David Van Reybrouck over Indonesische dekolonisatie: ‘Uiteindelijk mochten de mensen onafhankelijk worden, zolang de olie maar Nederlands bleef’

David van Reybrouck
Walter Pauli

Meer dan vijf jaar heeft hij eraan gewerkt, maar deze week verscheen eindelijk Revolusi, het langverwachte boek van David Van Reybrouck over de Indonesische weg naar onafhankelijkheid.

Auteur David Van Reybrouck wordt weleens vereenzelvigd met wat (tot nu) zijn magnum opus heet, Congo. Alleen al op dat prijsboek had hij zijn hele leven kunnen teren. Maar de man verlaat zijn comfortzone en waagt zich na een boek over de voormalige Belgische kolonie aan een nieuw, even ambitieus werk over Indonesië. Een boek over de grootste voormalige kolonie van Nederland? Vanzelfsprekend is het niet.

Niet alleen is Van Reybrouck (°1971) de zoon van een ingenieur die een aantal jaren in het onafhankelijke Congo heeft gewerkt, elke Belg van zijn generatie is opgegroeid met Congo/Zaïre: met de spaarpotjes in de vorm van een zwart kind dat dankbaar knikte bij elk muntstuk, met de verhalen van missionarissen en ontwikkelingssamenwerkers, met de iconische beelden van de Zaïrese president Mobutu en zijn muts van luipaardvel. Een boek over Congo is hoe dan ook altijd een boek ‘van ons’. Bij een boek over Indonesië is dat anders. Mutatis mutandis ‘is’ Indonesië van het Nederlandse publiek – ook al dateert de proklamasi van de onafhankelijkheid al van 1945, de gevolgen van de eeuwenlange Nederlandse aanwezigheid in Indonesië bleef de geesten en de politiek bij onze noorderburen beroeren. Zelfs de Molukse treinkapingen van 1975 en 1977 zitten nog altijd in het Nederlandse collectieve geheugen. En nu komt een in Congo gespecialiseerde Vlaming in een vuistdik boek Nederland uitleggen wat er is gebeurd (en misgelopen) in Indonesië. Nou.

David Van Reybrouck: Ergens haken die twee boeken, Congo en Revolusi, in elkaar. Tijdens mijn veldwerk was ik in de vroegere Congolese hoofdstad Boma, en daar sprak ik met een oud-bibliothecaris. In zijn schuurtje lagen er nog driehonderd boeken uit de voormalige Vlaamse bibliotheek van de stad. ‘Het ligt hier toch maar te beschimmelen’, zei hij, ‘Pak maar mee wat je wilt.’ En uit die hoop onwaarschijnlijk slechte literatuur heb ik een paar exemplaren meegenomen, onder meer een vertaling van De Idioot van Fjodor Dostojewski en Max Havelaar van Multatuli. De dag daarna zat ik in de havenstad Matadi, en in een oud koloniaal hotel met uitzicht op de Congostroom heb ik voor het eerst de hele Max Havelaar gelezen. (lacht)

Was Max Havelaar in uw schooltijd geen verplichte literatuur meer?

Van Reybrouck: Wij moesten het doen met een paar bekende fragmenten als het verhaal van Saïdjah en Adinda. Maar zelfs in mijn katholieke school in Assebroek bij Brugge was er over het algemeen nog véél belangstelling voor ‘het zuiden’. De bevrijdingstheologie was neergedaald over de West-Vlaamse geesten, ook bij de leerkrachten. Als zestienjarige scholier zette ik mij in voor solidariteitsprojecten met Kameroen en Bolivia, landen van wat toen nog de Derde Wereld heette. Dat begrip dateert trouwens van de beroemde Conferentie van Bandung uit 1955, waar historische figuren zoals de Egyptische president Gamal Abdel Nasser, Zhou Enlai uit China, Pandit Jawaharlal Nehru uit India en natuurlijk de Indonesische gastheer Sukarno de eerste aanzet gaven voor wat later de ‘organisatie van ongebonden landen’ werd.

Net na mijn middelbare school viel de Berlijnse Muur. Ik vond het een fascinerende gedachte dat er toen al landen waren die géén kamp hadden willen kiezen tussen het communisme van de Sovjet-Unie en het kapitalisme zoals de Verenigde Staten dat uitdroegen. Alleen stel ik vast dat de meeste Nederlanders vandaag nóóit hebben gehoord van Bandung. Vandaag staat de idee van een Derde Wereld, over de ontwikkeling van en de solidariteit met Afrikaanse en Aziatische landen, op een laag pitje . Ik heb veel sympathie voor de Black Lives Matter-beweging, maar ik betreur het ook dat er zo weinig voeling is met de Derde Wereld, dat men zo weinig oog heeft voor Afrika, Azië of Latijns-Amerika. Die desinteresse verbaast mij. Haast niemand weet nog wie tegenwoordig de president van Nigeria is. Toch is Nigeria een van de belangrijkste laden van waaruit de vluchtelingen vertrekken, en is het wanbeleid van die president en de hele politieke kaste juist de oorzaak van al die ellende.

‘Er is gewoon géén oog voor Afrika of Azië. Die desinteresse verbaast mij.’

Uw werken gaan wel over belangrijke landen van het zuiden, Congo en Indonesië. Al was Congo (2010) een algemene geschiedenis van het land en het Belgische (neo)kolonialisme, en beperkt u zich in Revolusi tot de geschiedenis van de onafhankelijkheid(sbeweging), en dat tegen de achtergrond van het Nederlandse kolonialisme.

Van Reybrouck: Dat is zo. In Congo volgde ik één land in de diepte, van 1970 tot 2010, zelfs met een voorgeschiedenis die terugloopt tot de voorhistorische tijden. Het Indonesische relaas van Revolusi is korter in de tijd maar breder in de ruimte. We zijn de koloniale geschiedenis veel te binair aan het behandelen: België met Congo, Nederland met Indonesië, Duitsland met Namibië, Frankrijk met Algerije, het Verenigd Koninkrijk met India… Vandaag wil ik het liever over dat tijdsgewricht hebben, en over het belang van de onafhankelijkheid van Indonesië in het midden van de twintigste eeuw. Wat heeft dat toen allemaal teweeggebracht – niet alleen voor het land zelf, maar in de mondiale context van toen? Vandaar dat het eerste hoofdstuk dat ik heb geschreven, uiteindelijk het afsluitende deel van het boek is geworden: de wereldwijde impact van de Conferentie van Bandung. Niet alleen op het Zuiden maar bijvoorbeeld ook in de jaren vijftig op het ontstaan van wat vandaag de Europese Unie is.

Natuurlijk is de scoop van mijn boek veel breder dan alleen maar Bandung. Ik ga terug naar ‘de Javamens’ en de homo erectus. Dat is wellicht eigen aan mijn opleiding als prehistorisch archeoloog. (lacht) Maar het is van belang. Het relativeert noties als ‘de oorspronkelijke bevolking’. De Indonesische archipel is al sinds de diepe prehistorie een kruispunt geweest van bevolkingsgroepen, van migratiestromen en handelsroutes. Het is van belang om aan te tonen hoe dat geografisch gegeven de menselijke geschiedenis al duizenden jaren heeft bepaald. ‘Oorspronkelijke bevolking’ is een problematisch concept: Indonesië is zowel door de islam gemarkeerd als door godsdiensten die oorspronkelijk uit India kwamen. Maar er zijn ook de écht ‘oorspronkelijke’ Papoea’s uit Nieuw-Guinea, en ook de nazaten van de Austronesische bevolkingsgroepen, met meer ‘Aziatische’ trekken.

Om dat gigantische project rond te krijgen hebt u niet alleen vijf volle jaren uitgetrokken, u hebt ook de halve wereld afgereisd. Als overtuigd voorstander van orale geschiedenis interviewde u mensen van Nederland en Indonesië tot in Japan en Nepal. En overal waren tolken mee, soms meer dan één. Voor een Nederlandstalig boek is dat een project van ongekende omvang – en kostprijs.

Van Reybrouck: Ik ben vijftien jaar geleden gestopt als postdoctoraal onderzoeker aan de universiteit. Ik heb het academische leven vaarwel gezegd met de ambitie om nog een paar goede teksten te schrijven. Hoe begin je daaraan? Ik realiseerde mij al vrij snel dat ik voor Revolusi met véél mensen zou moeten praten. Dat ik ook Japan zou moeten bezoeken lag voor de hand. Dat ik Nepal zou aandoen, heb ik gaandeweg beseft. Nu ben ik wel bijzonder trots dat ik in Nepal met de laatste Gurkha’s heb gesproken. Dat zijn de doodgezwegen spelers van de dekolonisatie, zeker gezien de tragische rol die zij toebedeeld kregen. In dienst van het Britse leger hebben zij als Aziaten moeten vechten tegen andere Aziaten.

‘Ik ben bijzonder trots dat ik in Nepal met de laatste Gurkha’s heb gesproken.’

De Gurkha’s: u hebt het over de gevreesde Nepalese elite-eenheid van het Britse leger?

Van Reybrouck: Precies. De Britten hebben ook Nepal proberen te bezetten, maar met die Himalayastaat is dat nooit gelukt. In ruil voor hun onafhankelijkheid hebben ze van Nepal gedaan gekregen dat het land soldaten levert voor het Britse leger: de Gurkha’s. Het is vandaag nog altijd de meest gereputeerde eenheid van het Britse leger. De Falklandoorlog in 1982 tussen het Verenigd Koninkrijk en Argentinië gewonnen door de Gurkha’s. Elk jaar staan 11.000 kandidaten te dringen voor 170 plaatsen. Wie de selectie haalt, is dus een absolute topatleet – en krijgt een inkomen waarmee hij zijn ruime familie kan onderhouden. Vervolgens worden de Gurkha-bataljons ingedeeld per vallei van waaruit de soldaten afkomstig zijn: dat zorgt voor grote onderlinge loyauteit. Ze zijn liever dood dan laf. Ze riskeren liever hun leven dan hun eed te verraden. Ze zijn bereid om te sneuvelen, wat van hen zulke goede soldaten maakt.

In de Tweede Wereldoorlog hebben de Gurkha’s een niet onbelangrijk aandeel gehad in de overwinning op de Japanners, toen die via Birma naar India oprukten. En na de oorlog werden ze ingezet in Indonesië, tégen de Indonesiërs. Nederland had nog geen eigen leger om de opstandige Indonesiërs neer te slaan, de Britten deden het in hun plek en stuurden de Gurkha’s. Zij hebben onder meer duizenden Nederlanders uit de zogenaamde ‘jappenkampen’ bevrijd. Toch waren de Nederlanders ontevreden: ze wilden dat de Britse regimenten heel Indonesië weer voor hen veroverden. Terwijl het eigenlijk de hoogste tijd is dat de Nederlanders een monument zouden oprichten voor die Gurkha’s en de hulp die ze hebben geboden in een strijd die sowieso niet te winnen was. Bovendien zijn er duizenden Nederlanders die hun leven te danken hadden aan de Gurkha’s. Ik heb nooit zo veel inspanning moeten leveren om mensen te interviewen. Van de 5000 à 6000 Gurkha’s die er toen gevochten hebben, waren er nog 25 in leven. Ik heb er 10 van gesproken. Nu zijn ze vast allemaal dood. Een paar van die hoogbejaarde Gurkha’s hebben mij gezegd dat ze spijt hadden van wat ze in Indonesië hebben gedaan, dat ze vochten – als het moest in man-tot-mangevechten – met een broedervolk, met mensen die eruitzagen als zij. Het laat na zeventig jaar nog altijd sporen na bij die stokoude veteranen.

Het gros van de recente (academische, journalistieke…) literatuur over de koloniale periode wordt gekenmerkt door een antikoloniale en vandaar antiwesterse focus. Ook Revolusi kijkt door zo’n prisma naar het verleden. U schrijft vooral vanuit het perspectief van de inwoners van Indonesië: mensen die gekoloniseerd en dus onderdrukt en uitgebuit werden in wat in zekere zin haast een apartheidsmaatschappij was.

Van Reybrouck: Ik weet niet of ik Nederlands-Indië een echte ‘apartheidsmaatschappij’ zou noemen. Ik zie het eerder als een sterk gesegregeerde samenleving.

In uw boek schrijft u hoe een afgestudeerde arts van Indonesische afkomst op de trein in derde klasse moet reizen, terwijl de laagste koloniale ambtenaar van Nederlandse afkomst zich in eerste klasse verplaatste.

Van Reybrouck: Dat is zo, en dat heeft al heel vroeg tot heel veel woede en ressentiment geleid bij veel Indonesiërs. Maar in plaats van apartheid gebruik ik het beeld van de pakketboot als metafoor voor de hele koloniale samenleving van Nederlands-Indië. Dat schip telde drie dekken: op het eerste, luxueuze bovendek bevonden zich vooral Nederlanders en Europeanen, maar ook een klein aantal Indonesiërs en andere Aziaten – schatrijke Chinezen, bijvoorbeeld. Op het sobere middendek bevond zich vooral de Indonesische middenklasse: handelaars, klerken, leerkrachten soldaten… Op het overvolle derde onderdek troepte het gewone Indonesische volk samen. Maar tussen die dekken bestonden wel smalle laddertjes. En zelfs de enkelen die het hoogste dek bereikten, raakten toch niet in het rooksalon: dat bleef bezet door de Nederlandse elite. In de Zuid-Afrikaanse apartheidssamenleving, die ik lang geleden in mijn eerste boek beschreef (De Plaag, 2001), waren er géén ladders. De schotten waren waterdicht.

Maar inderdaad, Indonesië was een gesegregeerde samenleving. Met de merkwaardige vaststelling dat de maatschappelijke spagaat tussen dek één en dek drie in de loop van de jaren alleen maar groter werd. Ik had het tegengestelde verwacht, gezien de inspanningen die de Nederlanders in de vroege twintigste eeuw toch geleverd werden in het kader van de ‘Pax Neerlandica’ en de zogenaamde ‘Ethische Politiek’, waardoor er vooruitgang werd bezoekt inzake scholingsgraad en gezondheidszorg, vanuit de idee ‘als wij er flink aan verdienen, mag de plaatselijke bevolking ook wel vooruitgaan.’

Heeft Multatuli, nom de plume van Edward Douwes Dekker, met zijn Max Havelaar een rol gespeeld in die inlander-vriendelijke koerswijziging?

Van Reybrouck: Zeker. Max Havelaar verscheen in 1860. Zijn boek heeft een hele generatie beïnvloed. Ineens waren er idealistische Nederlanders die koloniaal ambtenaar wilden worden om Nederlands-Indië te besturen in de geest van Douwes Dekker. Daarom was nog niet heel die koloniale samenleving vervuld van een grote generositeit tegenover Indonesiërs. In kringen van industriële plantagehouders liep men nooit echt warm voor dure grappen zoals ‘scholen en ziekenhuizen voor de inlanders’. Dat neemt niet weg dat er in die jaren voor het eerst een soort verlicht idealisme was van Nederlandse kant.

U herinnert in uw boek een twééde Douwes Dekker: zijn neef Ernest was radicaler dan de schrijver.

Van Reybrouck: Neef Ernest was een ‘Indische Nederlander, een kind uit een gemengd Nederlands-Indonesisch gezin. Hij werd al een van de eerste onafhankelijkheidsstrijders: al in 1912 pleitte hij voor de volledige onafhankelijkheid van Indonesië, waardoor hij het natuurlijk aan de stok krijgt met de koloniale overheid. Ik heb in de voorbereiding van mijn boek één man gesproken die de stokoude Ernest Douwes Dekker nog ontmoet heeft in Yogyakarta, kort voor zijn dood in 1950. Het gaat om Piet van Staveren, een van de weinige Nederlandse deserteurs tijdens de Politionele Acties.

‘Begin jaren dertig was Nederlands-Indië veranderd in een politiestaat.’

Die ‘Ethische periode’ was trouwens al definitief ten einde gekomen bij de beurscrash van 1928-1929: nadien werd Nederlands-Indië bestuurd door gouverneurs-generaal die zwoeren bij de harde aanpak en de onverbiddelijke repressie. En de schaarse Indonesische intellectuelen die het standpunt van de inheemse massa konden verwoorden, werden verbannen naar het afgelegen strafkamp van Boven-Digul in Nieuw-Guinea. Begin jaren dertig was Nederlands-Indië veranderd in een politiestaat. De bijzonder rechtse gouverneur-generaal Bonifacius de Jonge zei: ‘We zitten hier al driehonderd jaar en wij blijven hier nog driehonderd jaar.’

Ook dat doet denken aan de Belgische generaal Émile Janssens, de commandant van de Force Publique in Congo. In 1960 schreef die ter attentie van zijn Congolese onderofficieren op een scholbord: ‘Avant l’indépendence = après l’indépendence’. Ook dat bleek de zekerste weg in het kweken van anti-Belgische sentimenten.

Van Reybrouck: Het verschil is dat Janssens’ woorden zelfs ná de onafhankelijkheid kwamen, en dat De Jonge dat zei in volle koloniale tijd. De kern van beide uitspraken is natuurlijk dezelfde: ‘Wij, westerlingen, zijn voor jullie onvervangbaar.’ Tegelijk zit er aan die redenering ook een verzwegen achterkant: ‘Maar wij kunnen het natuurlijk ook niet zonder jullie stellen, want wij hebben jullie grondstoffen nodig. De Jonge was een figuur met een hovaardigheid jegens niet-Europeanen die vandaag onvoorstelbaar is. Vooral omdat hij uiteindelijk slechts over een beperkt machtsapparaat beschikte. In een land met toen een bevolking van 70 miljoen inlanders steunde hij op een koloniale Nederlandse gemeenschap van 300.000 mensen.

Dat viel ook op bij het Belgische koloniale regime: met een relatief gering aantal kolonialen werd een reusachtig land onder controle gehouden. Tot die Congolezen zich ineens bewust werden van de situatie. Toen het er écht op aankwam, bleken zowel België als Nederland militair niet in staat hun voormalige kolonie weer onder controle te krijgen. De rauwe realiteit van het kolonialisme steunde eigenlijk op de fictieve idee van een westerse superioriteit.

Van Reybrouck: Zowel in Indonesië als in Congo was de Nederlandse en Belgische koloniale politiek gericht op crowd management: hoe kunnen we de inlandse massa’s in toom houden. Onderhuids was er altijd nervositeit, en schrik. Je leest het in brieven naar huis en in dagboeken: de dag dat ‘het volk’ in opstand komt, zullen wij de zaken hier niet onder controle kunnen houden. Maar de illusie dat dat wel kon, heeft tot het einde van de koloniale periode geleefd, zeker in Nederland, ondanks het feit dat de ’tekenen aan de wand’ al vele decennia niet meer te ontkennen waren. In de vroege twintigste eeuw was er al een emancipatorische massaweging als de ‘Sarekat Islam’ (‘Islambond’), die naar eigen zeggen twee miljoen leden telde. Dat was een soort ACW van islamitische signatuur die organisatorisch deed denken aan de christendemocratie van die tijd. In de jaren twintig kwamen er de communisten bij, nadien de nationalisten.

Dat was de grote verdienste van Sukarno: hij kon de moslims, de communisten en de nationalisten samenbrengen.

Van Reybrouck: De geschiedenis van het antikolonialisme wordt dikwijls gebracht als het verhaal van verschillende organisaties. Terwijl dezelfde mensen vaak lid waren van meer dan één club. Vandaar dat ik het beeld zo treffend vond dat in het pension van Tjokroaminoto, afgekort ‘Tjokro’: scholieren van al die verschillende politieke strekkingen samen kwamen eten aan tafel, en discussieerden daar over politiek. Ook de vijftienjarige Sukarno zat erbij, de eerste president van het onafhankelijke Indonesië. (enthousiast) Er was wel al geschreven over dat pension, maar het was voor mij een echt godsgeschenk toen ik ontdekte wie daar allemaal aan tafel zat. Ik kon ‘maaltijden bij Tjokro’ meteen gebruiken als een metafoor voor de verzamelde Indonesische oppositie tegen de Nederlanders.

Sukarno heeft van die Tjokro zelfs het zo kenmerkend hoedje overgenomen – het is vandaag haast een iconisch hoofddeksel geworden voor elke president van Indonesië. Zie ook de officiële portretten van zijn opvolger Suharto of de huidige president, Joko Widodo.

Van Reybrouck:(lacht) U bedoelt de mohammedaanse ‘kopiah’, een lage, zwarte muts die op een fez gelijkt? Het was een statement van Tjokro om de oude batikdoek af te leggen. In mijn boek schrijf ik: ‘Kiezen voor de kopiah was alsof een Nederlandse baron zijn hoge hoed zou inruilen voor een alpinopet.’ Het was een statement: de islamitische massaorganisatie profileerde zich in de eerste plaats als een moderniseringsbeweging.

Dat kenmerkt tot vandaag Indonesië: de problematische omgang tussen de nationalisten en de islamieten/islamisten.

Van Reybrouck: Dat is zo. De politieke islam was in de jaren 1940 niet als de grootste overwinnaar uit de hele onafhankelijkheidsperiode gekomen. Er was een interne spanning tussen de verschillende emancipatiebewegingen. De communisten werden in de loop der jaren zelfs van de kaart geveegd, na hun drie mislukte opstanden van 1926, 1948 en zeker die van 1965, toen bij de repressie van de ’30 septemberbeweging’ bijna een miljoen doden vielen in wat een van de grootste genocides van de twintigste eeuw is geweest.

De grote winnaars waren de vrij seculiere nationalisten van Sukarno. Sukarno had wel aandacht voor de islamisten: hij wilde die groep zeker niet laten vervreemden van het nieuwe land. Tot de dag van vandaag streeft die beweging naar grotere invloed. En voor het eerst in de geschiedenis van het onafhankelijke Indonesië beleeft de politieke islam vandaag zijn jours de gloire.

‘Voor het eerst in de geschiedenis van het onafhankelijke Indonesië beleeft de politieke islam vandaag zijn jours de gloire.’

Dat is ook de vraag die de Franse president Emmanuel Macron zich stelt: hoe kun je de politieke islam integreren in een ‘nationalistisch’ discours waarin alle inwoners van zijn land, naar het woord van Charles de Gaulle, ‘Français et Françaises’ zijn.

Van Reybrouck: Ik moet altijd glimlachen als ik de zoveelste oproep hoor om te zoeken naar een Europese islam, waar het geloof van de moslims verzoenbaar is met de traditie van de mensenrechten. Je hoeft daar niet naar te zoeken, denk ik dan: ‘Het bestaat al, en het heet “Indonesische islam”.’ Al maak ik daar vandaag één bemerking bij: ook in Indonesië zie je de invloed van Saudi-Arabië toenemen. Die saudisering van de maatschappij laat zich concreet voelen: Michel Maas, jarenlang de Indonesië-correspondent voor de Nederlandse krant NRC, klaagde erover dat het niet leuk maar was: ‘Ooit was Indonesië zo’n zonnig land, en dat is voorbij.’ En nee, die strengere moslims neigen niet collectief naar het terrorisme, maar alcohol vinden tijdens de ramadan is wel een uitdaging geworden. Vroeger trok men een zak over de tapkraan en dat gebaar volstond, nu is dat niet meer zo. De nieuwe islamisten wegen niet alleen op het leven van de moslims in Indonesië, maar niet-moslims of toeristen kunnen haast niet anders dan hun invloed ondergaan.

De toenmalige minster-president Willem Drees (PVDA) vond tot zijn dood dat Nederland het er in Indonesië niet slecht vanaf had bracht. In de veeldelige biografie die Hans Daalder aan Drees wijdde, vergeleek de oude man de onafhankelijkheid van Indonesië met die van India: ‘Daar zijn véél meer doden gevallen, en dat ondanks de aanwezigheid van historische staatsmannen als Gandhi en Nehru.’

Van Reybrouck: Op het vlak van kolonisatie hebben de Nederlanders het beter gedaan dan de Belgen, maar op het vlak van dekolonisatie waren ze slechter. Indonesië was het eerste land dat zich na de Tweede Wereldoorlog onafhankelijk verklaarde. De Nederlanders hadden dus geen enkele ervaring met het dekolonisatiegebeuren en onafhankelijkheidsstreven. Dat heeft tot vier jaar oorlog geleid. Bij de Belgen was het op vier maanden beklonken. In Brussel had men kunnen zien wat de Nederlanders in Indonesië en de Fransen in Algerije was overgekomen: de snelle oplossing voor Congo verdiende ook geen schoonheidsprijs, maar het idee leefde dat men veel leed zou vermijden en kosten kon besparen indien men formeel de macht zou overdragen aan de Congolezen. En, voor een goed begrip, achter de schermen de ware macht in Belgische handen bleef. In het leger, in de economie en in de politiek. Elke Congolese politicus had een Belgische ‘raadgever’.

‘De Nederlanders waren slechter op het gebied van dekolonisatie dan de Belgen.’

Het koloniale regime van de Nederlanders was wel een stukje menselijker geweest voor de inheemse bevolking dan het Belgische. In Nederlands-Indië werd meer aandacht besteed aan onderwijs, ook aan hoger onderwijs. Vanaf 1900 werden er al inlandse artsen opgeleid, uit die studenten groeiden de eerste kernen van Indonesische nationalisten. Bij de onafhankelijkheid in 1960 telde Congo amper 17 afgestudeerde universitairen, waaronder niet één arts. Er waren zo’n 500 opgeleide verpleegkundigen, dat was het.

Wat vooral afvalt uit de 500 bladzijden die biograaf Daalder aan de Indonesische politiek van Drees besteedt, is dat het hoofd van de Nederlandse regering eigenlijk niet op de kolonie gericht was, maar op Den Haag. De wederopbouw van Nederland primeerde, en het bijhouden van de Katholieke Partij in zijn centrumlinkse coalitie. Met andere woorden: Indonesië werd nooit an sich bekeken, maar altijd als onderdeel van het Nederlandse partijpolitieke spel. En eigenlijk was dat in Brussel niet anders dan met Congo.

Van Reybrouck: Dat klopt. Je ziet dat goed met het zogenaamde Akkoord van Linggajati uit 1946, een hoe dan ook tijdelijk compromis tussen Nederland en het onafhankelijke Indonesië. Toen gingen de Nederlandse en Indonesische onderhandelaars akkoord met een compromis waarbij Nederland voor het eerst erkende dat de nieuwe Indonesische Republiek de facto de macht uitoefende over belangrijke centrale eilanden als Java en Sumatra. Tegelijk bleef die Republiek een onderdeel van een groter verbond, de ‘Verenigde Staten van Indonesië’. Daarin hield Nederland nog een stevige vinger in de pap in de twee andere deelrepublieken, de ‘Grote Oost’ (Sulawesi, de Molukken, Nieuw-Guinea) en het westelijke Borneo. Dat was een lastig compromis voor beide partijen. Voor Sukarno ging het niet ver genoeg, voor veel Nederlanders ging het te ver. In Jakarta – dus door de Indonesische nationalisten – werd het akkoord aanvaard. In Den Haag moest datzelfde akkoord verdedigd worden bij politici en een publieke opinie die niet eens beseften dat de situatie ginds totaal veranderd was en dat het verhaal van Nederlands-Indië afgelopen was.

‘De levens van minstens 500.000 mensen had er anders kunnen uitzien indien een aantal politici enig begrip hadden willen opbrengen.’

Om dat akkoord door het parlement te krijgen, heeft de Nederlandse regering het afgesloten akkoord helemaal moeten uithollen. Om slechts een handjevol balorige katholieke Tweede Kamerleden te overhalen om de meerderheid van 51 stemmen op 100 te halen, heeft men tal van nieuwe eisen toegevoegd. Dat moest wel tot oorlog leiden: een akkoord sluiten en het dan helemaal uitkleden. Vervolgens zijn 200.000 Indonesiërs gedood en moesten 300.000 Nederlanders terug naar het moederland afgevoerd worden. De levens van minstens een half miljoen mensen had er anders kunnen uitzien indien een aantal politici enig begrip hadden willen opbrengen voor wat er werkelijk aan het gebeuren was in Indonesië. Er is altijd een onderschatting geweest van het onbehagen in de kolonie. Dat is een historische verantwoordelijkheid van de Haagse politiek.

Wat de Nederlandse onderhandelaars probeerden te bereiken met hun Akkoord van Linggajati doet denken aan de Belgische houding in 1960. Ook toen kregen de Congolese regering eigenlijk alleen het gezag over de hoofdstad en omstreken, zolang België controle mocht uitoefende over de perifere provincie Katanga. Daar zat de ware rijkdom.

Van Reybrouck: Zo heb ik het zelf nog niet gezien, maar die parallel klopt. De brokken die Nederlanders en Belgen onder eigen controle wilden houden waren vrij dunbevolkt, maar ze waren wel rijk aan grondstoffen. In Borneo konden de Nederlanders de hand blijven leggen op de olie, net zoals het de Belgen in Katanga te doen was om het koper en kobalt. Dat in tegenstelling tot het gebied dat onder controle viel van de nieuwe Republiek: daar waren amper grondstoffen, maar op Sumatra en Java woonde wel 80 procent van de Indonesische bevolking. Uiteindelijk mochten de mensen Indonesiërs worden, zolang de olie maar Nederlands bleef. Maar voor de Belgen, noch voor de Nederlanders heeft die strategie lang geduurd. De loop van de geschiedenis valt niet tegen te houden.

David Van Reybrouck, Revolusi, De Bezige Bij, 640 blz., 39,99 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content