeld kunnen dat ze bij een vorig kind tien dagen verlof hadden en niet weten dat de wetgeving sindsdien veranderd is.’
Daarnaast spelen wellicht ook financiële overwegingen een rol. Na drie dagen valt de werknemer terug op een uitkering die 82 procent van het begrensde brutoloon bedraagt. Dat kan volgens Swinnen deels verklaren waarom het vaker oudere werknemers en leidinggevenden zijn die het verlof niet helemaal opnemen. ‘Vanwege de begrenzing is het inkomensverschil voor hen meestal het grootst.’
Niet vanzelfsprekend
Swinnen wijst erop dat nogal wat werkgevers hun werknemers – al dan niet expliciet – onder druk zetten om het verlof niet helemaal op te nemen. ‘In onze meest recente Gezinsbarometer onderzochten we hoe gezinsvriendelijk de werkplek is. Tien procent van de werknemers gaf aan dat het voor hen niet vanzelfsprekend is om hun volledige geboorteverlof op te nemen.’
Datzelfde geldt mogelijk ook voor het ouderschapsverlof. Ouders hebben na de geboorte van hun kind 12 jaar lang het recht om 4 maanden verlof op te nemen. Exacte cijfers over het aantal ouders dat van dat recht gebruikmaakt, zijn er niet. Wél is bekend dat ongeveer 60 procent moeders zijn. ‘Er is dus nog altijd een kloof’, stelt Swinnen. ‘Ongetwijfeld spelen stereotiepe opvattingen van vaders, moeders en werkgevers hier, net als bij het geboorteverlof, een rol. Al zou je kunnen zeggen dat, gezien de stereotypes, die verhouding van 6 moeders tegenover 4 vaders nog meevalt. De kloof wordt trouwens kleiner. We zijn dus op de goede weg.’
Dat die kloof kleiner wordt, heeft minstens voor een deel te maken met de flexibilisering van het ouderschapsverlof. Als de werkgever dat toestaat, kunnen ouders sinds 2019 het verlof te spreiden over één halve dag per week. Volgens recente cijfers van minister van Werk David Clarinval (MR) vinden vandaag ongeveer even veel mannen als vrouwen de weg naar die formule. Het succes van de formule heeft ongetwijfeld ook te maken met financiële aantrekkelijkheid ervan. Wie vandaag voltijds voor ouderschapsverlof kiest, valt terug op een maandloon van 933 euro. Dankzij de flexibele formule is het loonverlies meer gespreid.
Minimumloon
Toch blijft ouderschapsverlof volgens Lien Swinnen niet voor iedereen weggelegd. ‘Er is een grote kloof tussen de lage en hoge inkomensgroepen: mensen met een lager inkomen nemen het verlof veel minder vaak op.’
Onder meer daarom pleit de Gezinsbond voor een aanzienlijke verhoging van de vergoeding. Swinnen wijst hiervoor naar niet-bindende Europese teksten. ‘Europa legt geen specifieke vergoeding op, maar zegt dat die “adequaat” moet zijn, zodat iedereen en zeker ook vaders het opnemen. De teksten noemen daarbij een inkomensvervangend bedrag in de richting van een ziekte-uitkering. Ons standpunt is: de uitkering moet minstens het gewaarborgde minimumloon zijn (ongeveer 2100 euro, nvdr), maar de ziekte-uitkering (gemiddeld ongeveer 60 procent van het brutoloon, nvdr) is een goed alternatief. Bovendien is zo’n uitkering inkomensgerelateerd en dus inkomensvervangend.’