‘Blind verwekt: het belang van het kind in bewust co-ouderschap’

‘Het programma ‘Ik wil een kind’ heeft nu al bewezen hoe broodnodig een maatschappelijk debat rondom dergelijk wensouderschap is en dat de wetgever het beste niet te lang aarzelt met het regelen van deze samenlevingsvormen’, schrijft onderzoekster Evelyn Merckx. ‘Toch mag het belang van het kind niet uit het oog verloren worden, en daar wringt mogelijk het schoentje.’

Vorige week is hevige opschudding losgebarsten rond de plannen van VTM en het programma “Ik wil een kind”. In dit programma zouden therapeuten wensouders aan elkaar koppelen zonder dat er sprake is van een affectieve band. Nochtans was het enigszins wel te verwachten dat, na programma’s zoals “Blind Getrouwd” en “Blind Gekocht”, morele en ethische grenzen nogmaals zouden worden opgezocht en al zeker omdat het programma al bestaat in het Verenigd Koninkrijk onder de noemer “Strangers Making Babies“. Meermaals klonken bezwaren over hoe zo’n programma het belang van de kinderen kan beschermen.

Hoewel in de oproepaflevering meermaals wordt benadrukt dat het belang van het kind eerst komt, is jammer genoeg nauwelijks stilgestaan bij hoe dit belang moet worden ingevuld en welke problemen zich voordoen bij die invulling.

Blind verwekt: het belang van het kind in bewust co-ouderschap.

Allereerst moet het duidelijk zijn dat ongeboren en hypothetische kinderen geen rechten bezitten. Een kind kan pas aanspraak maken op de rechten uit mensenrechtelijke en kinderrechtelijke verdragen op het moment dat het levensvatbaar geboren is. Dit artikel kan dus geen juridische analyse geven over hoe het belang van de hypothetische kinderen uit het programma moeten beschermd worden. Toch blijft het belangrijk dat zowel de programmamakers, experten en potentiële wensouders, bewust zijn van wat het belang van deze kinderen zou dienen. Immers, co-ouderschap na een scheiding gebeurt onverwachts, terwijl bij bewust co-ouderschap er vooraf duidelijk wordt voor gekozen. Dan moet men ook weten wat de gevolgen voor het welzijn van kinderen kunnen zijn.

Hiervoor is het belangrijk om resultaten uit sociaalwetenschappelijk onderzoek uitvoerig te bespreken. Ook moeten de programmamakers, experten en wensouders realistisch blijven. Het belang van het kind kan eigenlijk pas ingevuld worden na de geboorte van het kind en kan doorheen het leven van het kind wijzigen, hoe goed de vooraf gemaakte afspraken ook zijn. Eenmaal het kind geboren is, hangt het belang van het kind ook samen met wat het kind zelf wil en wat de specifieke noden en behoeften van het kind zijn. Dit belang kan dan ook in grote mate afwijken van hoe men het belang van het kind invult aan de hand van (academisch) wetenschappelijk onderzoek. Wensouders moeten zich dus bewust zijn dat ze, doorheen het leven van hun kinderen, zich zeer flexibel moeten blijven opstellen, willen ze het belang van het kind te allen tijde optimaal nastreven.

Wetenschappelijk onderzoek over bewust co-ouderschap is tot op heden grotendeels onbestaande en al zeker als het gaat over het welzijn van de kinderen die in deze gezinsconstructies geboren zijn. Hoewel bewust co-ouderschap vandaag inderdaad meer en meer voorkomt, is het nog steeds een grote uitzondering en dus ook enigszins een sociaal experiment. Er wordt dus voornamelijk geargumenteerd aan de hand van resultaten uit onderzoek dat peilt naar het welzijn van kinderen in co-ouderschap na scheiding.

Hoewel er bibliotheken kunnen gevuld worden met studies over dit onderwerp, spreken de resultaten elkaar ontzettend vaak tegen, gaat het vaak om kleinschalige studies waarbij niet kan aangetoond worden of de bevindingen kunnen veralgemeend worden naar de bredere bevolking en is er vaak geen antwoord op de vraag of het nu de scheiding, dan wel de verblijfsregeling dan wel andere factoren zijn die de onderzoeksresultaten verklaren.

In wat volgt zullen dus enkel de onderzoeksresultaten besproken worden waar weinig betwisting over bestaat.

Scheidingsonderzoek heeft sinds lang aangetoond dat kinderen na de scheiding van hun ouders het slechter doen dan leeftijdsgenoten uit intacte gezinnen. Naar verloop van tijd werd duidelijk dat deze resultaten niet zozeer afhingen van de scheiding of de verblijfsregeling zelf, maar eerder van factoren die voor de scheiding al aanwezig waren, of door de scheiding veroorzaakt werden. Expert prof. Ann Buysse benadrukt dat gezinsstructuren voor kinderen weinig van belang zijn en dat vooral telt dat kinderen het gevoel hebben dat ze ertoe doen. Dat klopt deels, maar veel factoren die van belang zijn voor het welzijn van kinderen worden hierbij niet belicht. Zo is het belangrijk dat kinderen niet lijden onder chronische stress, dat kinderen zich veilig kunnen hechten aan hun opvoeders, dat er een kwalitatieve ouder-kind relatie bestaat, dat ze niet worden blootgesteld aan hevig conflict en dat de opvoeding gebeurt in lijn met hun ontwikkelingsnoden. In wat volgt, zal uitgelegd worden waarom een constructie als bewust co-ouderschap op elk van deze punten een risico of een potentiële verbetering inhoudt tegenover het klassieke kerngezin.

In tegenstelling tot acute stress, blijven stressoren in meer of mindere mate constant aanwezig wanneer kinderen lijden onder chronische stress. Deze vorm van stress is zeer nadelig voor hun ontwikkeling en welzijn. Omdat het gevoel van veiligheid en vertrouwen bij kinderen meer geschonden wordt bij stress binnen de familie heeft dit ook een grotere impact op kinderen dan wanneer stress veroorzaakt wordt door een buitenstaander. Een eerste, potentieel chronische stressor is wisselstress, waarbij kinderen stress ondervinden door het meermaals van woonplaats te moeten veranderen.

Hoe verder ouders uiteen wonen en hoe meer verschil in opvoeding en huishoudelijke regels, hoe groter de impact van deze stressor zal zijn op het welzijn van de kinderen. Idealiter blijven co-ouders dus onder hetzelfde dak wonen of wonen zij minstens op wandelafstand van elkaar, of verhuizen zij zelf in plaats van de kinderen. Een gebrek aan controle en inspraak is een tweede belangrijke, potentieel chronische stressor. In de situatie van bewust co-ouderschap is er immers een belangrijke mismatch tussen ouders die hun gezinsleven kunnen organiseren naar believen en de kinderen die die beslissingen dienen te ondergaan al van bij de geboorte. Kinderen lijden eronder wanneer zij weinig inspraak krijgen in de verblijfsregeling. Hoewel het programma sensibiliseert over het gebrek aan rechten voor de mee-ouder, is er geen aandacht voor de weinige rechten die kinderen genieten in co-ouderschap. Kinderen kunnen geen procedure starten als zij de verblijfsregeling anders zouden willen zien en zijn daarbij volledig afhankelijk van de goodwill van hun ouders. Daarnaast kunnen ouders wel een recht op contact eisen van hun kinderen, wat dus zal verhoogd worden met drie of vier ouders indien meerouderschap juridisch erkend wordt, maar kunnen kinderen niet op hun beurt een recht op contact eisen van hun ouder.

In het geval van het VTM-programma hebben kinderen daarenboven geen inspraak gekregen over de deelname van hun ouders en of zij zelf wel akkoord gaan met de eventuele gevolgen die zo’n deelname kan hebben voor hun privacy.

Wat betreft de veilige hechting van kinderen klopt het zeker dat kinderen zich aan meerdere personen kunnen hechten. Dit is meteen ook een van de grootste potentiële voordelen van sommige vormen van meerouderschap: het kind krijgt er mogelijks een of twee extra hechtingsfiguren bij. In tijden waar het gezegde “it takes a village to raise a child” uitgehold geraakt, kan dit een voordeel zijn voor het kind. Toch zijn er ook potentiële risico’s verbonden aan deze situatie en dit voornamelijk als de hechtingsfiguren niet onder hetzelfde dak wonen. Het hangt af van hoe de wensouders deze situatie zullen regelen, maar het staat vast dat kinderen lijden onder het gemis van een hechtingsfiguur als zij op twee adressen wonen en dat dit kan leiden tot verlatingsangst.

Daarnaast is weinig sluitend onderzoek over hoe de verblijfsregeling voor heel jonge kinderen eruit moet zien zonder schade te berokkenen aan hun ontwikkeling en hechting. Op dit vlak zullen wensouders dus in het duister tasten wanneer zij een verblijfsregeling willen opstellen voor hun baby. Wederom is de ideale situatie er een waar alle ouders onder hetzelfde dak blijven wonen. Verblijfsregelingen kunnen dan wel een deel van het gemis opvangen, maar onderzoek toont aan dat vanaf de leeftijd van twaalf jaar een week/week-regeling niet altijd evident is. Veel kinderen die lijden onder wisselstress maken op een gegeven moment de verscheurende keuze tussen hun behoefte aan stabiliteit en hun behoefte om zo veel mogelijk tijd door te brengen met al de ouders aan wie ze gehecht zijn.

Daarnaast zijn kwalitatieve ouder-kindrelaties en de opvoedkundige vaardigheden van de ouders van groot belang. Keer op keer wordt door onderzoek vastgesteld dat kinderen die een goede band hebben met hun ouders, het beter stellen. Toch moeten ouders hiervoor tijd vrijmaken en is dat soms moeilijk als kinderen maar beperkt bij een ouder verblijven. Aan de andere kant is een week/week-regeling zeker niet vereist en heeft onderzoek uitgewezen dat een goede ouder/kind-relatie al kan ontstaan bij een verblijfsregeling waar het kind slechts 30% van zijn of haar tijd doorbrengt met een ouder. In elk geval mag niet onderschat worden dat het opbouwen van goede ouder/kind-relaties een intense samenwerking tussen co-ouders vereist. Het is natuurlijk maar de vraag of co-ouders hiertoe te allen tijde bereid zullen zijn.

Keer op keer wijst onderzoek ook uit dat kinderen in scheidingssituaties voornamelijk lijden onder het ouderlijk conflict en een gebrek aan communicatie tussen de ouders. Wat betreft potentieel ouderlijk conflict zijn hier verschillende denkpistes mogelijk. Bij co-ouderschap na scheiding is een groot aandeel van het ouderlijk conflict immers te wijten aan het einde van de partnerrelatie en de moeilijke emoties die daarop volgen. Zo’n risico bestaat niet in een situatie van bewust co-ouderschap, tenzij natuurlijk een of beide van de koppels later uit elkaar zouden gaan.

Aan de andere kant kan ook bewust co-ouderschap conflicten met zich meebrengen, bijvoorbeeld wanneer een ouder liever meer contact zou hebben met het kind of het gevoel zou hebben dat de andere ouder het kind teveel naar zich toetrekt. Ook een eventuele verslaving of agressie- of persoonlijkheidsproblematiek van een ouder kan een bron zijn voor ouderlijk conflict, net als financiële onenigheden. Hierbij valt de vergelijking dan te trekken met intacte gezinnen, waar men kan veronderstellen dat het ontbreken van enige relationele band en gezamenlijke geschiedenis de ouderlijke conflicten misschien heviger en minder constructief kan maken.

In elk geval ontbreekt elk onderzoek over ouderlijke conflicten in situaties van bewust co-ouderschap en blijft het dus gissen naar de gevolgen. Daarnaast horen potentiële wensouders ervan op de hoogte te zijn dat het kind mogelijks de verblijfsregeling zal willen wijzigen, contact met een of meerdere van de ouders zal willen verminderen of zelfs weigeren. Dit is een situatie die zich geregeld voordoet na scheiding. Ook een dergelijke wens kan aanleiding geven tot conflicten tussen ouders.

In de oproepaflevering werd weinig informatie gegeven over of wensouders aan elkaar gekoppeld zullen worden en indien ja, hoe dit zal gebeuren. Toch leert de ervaring uit “Blind Getrouwd” dat het best moeilijk is om via wetenschappelijke algoritmes mensen duurzaam aan elkaar te koppelen en dat gemeenschappelijke karaktertrekken, normen en waarden conflicten niet uitsluiten. Het belang van het hebben van een klik met elkaar niet onderschat mag worden. Net als in dat programma zou het kunnen dat wensouders te veel vertrouwen hebben in de wetenschap en zich daarom zullen verleiden om toch in zee te gaan met iemand waaraan ze gekoppeld zijn. Bovendien kunnen therapeuten ook niet op alle relevante zaken screenen en kan het best zijn dat wensouders niet volledig eerlijk zullen antwoorden op bepaalde vragen.

Tot slot moet er rekening gehouden worden met de ontwikkelingsnoden van kinderen. Hoewel er zeker ook heel jonge kinderen met de scheiding van hun ouders te maken krijgen, is het een vaststaand feit dat bewust co-ouderschap al bij de geboorte begint. Nochtans beschouwen zowel psychologen, psychiaters als neurologen de vroege kinderjaren als zeer kwetsbare jaren in de ontwikkeling van een kind. Tot een bepaalde leeftijd kunnen kinderen immers nog niet zelfstandig hun emoties reguleren, beseffen ze niet dat een ouder die ze niet kunnen zien, niet voor altijd weg is, hebben ze een andere tijdsperceptie waardoor tijd weg van een ouder voor hen veel langer duurt en kunnen ze nog niet met woorden uitdrukken hoe ze zich voelen of waar ze nood aan hebben. Bij blootstelling aan chronische stress kan daarnaast de ontwikkeling van het kind achterblijven en het risico op fysieke en mentale ziekte toenemen. Het beperkt ontwikkelde brein van jonge kinderen is immers veel vatbaarder voor allerhande stressoren.

Het is dus uiterst belangrijk dat zeker verblijfsregelingen aangepast zijn aan de ontwikkelingsnoden van jonge kinderen, maar ook hier bestaat een gebrek aan sluitend wetenschappelijk onderzoek over welke regeling dan het beste is en moet uiteraard ook rekening gehouden worden met het individuele kind. Opnieuw zullen wensouders met de beste intenties dus grotendeels in het duister tasten en sowieso zeer aandachtig moeten zijn voor de noden van hun kind.

Een aantal van deze bezorgdheden kunnen opgelost worden door goede afspraken te maken voor de wensouders hun kinderwens opstarten. Toch moet hierbij ook vermeld worden dat zelfs de beste afspraken niet aangepast kunnen zijn aan de specifieke noden en wensen van het kind eenmaal het er is. Bovendien kunnen emoties en gewijzigde omstandigheden ook roet in het eten gooien. Het moeten afgeven van je kind kan leiden tot conflicten en gewijzigde omstandigheden zoals nieuwe partners of een scheiding kan de gezinscomplexiteit verhogen. Een horrorscenario is dan ook de situatie waar twee holebikoppels uit elkaar gaan en het kind een verblijfsregeling in vier huizen krijgt opgelegd. Onverwachts inkomensverlies of het veranderen van job kan er misschien ook voor zorgen dat een ouder het verblijf van het kind bij zich niet meer kan regelen.

Dit zijn slechts een paar voorbeelden van hoe, zelfs met de beste intenties, een complexe regeling als bewust co-ouderschap een impact kan hebben op het welzijn van het kind (en de wensouders). Een andere belangrijke kanttekening is het feit dat “het belang van het kind” een concept is waarover familierechtadvocaten en familierechters dossiers tot aan het plafond kunnen stapelen, zonder dat duidelijk wordt wat dat belang nu is. Scheidingssituaties leren ons dat over die vraag vaak wordt gestreden en dat ouders er een volkomen tegenstrijdige invulling aan kunnen geven. Die invulling hangt dan vaak samen met hun eigen belang. Los van het feit dat het belang van het kind dus een belangrijk kinderrecht is, moet men erkennen dat het soms voor meer problemen zorgt dan voor oplossingen.

Aangezien er tot op heden geen onderzoek bestaat over de belevingen van kinderen in situaties van bewust co-ouderschap, blijft het gissen naar waar zij nood aan hebben. Wensouders die misschien geen moeite hebben om zichzelf als deeltijds ouder te zien, moeten beseffen dat hun kinderen misschien liever geen deeltijdse ouders hadden gehad. Er moet bovendien benadrukt worden dat kinderen door hun afhankelijkheid en loyaliteit aan de ouders niet altijd eerlijk zijn over hoe zij de situatie ervaren en de neiging hebben om de noden van hun ouders boven die van zichzelf te plaatsen. Dus, hoewel de wensouders begeleid worden voor de opstart van de kinderwens, is er misschien nog meer nood aan begeleiding na de realisatie van de kinderwens, niet alleen voor de ouders maar ook voor de kinderen zelf. Kinderen uit gescheiden families uiten zelf de wens tot psychologische ondersteuning en weten vaak niet waar zij naartoe kunnen bij problemen. De vraag is in welke mate de programmamakers aan deze nood kunnen tegemoetkomen.

Dat bewust co-ouderschap vandaag al bestaat, dat er een vraag naar is en dat begeleiding en een juridisch kader voor wensouders en hun kinderen ontbreekt, is een feit. Dat er bovendien nog een groot maatschappelijk stigma op kleeft, bewijzen de vele reacties ook. Het programma heeft nu al bewezen hoe broodnodig een maatschappelijk debat rondom dergelijk wensouderschap is en dat de wetgever het beste niet te lang aarzelt met het regelen van deze samenlevingsvormen. Toch mag het belang van het kind niet uit het oog verloren worden en daar wringt nu net het schoentje wanneer men het fenomeen onder de aandacht wil brengen via een reality programma waar waarschijnlijk toch wat sensatie aan te pas zal komen.

Van de programmamakers kan niet verwacht worden dat zij een antwoord kunnen bieden op alle bovenstaande bezorgdheden. De titel van het programma en de oproepaflevering doen ook vermoeden dat de toekomstige kinderen louter worden beschouwd als een “raison d’être” voor het kindproject van de wensouders zodat zij hun gezinswens kunnen invullen. De oproepaflevering toonde immers dat er veel aandacht is voor het verdriet van ouders met een onvervulde kinderwens, maar het perspectief van kinderen en de moeilijkheden die zij ondervinden in situaties van co-ouderschap werd niet belicht. Naast een ouder-ervaringsdeskundige zou het misschien een idee zijn om een (volwassen) kind-ervaringsdeskundige te betrekken in het programma. Nu waren het immers de volwassenen die uitspraken deden over het welzijn van de kinderen. Als het dan gaat over de ouders, heeft onderzoek uitgewezen dat de inschatting van het welzijn van het kind vaak in grote mate verschilt van hoe de kinderen zelf hun welzijn rapporteren. Bovendien werden ook enkel succesverhalen opgetrommeld en werd het belang van het kind zeer rooskleurig voorgesteld.

Doordat er zo gehamerd wordt op de vooroordelen die leven in de samenleving, wordt ook elk bij voorbaat geprobeerd om elke criticus de mond te snoeren. Toch kan het niet anders dat ook minder rooskleurige situaties bestaan. Als de programmamakers het belang van het kind werkelijk zouden voorop stellen en potentiële wensouders goed zouden willen informeren, zouden zij eerlijkheidshalve ook naar deze gezinnen op zoek moeten gaan.

Evelyn Merckx is als doctoraatsonderzoeker verboden aan het Human Rights Centre van de Universiteit Gent

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content