Ann Simons, ex-judoka: ‘Ik droom nog altijd van de dorstdood’

Ann Simons: 'Ik ben zelf mental coach. Ik kon toch niet toegeven dat ik in de knoop zat?' © CARMEN DE VOS
Tine Hens
Tine Hens Journaliste voor Knack

Als topsporter voelde ex-judoka Ann Simons zich afgesloten van haar lichaam – ‘het was een machine’. Nu probeert ze de band tussen lichaam en geest te herstellen.

Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden.

‘Het is een opluchting om niet meer altijd te hoeven vechten, om te durven zeggen: het is goed zo.’ De zon vult de woonkamer van het historische pand in Hasselt dat Simons en haar partner opknapten en waar ze wonen met haar zoon van twaalf, zijn oudere kinderen en sinds anderhalf jaar de hond, die zich rond haar benen kronkelt als ze mij binnenlaat. ‘Rustig, Tacha.’ Ze aait het zenuwachtige en verlegen teefje over kop en lijf. ‘Er is weinig dat me tot rust brengt, behalve wandelen met haar, het liefst samen met mijn man, op de heide. Het zijn de momenten waarop we lange filosofische gesprekken voeren, waarop we ons echt verbonden voelen. Omdat Tacha zo nerveus en angstig is, verplicht ze me haar ritme te volgen. Ik kan haar niet zomaar mee naar buiten nemen om vlug, vlug een toertje te maken. Ik moet er mijn tijd voor nemen en het is tijd waarin dít (tikt tegen haar slaap) even stilvalt. Er zijn weinig momenten op de dag waarop ik niet in mijn hoofd zit en nadenk. Door te wandelen breek ik uit mezelf. Ik vind het heerlijk.’

Hoe kun je als kind de beste van de wereld willen zijn? Waar komt die gedachte vandaan?

Waarover denkt u dan zoal? Wat houdt u uit uw slaap?

Ann Simons: Doe ik het goed? Ben ik goed genoeg? Gedurende twintig jaar, vanaf mijn veertiende, ben ik getraind om de beste te zijn, om te winnen, om te presteren. Ik heb me daar misschien wat te veel in laten meeslepen. De competitieve ik heeft lang mijn leven bepaald en heeft veel aandacht gekregen, waardoor andere delen van mezelf geen ruimte kregen. Mijn zachtere kant, mijn meer filosofische en spirituele, heb ik in de kofferbak gestoken. Het gevolg is dat ik nog altijd zoek naar wie ik echt ben. Het is soms een vermoeiende zoektocht, maar even vaak is het fijn en verrassend. Ik heb heel veel aan mijn man, maar ook aan mijn zoon, die me onbewust een spiegel voorhoudt. Hoe hij bijvoorbeeld het plezier zoekt in het sporten, en minder het winnen. Dat is een prachtig cadeau.

U werkt als mental coach voor bedrijfsleiders. Ik ga ervan uit dat u alle tips en tricks over mentale weerbaarheid kent?

Simons: Oh ja. Dan hoor ik mezelf zeggen: ‘Je moet voor jezelf zorgen’, en denk ik: meen je dat nu, je slaagt er zelf amper in. Ik weet dus precies hoe die mensen zich voelen en waarmee ze worstelen. ‘Laat het los’, zeg ik bijvoorbeeld. ‘Doe, speel, lach.’ Allemaal waardevolle raad, maar zelf heb ik het daar erg moeilijk mee.

Wat houdt u tegen?

Simons:De angst om te falen.

Wat is er zo erg aan falen?

Simons: Goeie vraag. Niets, denk ik. Je kunt er alleen maar uit leren. Maar als topsporter ken je het niet en leer je het ook niet. Falen is een absoluut taboe. Van kindsbeen was ik de beste, tot mijn achttiende won ik iedere wedstrijd. Dat is plezierig, het voedt de droom dat je de beste van de wereld wilt worden en kunt zijn, maar je ervaart niet wat verliezen is. Mijn zoon tennist, hij verliest vaak en kan daardoor tegen een stootje. Ik verloor nooit, ik werd gepamperd en gesteund en als ik klappen kreeg, wist ik niet hoe ik ermee moest omgaan. Het enige wat ik kende, was vechten. Dat is nog altijd mijn copingmechanisme. Als ik het moeilijk heb, of als ik denk dat er een probleem is, begin ik te vechten. ‘Lieve Ann, het vechten is voorbij’, zeggen mijn geliefden me. Ze hebben gelijk.

Judo betekent ‘de zachte weg’, en het is ook de titel van het boek dat u schreef over leiderschap. Het gaat over ondersteunen, respect, kwetsbaarheid. Dat lijkt haaks te staan op judo als competitiesport.

Simons: Dat ik filosofisch kan nadenken, heb ik te danken aan het judo en vooral aan de trainer die me begeleidde van mijn vijfde tot mijn twaalfde. Hij kon er vol passie over vertellen, bij hem draaide het niet rond winnen en verliezen. Judo was een manier om je te ontwikkelen, om lichaam en geest met elkaar te verbinden. Eigenlijk is judo een soort dans, het is spelen, bewegen op het ritme van de ander. Er wordt niet gestampt, niet geslagen, respect staat centraal. Of je nu de beste bent of niet. Ik weet dus heel goed wat ik zo waardeer aan judo: ik hou van de filosofie en het spirituele die erachter zitten. Het gekke is dat ik bijna bang ben om het over spiritualiteit te hebben. We hebben de neiging om het weg te zetten als iets zweverigs, en zeker in het Westen stoppen onze lichamen net onder ons hoofd. Mannen stroppen letterlijk een das rond hun hals. Op mijn werk, in mijn omgang met mensen, probeer ik net het holistische te benadrukken. Het is wat judo me leerde, maar ik doe het ook omdat ik er vroeger niet genoeg de kans toe kreeg. Toen wilde ik alleen maar de beste van de wereld zijn. Nu wil ik het beste voor de wereld.

Dat was echt uw droom? De beste van de wereld worden?

Simons: De laatste tijd denk ik er vaak over na. Hoe kun je als kind de beste van de wereld willen zijn? Waar komt die gedachte vandaan? Was dat mijn droom, of werd hij me subtiel opgedrongen? Zodra je in een bepaald systeem zit, is het moeilijk om er weer uit te stappen. De droom van de topsporter wordt de droom van de omgeving. En omgekeerd. Maar de beste van de wereld willen zijn, is slopend voor iedereen. Soms zonder dat je het zelf doorhebt. Bij veel topsporters is hun lichaam verbonden met pijn. Als je geen pijn hebt, ben je niet ver genoeg gegaan. Maar een topsporter vindt het ook fijn om pijn te hebben aan zijn lijf, want dat leidt af van de pijn in het hoofd.

In 2000 won u een bronzen medaille op de Olympische Spelen in Sydney. U werd op een haar na de beste van de wereld. Uw droom is uitgekomen.

Simons: Op dat moment had ik moeten stoppen. Zo voelde ik het diep vanbinnen ook aan. Ik herinner me het nog goed. Ik zat in de opwarmingszaal en dacht: het is goed geweest, judo als competitiesport heeft me niets meer te bieden. Toen de reporter van de VRT me vroeg of dit het begin was van een mooie carrière heb ik zelfs geantwoord: ‘Nee, nu word ik dokter.’

U bent geen dokter geworden.

Simons: Nee. Twee jaar geleden heb ik nog even gedacht om er toch aan te beginnen. Opnieuw studeren, weten dat ik mezelf tot het uiterste zou drijven om het goed te doen en ook de financiële onzekerheid hebben me tegengehouden. Maar op mijn achttiende was er al discussie. Nam ik deel aan het toelatingsexamen geneeskunde of niet? Het was zinloos, zeiden ze, op amper twee jaar van de Olympische Spelen. Ik heb dan maar voor economische wetenschappen gekozen, een studie die aansloot bij de harde kant van mezelf, een studie waar ik misschien talent voor had maar geen passie voor voelde. Achteraf gezien had ik naar mezelf moeten luisteren.

Er is een grens die ik niet overschrijd, zei u in 2000, en dat is die van mijn eigen gezondheid. In 2006 bent u gestopt omdat uw knieën kapot waren. Bent u lichamelijk over de grens gegaan?

Simons: Gegaan. Geduwd. Ik heb de grens compleet overschreden. Niet alleen lichamelijk. Ik zat emotioneel in de knoop en worstelde met een eetstoornis. Mentaal had ik een probleem, want het interesseerde me niet meer. En spiritueel voelde ik me leeg, ik zag er de zin niet meer van in om zes uur per dag op de mat te staan. Alleen het fysieke drong door tot de buitenwereld. Dat kon men aanvaarden. Ik kon pas stoppen toen een medische autoriteit, dokter Bellemans, zwart op wit schreef dat het moest. Als ik verder zou gaan met topsport zou hij me niet meer opereren. Maar als ik zei dat ik het mentaal zwaar had, dat ik anorexia had, werd dat weggewuifd. ‘Ach ja,’ zei men dan, ‘in die gewichtsklasse is het normaal dat je een probleem hebt met eten.’ Een probleem? Ik had 4 procent vet, moest soms in vijf dagen vijf kilo afvallen, en ik had nooit mijn regels. Op mijn achttiende heeft een sportarts me de pil voorgeschreven, want ja, het was toch vreemd dat ik nog altijd geen maandstonden had. Wat wilde je? Ik had chronisch ondergewicht. Ik hongerde en droogde mezelf uit om toch maar 48 kilo te wegen. Nu nog droom ik soms van de dorstdood.

Je wilt niet weten hoeveel dagen er kapot zijn gegaan omdat ik 300 gram meer woog dan de dag ervoor.

De dorstdood?

Simons: Ik denk dat het de ergste dood is, en ik weet hoe ze voelt. Zes keer per jaar moest ik mezelf aftrainen. Dat kwam neer op mezelf uitdrogen. Ik woog 53 en moest twee dagen later op 48 staan. Het enige waar je op kunt besparen, is vocht. Dat is zot, volstrekt ongezond. Ik heb er nierproblemen aan overgehouden. Ik begrijp niet dat niemand toen heeft ingegrepen. Het klopt dat je verantwoordelijk bent voor je eigen keuzes, maar je bent zo kwetsbaar, je hebt niet over alles de controle. Een keer ben ik flauwgevallen na de weging. Ik was kapot. Niemand trok aan de alarmbel. Nu noem ik dat grensoverschrijdend gedrag.

Hebt u zich vaak eenzaam gevoeld?

Simons: Ik ben heel eenzaam geweest. Voor de buitenwereld had ik een fantastisch leven. Ik sportte op het hoogste niveau, studeerde aan de VUB, behaalde grote onderscheiding, geld was geen probleem. Wat zou ik klagen terwijl er in Palestina kinderen overhoop werden geschoten? Ik kon met niemand praten over mijn twijfels. Als ik begon over mijn eetstoornis, kreeg ik zelfs van sportpsychologen te horen dat ik gewoon een boterham moest eten. Hoe moeilijk kon dat zijn? Wel, als de weegschaal een obsessie wordt, als overgeven een manier wordt om te eten zonder bij te komen, dan is dat heel moeilijk. Je wilt niet weten hoeveel dagen er kapot zijn gegaan omdat ik 300 gram meer woog dan de dag ervoor. Op een bepaald moment dringt dat door. Ik begon streepjes te trekken voor de dagen die ik nog te leven had tot mijn tachtigste. Wilde ik echt mijn tijd vergallen met kniezen over 300 gram meer of minder op de weegschaal?

Het zou minstens zeven jaar duren om te herstellen van een eetstoornis.

Simons: Ik heb anorexia gekregen toen ik 18 was. Ondertussen ben ik er 42 en is het zes jaar geleden dat ik nog heb overgegeven. Het is een lang proces dat nooit helemaal voorbijgaat. Maar ik durf trots te zijn op de stappen die ik heb gezet.

Ziet u uw lichaam graag?

Simons: Dat blijft ingewikkeld. De band tussen mijn geest en mijn lichaam is doorgeknipt. Ik beheers mijn lichaam volledig zoals je een machine beheerst. Maar ik voel er weinig bij. Als mensen tegen mij zeggen dat ik voor mijn lichaam moet zorgen, kan ik me daar niet zoveel bij voorstellen. Voor mij staat ‘goed bezig zijn’ nog altijd gelijk met pijn hebben. Dat is de misvorming van de topsporter. Ik heb de neiging om over mijn grenzen te gaan omdat ik het heel moeilijk vind om tegen mezelf te zeggen dat wat ik doe goed genoeg is. Het is een gemis. Blij zijn met wie je bent? De dag waarop ik dat kan, zal ik gelukkig zijn. Ik werk eraan.

Maar tot dan blijft het een gevecht om u te verwennen of iets te gunnen? Is dat enkel een erfenis van uw jaren als topsporter? Of is het perfectionisme zo erg gevoed dat het u als mens heeft overgenomen?

Simons: Het perfectionisme zit in mij, en het heeft niet geholpen dat het al die jaren zo veel aandacht heeft gekregen. Maar er zijn andere trauma’s die meespelen. De maanden van revalidatie in 2006 in Pellenberg zijn van de zwartste in mijn leven. Ik was gestopt met topsport, en het leek alsof ik niets meer had en er niemand meer was. Ook mijn scheiding was een knauw voor mijn zelfvertrouwen en voor het vertrouwen dat ik in andere mensen durf te hebben. Ik was vier maanden zwanger toen mijn partner bij me wegging. Dat was heel hard. Het voelde als een afwijzing als vrouw en als mama. Nog altijd doet dat pijn. De dag waarop ik moeder werd en ik mijn zoon in mijn armen hield, was ook de dag waarop ik wist dat ik nooit meer zorgeloos zou zijn. Maar tegelijkertijd wakkerde het verdriet dat ik voelde mijn vechtlust aan. Ik moest er zijn voor mijn zoon. Ik moest sterk zijn.

Was het moeilijk om voor uzelf toe te geven: ik mag ook kwetsbaar zijn? Ik mag toegeven dat het niet altijd goed gaat?

Simons: Het was niet eenvoudig, maar wel noodzakelijk. Topsport heeft me veel gegeven, maar er was een keerzijde waarmee ik in het reine moest komen. Ik heb moeten leren hulp te aanvaarden. Ik heb daar lange gesprekken over gehad met psychiater Dirk De Wachter, over hoe belangrijk het is dat toppolitici, topondernemers, topsporters zich openstellen en toegeven: help me, het gaat niet. Ik durfde dat niet. Ik ben zelf mental coach. Ik kon toch niet toegeven dat ik in de knoop zat? De kracht van kwetsbaarheid is nog niet zo bekend. Het is heel comfortabel om over het leven te praten als ‘geweldig’ en ‘buitengewoon’. Echt diepgaande gesprekken zijn in deze snel draaiende wereld best moeilijk. Of het nu over duurzaamheid gaat of over mentaal welzijn. Ik hoop daar toch een verschil te maken, door vanuit mijn ervaring te praten over wat succes is en kan zijn.

Wat is succes?

Simons: Ook daar hebben we de neiging om dat eenzijdig gelijk te stellen aan de grootte van je bedrijf of het aantal werknemers dat je hebt. Maar misschien is succes iedere dag doen wat je talenten en passies zijn? Het gaat echt over die balans en over de vraag: is de droom die je nastreeft jouw droom? Op zachte wijze probeer ik mensen een beetje wakker te schudden en te ondersteunen om te gaan voor wat ze echt willen.

Kan judo daarbij een rol spelen? Als de zachte weg waar u graag naar verwijst?

Simons: Ik doe soms nog judo met mijn zoon en dat is heel fijn. Het huid-op-huidcontact, de dans, het spel. Ik denk er vaak aan om een kleine school te beginnen waar een twintigtal kinderen twee uur per week judo beleven als alternatief voor yoga, om lichaamscontrole te krijgen, om zichzelf en hun lichaam te ontdekken. Judo gebruiken als levenskunst om de samenleving te verzachten. Wat houdt me tegen? Voorlopig de angst voor de druk van ouders om toch voor het competitieve te gaan. Voor mij hoeft dat niet meer.

Ann Simons

– Geboren in 1980

– Woont samen met man, zoon en pluskinderen in Hasselt

– Ex-judoka en zaakvoerder van Wingmen

– Behaalde brons op de Olympische Spelen van Sydney in 2000

– Werd acht keer Belgisch kampioen

– Auteur van De zachte weg (Lannoo)

– Droomt ervan judo als levenskunst te gebruiken om de samenleving te verzachten

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content