Voor het eerst in 25 jaar kent dit land weer een artsenstaking. Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Frank Vandenbroucke (Vooruit) is de kop-van-jut. Maar het devies ‘Nee aan de staatsgeneeskunde’ is een nepargument, schrijft Walter Pauli.
Een artsenstaking: het lijkt bijna een contradictio in terminis. In grote meerderheid zijn de 65.000 artsen in dit land bepaald niet arm, noch worden ze bedreigd met tijdelijke of langdurige werkloosheid. Zeker in een uitgebouwde verzorgingsstaat als België neemt deze beroepsgroep nog altijd een cruciale plaats in.
Het is ook niet dat de verzorgingsstaat zelf ter discussie staat. Integendeel, bij de onderhandelingen van de federale regering-De Wever heeft minister Vandenbroucke een huzarenstukje opgevoerd door het budget voor de gezondheidszorg met 2,5 procent, bovenop de index, te laten groeien. Dat terwijl de meeste andere takken van de overheid moeten inleveren.
Ondanks die bijkomende groei kampt de gezondheidszorg met structurele financiële problemen. Vandaar dat Vandenbroucke niet alleen genereus maar ook bijzonder zuinig moet zijn. Vandaar zijn plannen om zowel de zorgverstrekkers als de ziekenfondsen en de patiënten verder te responsabiliseren. Voor de artsen komt er meer toezicht, ook op de financiële kant van de zaak.
Ereloonsupplementen
Sinds de plannen van de minister uitlekten, zijn de artsenbonden woedend. Hun relatie met de minister was natuurlijk al langer gespannen. De communicatie van Vandenbroucke irriteert hen al een tijd, en dat ze amper op kunnen tegen zijn onverzettelijkheid frustreert hen mateloos. Dat de minister van plan zou zijn om, toch bij grove overtredingen, de erkenning van de betrokken artsen in te trekken, was het ultieme argument om te staken. Het devies is: nee aan de plannen tot staatsgeneeskunde.
Dat is het officiële discours. In werkelijkheid lijkt het er sterk op dat ze Vandenbroucke tot vijand uitroepen om de eigen positie te vrijwaren. Door voortdurend het grote gevaar van de staatsgeneeskunde in te roepen, hoeven ze het ook minder te hebben over de eigen ereloonsupplementen die ze zo veel mogelijk willen vrijwaren.
Niet alle artsen vragen supplementen aan hun patiënten. Van de 21.000 huisartsen is het slechts een kleine minderheid, want 90 procent van die groep is geconventioneerd: zij respecteren de afgesproken tarieven. Bij de bijna 40.000 specialisten ligt dat anders. Vandaar dat de huisartsen tamelijk rustig reageren op de plannen van Vandenbroucke, terwijl in sommige ziekenhuizen tot negentig procent van de specialisten mee staakt. Nochtans is die laatste groep financieel het best af.
Leven en dood
Al klopt ook dat laatste niet helemaal. ‘De’ specialist bestaat niet. Een psychiater is geen nefroloog is geen radioloog is geen chirurg is geen pediater. Zelfs binnen de deelgroep van de chirurgen zijn de verschillen immens. Sommige chirurgen voeren complexe operaties uit, anderen werken veel routineuzer. Maar de financiële vergoeding staat niet altijd in verhouding tot de moeilijkheid van de medische prestatie. In mensentaal: ook voor sommige vormen van ‘bandwerk’ betaalt de Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (Riziv) nog altijd erg royaal.
Niemand vraagt trouwens dat dokters voor een hongerloon zouden werken. Artsen hebben lang en hard gestudeerd, kloppen vaak lange dagen en dragen een over het algemeen grote verantwoordelijkheid: ze beschikken uiteindelijk over ‘leven en dood’. Daar mag iets tegenover staan. Zolang het redelijk blijft.
‘Nee aan de staatsgeneeskunde’ is géén redelijk argument. Het is zelfs een al te doorzichtige uitvlucht voor een sector die in 2024 een kolossale 42,7 miljard euro kostte aan de overheid. Het is dan ook een hol verwijt uit de mond van een belangengroep die haast hun hele inkomen betaald krijgt op kosten van de staat.
Er valt enig begrip voor op te brengen dat artsen niet graag inleveren. Ambtenaren doen dat ook niet graag, zelfs langdurig werklozen niet. Toch vindt een meerderheid van de Belgen de hen opgelegde inleveringen redelijk, juist en rechtvaardig. Waarom zou dat helemaal anders moeten zijn voor artsen? Waarom smoren de artsenbonden elk fundamenteel debat over supplementen en de nomenclatuur (wat het RIZIV voor een bepaalde prestatie betaalt aan de zorgverstrekkers) met het nepargument van ‘staatsgeneeskunde’? Waarom ontvlucht men al te gemakkelijk zijn verantwoordelijkheid als de minister het wil hebben over responsabilisering?