‘Discriminatie en racisme zijn echt, white privilege niet’

‘De antiracistische strijd moet een strijd voor gelijkheid en mensenrechten blijven en mag niet worden omgevormd tot een elitair en dogmatisch discours over waarom de ene identiteit goed is en de andere slecht’, schrijft Dyab Abou Jahjah.

De gebeurtenissen in de Verenigde Staten en het groeiende momentum voor de #BlackLivesMatter-beweging zijn een welkome ontwikkeling voor mensen zoals ik, die al decennia op de barricades staan om racisme in Europa te bestrijden. Maar de antiracistische strijd moet een strijd voor gelijkheid en mensenrechten blijven en mag niet worden omgevormd tot een elitair en dogmatisch discours over waarom de ene identiteit goed is en de andere slecht.

Hier komen de strijders van identiteitspolitiek van minderheden

Het is tijd ‘je mond te houden en te luisteren’, hoor je ze vaak zeggen. Op andere momenten vragen ze je ‘je privilege te gebruiken’ en ‘je stem te laten horen’. Als je iets zegt dat ze niet goedkeuren, vragen ze je ‘jezelf op te voeden’ of zelfs ‘jezelf op te leiden’. Wees niet ‘toxic‘ of ‘fragile‘, zeggen ze. En dat je je ‘onschuldige’ krokodillentranen voor jezelf moet houden.

Klinken deze voorbeelden je bekend in de oren? Als je blank bent en je hebt een andere benadering van racismebestrijding dan wat een ‘persoon van kleur’ zegt, dan heb je ze waarschijnlijk al vaker gehoord. Als je een man bent en je probeert een punt te maken over gendergelijkheid, wellicht ook. En als je heteroseksueel bent en je wil in de strijd tegen homofobie een punt maken dat een homo-activist niet bevalt, loop je de kans op een gelijkaardige situatie.

Discriminatie en racisme zijn echt, white privilege niet.

Toegegeven, ik heb vroeger in discussies, uit gemakzucht, ook weleens zulke dooddoeners gebruikt. Maar wat er de laatste jaren aan de gang is, is veel gevaarlijker dan wat retorische trucjes. Het probleem waarmee we vandaag worden geconfronteerd is dat het debat over gelijkheid wordt omgezet in een debat over identiteit.

Identiteit wordt niet meer gezien als een uitdrukking van culturele realiteiten, taalkundige diversiteit of religieuze doctrine. Vanuit het perspectief van minderheden is identiteit nu gefocust op twee centrale kenmerken: kleur en gender.

Begrijp me niet verkeerd: ik ben me bewust van het belang van kleur en gender in het debat over gelijkheid. En ik ga hier niet de klassieke linkse analyse herhalen die beweert dat ongelijkheid het gevolg is van klassenverschillen, en van niets anders. Die analyse is reductionistisch. Ze is bovendien een manier om onderdrukkingsvormen op basis van racisme en seksisme in stand te houden.

Desalniettemin zien we hoe de strijd voor meer gelijkheid een dovenmansgesprek dreigt te worden, net omdat het hele paradigma van de ‘identiteitspolitiek’ steeds nadrukkelijker aanwezig is in het debat, net zoals de intellectuele intimidatietechnieken van de aanhangers ervan.

In dit artikel wil ik enkele kritische opmerkingen maken over dat paradigma, met de antiracistische strijd als referentie.

Over wie wij zijn

De term People of Color (POC) wordt binnen het paradigma van de identiteitspolitiek van minderheden gebruikt om te definiëren wie we allemaal zijn, in tegenstelling tot het blank zijn (of ‘wit’ in hun jargon). Het zijn nochtans de racistische Amerikaanse slavenhandelaars en Franse kolonisten die deze term in de 18de eeuw hebben bedacht. Dit is geen dekoloniale, maar een koloniale term. Het label wist de rijke culturele en religieuze identiteiten van de mensen die het labelt uit, en reduceert hen tot één platte raciale container. Als je het accepteert, accepteer je dat je wordt gedefinieerd in functie van de veronderstelde witte ‘ander’. Door te accepteren dat men naar jou verwijst in functie van de ander, heb je al je minderwaardigheid bewezen.

Ik ben geen persoon van kleur, en dat zeg ik niet om het cliché van ‘Ik ben maar een mens’ te omarmen. Ik ben zeker niet alleen een mens. Mijn etnische identiteit is een realiteit en betekent iets. Het is een actieve identiteit in functie van mezelf, geen passieve in functie van een ‘ander’. Ik kies ervoor om over etniciteit te praten en niet over kleur of ras. Etniciteit omvat raciale kenmerken, zoals kleur of andere zichtbare fysieke verschillen. Maar het omvat ook elementen die verband houden met cultuur, religie, nationaliteit en taal. Etniciteit kan niet worden gereduceerd tot een fysiek kenmerk, pigmentatie of ander element dat door een racistisch establishment gebruikt wordt om mij te labelen.

Het probleem waarmee we vandaag worden geconfronteerd, is dat het debat over gelijkheid wordt omgezet in een debat over identiteit.

En hoewel ik leef in een realiteit waarin ik tot een etnische minderheid behoor, en door die realiteit ook etnisch gediscrimineerd word, geloof ik niet dat deze situatie absoluut is. De culturele essentie van de betrokken partijen is niet het enige wat hier speelt. In Libanon behoor ik bijvoorbeeld tot de etnische meerderheid en daar word ik niet gediscrimineerd. Dus om de realiteit van discriminatie beter te begrijpen, kijk ik niet binnen mijn etniciteit of die van een ‘ander’. In plaats daarvan bestudeer ik de dynamiek tussen meerderheid en minderheid, ongeacht de etniciteit.

Over wie zij zijn

De ‘identiteitspolitiek van minderheden’ hanteert een essentialistische en a-historische benadering van racisme en discriminatie. Het label ‘whiteness‘ werd gekaapt uit zijn academische en antropologische context en het werd veranderd in een raciaal label. In het Germaanse taalgebied heeft dat als implicatie gehad dat men de benoeming ‘blank’ moest problematiseren. Blank zou naar zuiverheid refereren en dus een suprematistische lading bevatten. In het Frans wordt dat debat zelfs niet gevoerd, daar is blanc (dus blank) ook het woord voor wit, en in het Engels wordt het debat ook niet gevoerd want daar is white (dus wit) synoniem voor blank. Om het dogma te doen kloppen, moesten wij ‘mensen van kleur’ worden, en de anderen moesten ‘witte mensen’ worden. Het is interessant om te zien hoe dat semantische huichelwerk ook in België en Nederland in de mainstream begint door te dringen.

‘Witheid’ wordt als begrip nu gebruikt om te beweren dat racisme, geweld en uitbuiting ingekapseld zijn bij ‘witten’ en hun cultuur. Door dat te doen, wordt de identiteit van de ‘witte man’ als ‘problematisch’ beschouwd. Die identiteit wordt dus vereenzelvigd met het systeem van onderdrukking. En aangezien het systeem van onderdrukking op identiteit is gebaseerd, moet bevrijding ook een identiteit zijn. Het is de identiteit van de ‘inheemse’ volkeren en de ‘POC’ die rechtvaardig, bevrijdend en dus superieur is.

Deze demonisering van de identiteit van de meerderheid, terwijl die van de minderheid wordt geromantiseerd, strekt zich uit tot andere maatschappelijke groepen. Niet alleen ‘witte’ identiteit, maar ook ‘mannelijke’ en ‘heteroseksuele’ identiteiten worden binnen het paradigma van de ‘identiteitspolitiek’ gedefinieerd als ‘onderdrukkend’ en kwaadaardig. Daar tegenover staan de ‘gekleurde’, ‘vrouwelijke’ en ‘queer’ identiteiten, die als ‘onderdrukt’ en goedaardig worden geportretteerd.

Door deze lijn te volgen, bestrijden deze activisten mensen in plaats van structuren. En in plaats van op te roepen tot solidariteit, doen ze aan ‘call outs’ van wat zij als raciaal en gendergerelateerd ‘privilege’ beschouwen.

Afro-Amerikaanse strijd vs. Europese minderheidsfrustraties

In de context van de Verenigde Staten en de strijd van de Afro-Amerikaanse bevolking voor gelijkheid stond en staat kleur centraal. Dit komt door de ontworteling van slavenpopulaties uit hun oorspronkelijke landen en culturen. Dit proces heeft andere etnische kenmerken afgeplat, en kleur centraal geplaatst in het hart van het onderdrukkingssysteem.

Dat dwong slaven en hun nakomelingen ook om alternatieve subculturen te ontwikkelen. Deze subculturen leken op de geracialiseerde incubator waarin ze floreerden. Het is absurd om dit paradigma te importeren en volledig in de Europese context te projecteren. Het verliest historische en maatschappelijke contextualiteit en wordt slechts een dogmatische projectie.

Een gefrustreerde intellectuele voorhoede onder Europese etnische minderheden heeft deze aanpak echter geïmporteerd en overgenomen. De intellectuele ‘elite’ moest overleven onder het juk van de monolithische eurocentristische hegemonie. De leden ervan worden geconfronteerd met het klassieke dilemma waarmee minderheidsleiders worden geconfronteerd in een racistische context: een keuze maken tussen Parvenu of Paria zijn, zoals Hannah Arendt het uitdrukt. Degenen met meer waardigheid dan pragmatisme, weigerden de parvenu-rol en vielen daarom gedeeltelijk of volledig, geleidelijk of onmiddellijk in de paria-rol. Toen deze paria’s meer gefrustreerd en cynischer werden, reageerden ze met een paradigmaverschuiving. Ze verlieten het linkse analysekader, dat ze correct beschouwden als reductionistisch en koloniaal. ‘Minority identity politics’ werd hun epistemologische middelvinger naar het racistische establishment. Een begrijpelijke , maar toch foute reactie.

Zero-sum game

Deze aanpak is erg verleidelijk. Zoals alle vormen van identiteitspolitiek, is hij efficiënt in het mobiliseren van gemarginaliseerde groepen in de samenleving. De aanpak blijkt echter ook zeer efficiënt segmenten van de meerderheid van de bevolking weg te duwen in de richting van rechtse radicalisering.

Want wanneer je onderdrukking alleen definieert op basis van identiteitskenmerken en je deze op een essentialistische manier associeert met de identiteit van de meerderheid, roep je eigenlijk op tot een botsing. Die botsing komt tot uiting in een narratief dat draait rond identiteit. Dat is een zero-sum game. Rekening houdend met de geldende machtverhoudingen, schieten mensen die deze aanpak volgen zichzelf in de voet. De enigen die ze intimideren, zijn degenen die geven om wat ze zeggen, dus hun natuurlijke bondgenoten. Ze drijven deze bondgenoten in het beste geval tot stilte en in het ergste geval in de armen van de racisten.

Welk privilege?

Zo wordt de identiteit van de ander als ‘problematisch’ gedefinieerd, en wordt er een essentialistische, pejoratieve kwalificatie aan gegeven zoals ‘witheid’. Elk debat wordt zo in de kiem gesmoord, en wordt er een ‘zwijg en luister’-relatiepatroon opgelegd. Op die manier misbruiken deze ‘mensen van kleur’-activisten het concept privilege en gebruiken ze het op een absurde manier.

Niet gediscrimineerd zijn wordt beschouwd als een voorrecht dat blanken genieten. Dus in plaats van de nadruk te leggen op de benarde situatie van de gediscrimineerde en het wangedrag van de discriminator(en), wijzen ze met de vinger naar degenen die niet worden gediscrimineerd, ze veroordelen hun privilege en vragen ze afstand ervan te nemen.

Niet gediscrimineerd worden is geen privilege, het is de standaardstatus waarvan iedereen zou moeten genieten. Wanneer we pleiten voor gelijkheid en pleiten voor maatregelen om discriminatie te elimineren, mag de nadruk niet liggen op de groep die niet wordt gediscrimineerd omdat die van een denkbeeldig privilege zou genieten.

Het echte privilege in de samenleving bestaat wel, maar het is niet de afwezigheid van discriminatie op grond van ras en gender. Het echte voorrecht is dat van mensen die kunnen wegkomen met wangedrag, belastingontduiking, grote misdaden en die macht kunnen misbruiken. Geen enkele gewone blanke kan daar vanwege zijn huidskleur mee wegkomen. Alleen elites kunnen dat, en die zijn er in alle kleuren en etniciteiten. Het enige privilege dat er is, is elite-privilege, en jazeker, dat moet worden afgeschaft. Bovendien worden mannelijke heteroseksuele leden van de meerderheid in welk land dan ook allemaal mogelijk gediscrimineerd op leeftijd, handicap, sociale status en financiële situatie. Dat ze niet worden gediscrimineerd op basis van etniciteit of geslacht, betekent niet dat ze bevoorrecht zijn en dat ze daar afstand van kunnen en moeten nemen.

Hoe moeten we racisme dan bestrijden?

Wij kunnen allemaal gezien worden als brandstof voor een systeem dat meer dan ooit de ongelijkheden opdrijft. We hebben gelijk als we wijzen op structureel racisme en een wijdverbreide koloniale vooringenomenheid en mentaliteit. We hebben gelijk dat we solidariteit verwachten en eisen in die strijd. En we veroordelen terecht degenen die niet reageren op die oproep tot solidariteit, en nog meer degenen die racistisch en koloniaal zijn. Maar om dit systeem en de dominante ideologie ervan als ‘witheid’ te categoriseren, en daarom een hele etniciteit als een probleem te beschouwen, dat is eenvoudigweg (cultureel) racisme.

Het argument dat racisme altijd verband houdt met machtsverhoudingen en dus een minderheidsgroep niet racistisch kan zijn, is niet overtuigend. Racisme is niet alleen een systeem en de uitingen ervan zijn niet alleen materialistisch van aard. Racisme is ook een ideologie, en psychologisch geweld. Als ideologie is racisme van een minderheid tegen een meerderheid perfect mogelijk. De geschiedenis zit vol met verhalen over minderheidsgroepen die de rollen omdraaien, de macht grijpen en racistische misdrijven en zelfs genociden tegen meerderheidsgroepen plegen.

We bestrijden racisme niet omdat we de slachtoffers ervan zijn; we bestrijden het omdat we ertegen zijn.

We bestrijden racisme niet omdat we de slachtoffers ervan zijn; we bestrijden het omdat we ertegen zijn. Daarom verwachten we dat degenen die niet de slachtoffers zijn, ook de strijd mee aangaan. Dit mag geen tribale kwestie worden. Natuurlijk hebben wij, als slachtoffers, meer inzicht in hoe we racisme ervaren, en daarom kunnen we beter getuigen over ons slachtofferschap. In de tijd waarin we nu leven, die wordt gedomineerd door sociale communicatie en emotionaliteit, lijkt slachtofferschap het enige geldige argument. De oproep om te ‘zwijgen en luisteren’, moet ook in deze context worden gezien. Desalniettemin hebben we ook een volledige inzicht in de hoofdoorzaken nodig, om zaken in beweging te zetten en om systemen te veranderen en machtverhoudingen te laten verschuiven. Dat kan niet worden bereikt door de moral high ground te claimen op basis van slachtoffer-emotionaliteit. Daarmee kan goede poëzie en muziek worden gemaakt, er kunnen leuke verhalen worden verteld, clicks en likes worden verzameld, maar er zal geen substantiële verandering volgen.

De behoefte van minderheden en gediscrimineerde groepen aan veilige ruimtes, safe spaces, waar ze exclusief onder elkaar kunnen zijn en hun ervaringen kunnen delen en zich ondersteund en begrepen kunnen voelen, is iets dat ik begrijp en ondersteun. Dit is geen separatisme. Het is een mensenrecht om op elk niveau samen te komen met lotgenoten. De politieke en sociale arena’s kunnen echter geen safe spaces zijn. Het moeten ‘commons‘ zijn waar alle mensen elkaar kunnen ontmoeten en debatteren. Van daaruit kunnen ze proberen de realiteit te veranderen waarmee we allemaal worden geconfronteerd. Elke poging om een politiek programma te definiëren, die vertrekt van het belang van slechts één groep in confrontatie met andere groepen, is een vorm van sektarisme. Doe dit op basis van identiteit en je hebt sektarisch tribalisme.

De grootste sektarische tribalistische beweging in het westen is tegenwoordig het door identiteit geobsedeerde extreemrechts. Dat is ook veruit de gevaarlijkste. Daar zit het potentieel om de liberale democratie te vernietigen en latent of zelfs open fascisme te installeren. Het bestrijden van deze beweging is een enorme verantwoordelijkheid, en wordt niet geholpen door emotionaliteit en cynisme. Hoewel het verleidelijk is om degenen die je demoniseren in wezen ook te demoniseren, degenen die je haten in wezen ook te haten, en om het sektarisme met nog meer sektarisme te beantwoorden, mogen we niet in die val trappen.

Het antwoord op extreemrechts is een brede mobilisatie, gebaseerd op solidariteit en gelijkheid tegen racisme, seksisme, kolonialisme en andere vormen van ongelijkheid. Bij deze mobilisatie zijn in Europa blanke, heteroseksuele mannen niet alleen welkom, ze zijn ook nodig. Ze zijn welkom omdat iedereen die in de principes van gelijkheid en solidariteit gelooft, net zo goed deel uitmaakt van deze strijd als ieder ander. Ongeacht het aantal discriminaties waaraan ze worden onderworpen. En ze zijn nodig omdat iedereen die iets voor deze zaak wil doen, een bijdrage levert die we niet mogen missen.

Wat we vandaag nodig hebben in België, en in andere Europese landen, is niet een verandering in hoe blanken zich noemen, of een nieuwe etiquette om over bepaalde onderwerpen te spreken. Wat we nodig hebben zijn afdwingende maatregelen vanuit het beleid om discriminaties aan te pakken op gebieden zoals werk, onderwijs en huisvesting. En om politiegeweld, maar ook andere vormen van geweld tegen burgers in het algemeen en minderheden in het bijzonder aan te pakken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content