Koen Lemmens (KU Leuven, VUB)
‘Carnaval is bij uitstek een feest waarbij burgers stoom moeten kunnen aflaten’
Moeten de uitingen en uitspattingen op Aalst Carnaval beschermd worden door de vrijheid van meningsuiting? De vraag wordt gesteld nu enkele Joodse organisaties een klacht hebben neergelegd bij Unia. Hoofddocent publiekrecht aan de KU Leuven, Koen Lemmens, laat zijn licht schijnen over de zaak.
Er is misschien wel een nieuwe traditie in de maak: net zoals een Sinterklaasfeest géén echt feest is zonder een Zwarte Pietendiscussie, lijkt een Carnavalsoptocht niet te kunnen zonder verontwaardiging over de uitbeeldingen op de optochten. Dit jaar rees er protest naar aanleiding van stereotypische karikaturen van Joden in het Aalsters Carnaval, was er verontwaardiging over carnavalisten die zich in een Ku Klux Klan outfit toonden en in het Duitsland ontstond heisa vanwege een seksistische narrentoespraak.
Carnaval is bij uitstek een feest waarbij burgers stoom moeten kunnen aflaten.
Over de vraag of deze vorm van humor “grappig”, “geslaagd” of “fijnzinnig” is, kan ongetwijfeld gedebatteerd worden. Ook dat is vrijheid van mening. Iedereen moet maar voor zichzelf uitmaken wat hij of zij ervan vindt. Zelf vond ik het eerder weinig verheffend, maar dat is het punt niet. Veel relevanter is te weten of dergelijke uitingen en uitspattingen beschermd worden door de vrijheid van meningsuiting, zeker aangezien enkele Joodse organisaties een klacht hebben neergelegd bij Unia.
Uit een persmededeling van Unia over het Aalsterse incident (en terloops ook over de merkwaardige 100-dagen viering in een school in Melle) valt af te leiden dat het Centrum de gevoeligheden begrijpt, maar vooral de bewustwording rond stereotypen en clichés wil aanscherpen, eerder dan dat het voor de strikt juridische weg kiest. Dat kan niet verwonderen, want het ziet er niet meteen naar uit dat er juridisch opgetreden kan worden tegen deze praktijken.
Aanzetten tot haat?
Ten eerste weten we dat de vrijheid van meningsuiting ruim, maar niet onbegrensd is. Het Europese Mensenrechtenhof hamert er al decennia op: de vrijheid geldt niet enkel voor onschuldige, banale, alom gedeelde ideeën en opvattingen, maar ook voor ideeën die “kwetsen, choqueren en verontrusten.” Dat wil echter niet zeggen dat alles moet kunnen: staten mogen grenzen stellen aan de vrijheid van meningsuiting, voor zover dat gebeurt via wettelijke weg, een legitiem doel wordt nagestreefd en de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. In België hebben we wetgeving die het verspreiden van racistische ideeën bestraft, evenals het aanzetten tot discriminatie, haat, geweld of segregatie op grond van zogenaamd ras, afkomst, nationale of etnische afstamming. We hebben anti-discriminatie- en antiseksismewetgeving. Het Grondwettelijk Hof heeft over deze wetgeving geoordeeld dat ze, om bestaanbaar te zijn met de vrijheid van meningsuiting, alleen dan tot een veroordeling kan leiden wanneer de daders gehandeld hebben met een bijzonder opzet. Anders gezegd: er moet een kwade bedoeling in het spel geweest zijn. Het lijkt erg betwistbaar dat carnavalisten, zelfs indien hun gedrag en praalwagens al zouden te kwalificeren zijn als een aanzetten tot haat, discriminatie, geweld of segregatie, wat zeker niet evident is, gehandeld hebben met het vereiste bijzonder opzet.
Feest van exces
Ten tweede moeten we rekening houden met de specifieke context van Carnaval. Carnaval is van oudsher het feest van het exces, van de overdrijving, de spot, de hekel, de uitbundigheid. In feite is het een van de weinige momenten op het jaar waarin maatschappelijke conventies genegeerd kunnen en mogen worden. Dat is geen vrijbrief voor totale anarchie, maar wel voor een grote losbandigheid. Dat betekent meteen ook dat uitingen die in een normale context hooglijk problematisch en zelfs strafbaar zouden zijn, dat niet noodzakelijk zijn in een carnavalscontext. Ik vind het dan ook vreemd dat men elementen uit een carnavalsoptocht, van een praalwagen of een vermomming bekijkt alsof ze zich gemanifesteerd zouden hebben buiten die context om. Misschien is het een teken van onze tijd, waarin er een grote juridische vrijheid van spreken bestaat, waarin vele taboes doorbroken zijn, waarin hiërarchische verhoudingen zijn gereduceerd, dat we het belang en de betekenis van dergelijke omkeringsrituelen minder goed inschatten. Immers, als wij sowieso al véél mogen zeggen, is de noodzaak om af en toe over de grens te gaan misschien minder groot dan in een maatschappelijke context die veel minder liberaal is. Juist in zo’n maatschappij kan de behoefte aan uitbundigheid net groot zijn. Niettemin moeten we ook vandaag bij de beoordeling van carnavelske uitspattingen die context in het achterhoofd houden.
Culturele context
Een laatste bedenking gaat over de cultureel-sensitieve dimensie die in Duitsland de kop op stak en waarin een school blijkbaar had verboden dat kinderen zouden verkleed gaan als indiaan, maar die bijvoorbeeld ook aanwezig was in de discussie over de moslimverkleedpartij in de school in Melle. Er wordt terecht veel aandacht besteed aan de culturele context van communicatie. Auteurs, sprekers, mensen die een boodschap uitdragen wordt geleerd dat in een pluralistische en multiculturele context woorden, symbolen, tradities niet voor iedereen noodzakelijk dezelfde betekenis hebben. Het is goed dat men inzet op bewustwording. Tegelijk lijkt me dat men die culturele context ook in het achterhoofd moet houden bij het zien of interpreteren van afbeeldingen waaraan men, buiten die context, meer dan terecht aanstoot zou nemen. Net zoals een “swastika” in een Hindoecontext iets totaal anders is dan in het clublokaal van een extreem-rechtse vereniging, of een Ku Klux Klan outfit erg verschilt in betekenis van een nochtans erg gelijkende tenue in Spaanse Semana Santa processies, heeft een stereotype in een carnavalcontext niet dezelfde betekenis als in een doordeweekse situatie. Men kan niet zomaar betekenissen en gevoeligheden uit een culturele context overplaatsen naar een andere. In het geval van Carnaval zou men zelfs kunnen zeggen dat de transgressie die tijdens de optochten plaatsvindt impliciet de bevestiging is van het feit dat hetgene gezegd of uitgebeeld wordt in normale omstandigheden niet door de beugel kan. In die zin bevestigt de transgressie dan juist het taboe.
In de literatuur over vrijheid van meningsuiting wordt de “ventielfunctie” van de vrijheid van meningsuiting vaak benadrukt. Carnaval lijkt me bij uitstek een feest te zijn dat aansluit bij de gedachte dat burgers “stoom” moeten kunnen aflaten. Wat we dan horen en zien, is wellicht niet altijd fraai en gepast, zal vaak ordinair, gemeen en smakeloos zijn, maar het is de prijs van het maatschappelijk getolereerd exces.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier