Ook vorig jaar verdwenen in België meer dan 700 niet-begeleide minderjarigen voor kortere of langere tijd van de radar van de bevoegde overheidsinstellingen. Een honderdtal van die verdwijningen wordt zelfs beschouwd als ‘zeer zorgwekkend’. Maar wie maakt zich eigenlijk zorgen over hen? En vooral: wat valt eraan te doen?
Het zijn ronduit onrustwekkende cijfers. Kamerlid Matti Vandemaele (Groen) had ze opgevraagd bij staatssecretaris voor Asiel, Migratie en Maatschappelijke Integratie Anneleen Van Bossuyt (N-VA), De Standaard publiceerde ze dinsdag. Vorig jaar verdwenen 774 niet-begeleide minderjarigen van de radar van de verzamelde overheidsdiensten. Van hen werden er uiteindelijk 246 teruggevonden. Dat betekent dus dat 528 jongeren spoorloos bleven.
Misschien zijn ze op weg naar Groot-Brittannië – dat blijft voor veel vluchtelingen nog altijd het Beloofde Land. Hoeveel van hen zijn daar ook aangekomen? Dat is een open vraag. Vertrokken ze naar andere Europese bestemmingen, in de hoop daar een erkenning te krijgen? Zwerven ze ergens lukraak rond? Of leven ze nog altijd ergens in België, als hulpjes of feitelijke loonslaven van netwerken van mensenhandelaars? Geen overheidsdienst die het weet of kan zeggen: ze zijn ‘weg’.
‘Zeer zorgwekkend’
Ongeveer één op de vijf van die verdwijningen – precies 101 gevallen – beschouwt het parket bovendien als ‘zeer zorgwekkend’. Het gaat om jongeren van minder dan dertien (!) jaar oud, jongeren die geneeskundige zorg nodig hebben of jongeren bij wie er ernstige aanwijzingen bestaan dat ze gevaar lopen, bijvoorbeeld omdat ze ingezet worden als drugskoerier of prostitué(e).
Jongeren, en zeker min-dertienjarigen, raken natuurlijk niet op eigen houtje vanuit landen als Afghanistan of Eritrea in België. Daar bestaan netwerken voor, en vaak betalen de families die smokkelaars in de hoop op erkenning en de daarbij horende gezinshereniging. Ook het uitsturen van niet-begeleide minderjarigen is een beproefde vorm van migratie geworden.
Geen gevangenissen
Het fenomeen wordt al langer gemonitord. Het internationale journalistencollectief Lost in Europe, waarvan Knack een van de Belgische partners is samen met De Standaard en VRTNews, berichtte vorig jaar al dat er tussen 2021 en 2023 minstens 51.433 niet-begeleide minderjarige vreemdelingen uit de Europese asielcentra verdwenen. Het ging om de EU-lidstaten, plus het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Moldavië en Noorwegen. Dat was al een forse stijging vergeleken met de drie jaar daarvoor. Tussen 2018 en 2020 verdwenen in diezelfde landen ‘slechts’ 18.000 minderjarigen.
Een aantal van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen wordt opgevangen door Fedasil, het federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers, een deel door het Rode Kruis of andere sociale organisaties. Een van die organisaties is de vzw Minor Ndako. Volgens de cijfers van het Jaarverslag 2024 ving Minor Ndako vorig jaar 298 niet-begeleide minderjarigen op. Meer dan de helft van die jongeren (167) is tussen de 16 en 21 jaar oud. ‘Maar we begeleidden ook 89 niet-begeleide minderjarigen jonger dan 14 jaar’, staat in het jaarverslag.
Na hun verblijf bij Minor Ndako vertrokken jongeren vooral naar gezinnen in de pleegzorg (54) en de zogenaamde ‘Contextbegeleiding in functie van Autonoom Wonen’ (CBAW) (ook 54). Dertien jongeren werden herenigd met hun familie, in België (8) of in een ander land (5). Maar ook hier staat zwart op wit: ‘Daarnaast waren er zeven verdwijningen.’
Onzekerheid
‘Pasklare procedures die honderd procent waterdicht zijn, bestaan niet’, zegt Kamerlid Matti Vandemaele. ‘Asielcentra zijn geen gevangenissen en dus kunnen vluchtelingen – ook jongeren – gaan en staan waar ze willen. Maar er kunnen dingen verbeterd worden. In de asielcentra zou er meer specifieke begeleiding rond jongeren moeten komen, met meer eigen opvangplaatsen.’ Het personeel van de asielcentra doet zijn best, benadrukt Vandemaele, ‘maar een omgeving met alleen volwassenen is geen ideale plaats voor geïsoleerde minderjarigen. Ik pleit dus voor een uitbreiding van de specifieke opvang voor deze minderjarigen.’
Tegelijk wil Vandemaele inzetten op een snellere toewijzing van een voogd, die elke niet-begeleide minderjarige krijgt van de Dienst Voogdij van de FOD Justitie ‘Doorgaans duurt die procedure drie maanden, want eerst wil Fedasil nagaan of de vluchteling wel echt minderjarig is, enzovoort. Dat is veel te lang. Minderjarige vreemdelingen leven in grote onzekerheid als ze hier aankomen. Wellicht verdwijnen er dan al een aantal minderjarigen van de radar: ze zijn bang voor een negatieve beslissing, ze slaan opnieuw op de vlucht. Daarom pleiten wij ervoor om zo’n voogd automatisch toe te kennen op het moment van de aanvraag. De persoonlijke band met een voogd geeft meer kansen op een betere sociale integratie. Ook dat verkleint de kans op “verdwijningen”.’
De regering-De Wever lijkt nochtans andere prioriteiten te leggen. Vorige maand nog kondigde Fedasil aan dat het 279 van de 3500 plaatsen voor minderjarige asielzoekers zal sluiten, ‘gezien de daling van de instroom sinds 2023’. ‘Sommige NBMV-plaatsen worden gedesactiveerd (gesloten), maar de meeste worden omgevormd tot generieke plaatsen’, aldus Fedasil.
Voor een verzorgingstaat blijft het nochtans een akelig gegeven: de wetenchap dat er vorig jaar in ons land goed 700 minderjarigen definitief konden ‘verdwijnen’ in het niets.
Negenentwintig jaar na de Witte Mars veroorzaakt het nieuws van honderden verdwenen minderjarige jongens en meisjes niet de minste rimpeling in de publieke opinie.
Inderdaad, asielcentra zijn geen gevangenissen, politiediensten kunnen niet elk kind van vreemde origine zomaar controleren – het verwijt ‘etnisch profileren’ zou meteen vallen. Fedasil, de Dienst Voogdij, het onderwijssysteem, Kind en Gezin, het Rode Kruis, lokale overheden, de Cel Vermiste Personen van de federale politie: er zijn talloze echelons en diensten van de overheid op een of andere manier van ver of dichtbij betrokken bij al dan niet spoorloze minderjarige asielzoekers. En dus hoeft bij een verdwijning nooit één dienst zich specifiek verantwoordelijk te voelen.
En hoe fijnmaziger onze welvaartsstaat, hoe meer betrokkenen zo’n dossier krijgt, hoe groter de kans op misverstanden, of op het collectief opentrekken van ‘de paraplu’. En dan volgt het vaste verwijt: de overheid faalt. In het beste geval mag een minister of een staatssecretaris het even komen uitleggen.
Geen rimpeling
Misschien wel de grootste politieke en maatschappelijke crisis die België aan het einde van vorige eeuw trof, was de zaak-Dutroux was: de verdwijning van Julie en Mélissa, An en Eefje, Laetitia en Sabine. Alleen de twee laatsten werden levend teruggevonden. Al snel bleek dat nog veel andere verdwijningsdossiers te lang waren blijven liggen. Dat leidde tot de Witte Mars van 20 oktober 1996, toen tussen driehonderd duizend en een half miljoen mensen zich verzamelden op de Brusselse boulevards. Het was een waardige maar ook grimmige uiting van een collectieve woede over de verdwijning van een aantal minderjarigen. En vooral over het besef dat de Belgische overheid – inbegrepen gerecht en politiediensten – niet in staat bleek om dat fenomeen het hoofd te bieden.
In zijn Memoires had de toenmalige eerste minister Jean-Luc Dehaene (CVP, nu CD&V) het zelfs over een ‘prerevolutionair klimaat’: scholieren verlieten hun klassen, arbeiders hun fabriek en woedende mensen dromden samen voor gerechtshoven en het Paleis van Justitie in Brussel. Kinderen die zomaar verdwijnen en niet worden teruggevonden: het raakte de gemiddelde Belg recht in het hart.
Dat was toen. Vandaag, negenentwintig jaar later, veroorzaakt het nieuws van honderden verdwenen minderjarige jongens en meisjes niet de minste rimpeling in de publieke opinie. Zelfs de openbare omroep vond deze nieuwste cijfers geen stukje waard. Wel maakte deredactie.be een bericht over… een verdwenen duif uit Sint-Truiden die plots opdook in Oostende. Sommige verdwijningen kennen een betere afloop dan andere.