Afscheid van leraar Hubert Decleer: de ‘gids’ van Arno die in Kathmandu overleed

LERAAR HUBERT DECLEER. 'Toen ik van hem les kreeg,' zei Arno ooit, 'had ik hetzelfde gevoel als bij Bob Dylan: "Ik ben niet meer alleen."' © SASKIA VANDERSTICHELE
Stijn Tormans

Sommige leraars vergeet je nooit. Ook al werden ze boeddhist en verhuisden ze naar Nepal. Dit is het verhaal van Hubert Decleer: de man die Arno Hintjens, zijn eigen broer Misjel en andere bloemenkinderen wijsheid bijbracht.

De laatste dag van de Indian summer. De gerenommeerde natuurfotograaf Misjel Decleer leidt me rond in zijn prachtige wilde tuin in Brugge. Overal groeien bloemen. Bijen zoemen rond het doodsprentje van zijn net overleden broer. Tussen twee appelbomen hangen gekleurde gebedsvlaggetjes.

‘Misjel De Hippie’ noemden ze hem in de jaren zestig in zijn geboortestad Oostende. Al kwam dat ook omdat hij lange haren had – dat was toen verboden in Vlaanderen. Er was nog iemand in Oostende die het verbod op lang haar met plezier overtrad: zanger Arno Hintjens.

Ze waren van hetzelfde bouwjaar, woonden zelfs een kleine twee jaar samen in Oostende. Matrassen op de grond en de tijd aan hun zijde – zo leefden ze in die dagen. ‘Om vijf uur ’s ochtends hoorde ik soms zijn voetstappen’, zegt Misjel. ‘Hij legde Here Comes the Sun van The Beatles op de pick-up, ging op de dijk naar de opkomende zon kijken en kroop daarna weer in bed.’

Toen Arno opnieuw wakker was, zei hij tegen Misjel: ‘Ik wil rockzanger worden.’

‘Waarom zou je dat nu willen worden?’ antwoordde die.

‘Dan heb je veel vrouwen’, lachte hij.

Op een augustusdag in de vroege jaren zeventig ging Misjel naar zijn eerste optreden in het Maria Hendrikapark in Oostende. De beelden van die middag kleven nog altijd op zijn netvlies: Arno kruipt op het podium van de velodroom, blaast op zijn mondharmonica de longen uit zijn lijf en zingt door de microfoon: ‘TRAIN… TRAIN… TRAIN…’ Misjel kijkt achter zich. Daar staat zijn tien jaar oudere broer, Hubert Decleer.

Dat hij Arno ooit aangemoedigd had om muzikant te worden, zelfs zijn mentor was, wist Misjel toen niet. Hubert Decleer was in die dagen een bekend gezicht in Oostende. Geen hippie met lang haar zoals hij, eerder een beatnik met kort haar. Hij schilderde, organiseerde concerten, schreef kunstkritieken en werkte mee aan de eerste films van Raoul Servais.

Maar hij was vooral een leraar. Zo een die in de les over alles begon te praten: van Hollandse stillevens uit de zeventiende eeuw tot bebopklassiekers uit de jaren veertig. Hubert Decleer was een leraar die gevolgen had, die levens veranderde.

Deze zomer is meester Decleer gestorven, en hij deed het in stijl. Niet in Oostende, maar in de hoofdstad van Nepal. Vooraanstaande lama’s zetten daar een kroon op zijn hoofd. Na een ceremonie van zeven uur werd hij gecremeerd in de Bijesvari Vajrayogini-tempel: het einde van een lange aardse reis die eind jaren vijftig begon in de bibliotheek van Oostende, toen Hubert er het boek Geheim Tibet van de avonturier-schrijver Fosco Maraini ontleende.

Op pagina 160 staat een foto van een man die aan het mediteren is op een mat. ‘Hier kan men de werveling van het leven ruilen tegen grenzeloos geluk’, is het onderschrift.

Hubert was elf toen onze moeder zelfmoord pleegde’, zegt zijn zus Annie. ‘De zorg voor de kinderen werd haar te zwaar. Haar dood heeft hem heel hard geraakt.’

Zijn verf en penselen boden troost. In het laatste jaar middelbaar organiseerde hij een expositie in kunstgalerie ’t Kroegske in Oostende. ‘Vandaag zou een directie heel trots zijn als een leerling zoiets doet,’ zegt Annie, ‘maar toen waren ze ziedend. “Kon je nu echt niet een paar maanden wachten tot je afgestudeerd bent?” riep de directeur. Daarna wilde Hubert naar de academie, maar dat zag mijn vader niet zitten. Hij moest eerst naar de regentenschool om een echte job te leren. Mijn vader, die bij de stad werkte, zorgde er later voor dat Hubert kon beginnen als leraar moraal en Nederlands aan het Stedelijk Technisch Instituut in Oostende. Daar zaten toen veel jongeren die zich steendood verveelden, zoals Arno.’

Toen hij het slechte nieuws vertelde, lachte hij. Hij wilde geen behandeling meer. “Ik ben er klaar voor”, zei hij.

Toch wist Hubert hem te raken. In interviews heeft de zanger vaak verteld over zijn leraar. Altijd dezelfde anekdote. Hubert kwam op een grijze donderdag de klas binnen met een platenspeler en vijf platen: een van Sonny Boy Williamson, een van Muddy Waters, een van Mississippi Fred McDowell, een van Robert Johnson en een van Lightnin’ Hopkins.

Eén voor één zette hij die platen op. ‘Dit is de basis van de muziek waar jullie naar luisteren’, zei hij. Na de les stapte Arno naar Hubert. ‘Ik ben erg onder de indruk van de platen die u meegebracht hebt’, stotterde hij. ‘Ik wil ook zo’n blueszanger worden.’

‘Maak je school af,’ antwoordde Hubert, ‘maar doe het. En neem jezelf niet te serieus.’

De dag erna deed Hubert zijn leerling een plaat cadeau van Big Bill Broonzy. ‘Hubert heeft me geleerd hoe ik mezelf moest zijn’, zei Arno later vaak in interviews. ‘De maatschappij schrijft voor hoe je moet zijn: doe dit, doe dat, werk en ga dood. Dankzij Hubert ontdekte ik andere dingen om gelukkig te zijn in het leven. Bij hem had ik hetzelfde gevoel als toen ik voor de eerste keer Bob Dylan hoorde: “Ik ben niet alleen in het leven.”‘

Ook voor zijn jongere broer Misjel was Hubert een leraar, al zat hij nooit in zijn klas. De broers Decleer trokken vaak de natuur in rond Oostende. In een plas water vonden ze daar soms salamandereieren. ‘We namen ze mee voor in ons terrarium’, zegt Misjel. ‘Door het glas zagen we hoe het leven groeide en bloeide. Na een paar maanden zei Hubert: “Nu gaan we die salamander weer buitenzetten.” Ik protesteerde – dat was het mooiste beest van ons terrarium. “Hij moet de wereld ontdekken”, zei mijn broer dan.’

Ook Hubert eiste zijn vrijheid op. Annie herinnert zich nog een scène bij hen thuis aan tafel. ‘”Ik neem ontslag op het Atheneum”, zei Hubert. “Ik ga naar Bombay.” Hij toonde de Paris Match waarop een Indiase goeroe stond. “Zo wil ik ook worden.” Mijn vader, die zo trots was dat zijn zoon bij de stad werkte, ontplofte.’

Het deerde Hubert niet. Op een kartonnen bord schreef hij met een stift: BOMBAY en een paar dagen later liftte hij met zijn vrouw Maritza naar het Verre Oosten, op zoek naar het grenzeloze geluk.

‘Zestien maanden hoorden we niets van hem’, zegt Annie. ‘Geen brief, geen telefoon, niets. Totaal onaangekondigd stond hij weer voor de deur. De tweede vrouw van mijn vader zette meteen alle vensters open en ging Dettol kopen bij de apotheker om het hele huis te ontsmetten. Niet dat Hubert een ziekte had, maar hij kwam “uit een vuil land”. Vandaag gaat iedereen naar India, maar toen was dat een onbekende wereld.’

In de koffer van Hubert zaten veel verhalen uit het Verre Oosten. Over één plek raakte hij maar niet uitgepraat: de Swayambhunath-tempel in Kathmandu. Zoiets bijzonders had hij nog nooit gezien: er hingen honderden gekleurde gebedsvlaggetjes aan en in de nok zaten apen. De boeddhisten daar beweerden dat het de hoofdluizen waren van de lange haren van Manjushri: een heilige die mensen wijsheid wilde bijbrengen.

Ooit, zwoer Hubert, zou hij terugkeren naar die tempel. In afwachting daarvan werd hij barman in het kunstenaarscafé La Chèvre Folle. De jaren zestig waren halfweg en Oostende o la la la. ‘Iedereen wilde toen naar Londen, naar Carnaby Street’, zegt Misjel. ‘Er lag nog geen tunnel onder het kanaal, je kon alleen met de ferry naar de overkant. Maar veel jongeren hadden daar geen geld voor. Dus bleven ze plakken bij ons in Oostende en maakten ze kunst op de dijk. Met het geld dat ze daarmee verdienden, kochten ze een ticket.’

Of ze belandden in het zolderappartement van Hubert, in het huis van schilder Charles Drybergh aan de Leon Spilliaertstraat. Altijd hingen daar kunstenaars rond, terwijl Hubert ragaplaten draaide.

Ook Misjel kwam er graag, het leven was er spannender dan thuis. Hij kreeg er van zijn broer ook een toegangskaart voor het leven. ‘Op een avond zaten een paar meisjes en jongens in een kring’, zegt Misjel. ‘Iemand rolde “een sigaret”. Hij deed er wat kruiden bij en gaf ze dan door aan de groep. Iedereen inhaleerde. Ik was een tiener en begreep er niets van – het leek wel alsof ze geen geld hadden om sigaretten te kopen. Toen was het mijn beurt. Ik nam “de sigaret”, inhaleerde en begon te zweven op de tonen van die raga. “Ik wil ook Indiase muziek spelen”, zei ik. “Dat is heel moeilijk”, zei mijn broer. “Je zult een goede leraar moeten zoeken in India. Maar ik zal je helpen.”‘

HUBERT DECLEER EN DE DALAI LAMA 'Ze hadden hun eigen begroetingsritueel. Elke keer pakte de dalai lama zijn baard vast, om te zien of die wel echt was.'
HUBERT DECLEER EN DE DALAI LAMA ‘Ze hadden hun eigen begroetingsritueel. Elke keer pakte de dalai lama zijn baard vast, om te zien of die wel echt was.’© SASKIA VANDERSTICHELE

Hubert verliet Oostende, om samen met zijn vrouw reisleider te worden bij Penn Overland Tours. Hij begeleidde luxueuze busritten tussen Londen en Bombay.

Dat was telkens een maandenlange reis door de woestijnen van Afghanistan, maar Hubert kende de weg en de taal. Een keer nam hij zijn jonge broer Misjel mee – hij moest nog een belofte waarmaken. ‘Zorg ervoor dat je tot in Thessaloniki lift’, zei hij tegen Misjel. ‘Daar smokkel ik je wel aan boord.’

‘Op die bus zag ik hoe Hubert mensen kon inspireren met zijn verhalen’, zegt Misjel. ‘Engelse toeristen begonnen in het midden van de woestijn plots haiku’s te schrijven.’

Uiteindelijk raakte ook Misjel in het Verre Oosten. Een muziekleraar om raga te leren spelen zag hij er niet, maar in een Indiaas natuurdomein vond hij wel zijn roeping. Misjel keerde terug en ging in een bunker wonen in het Zwin in Knokke. Hij werd vogelaar en fotograaf.

Zijn oude broer bleef in Kathmandu. Hij ging aan de voet van de Swayambhunath-tempel wonen, zoals hij ooit gezworen had. Hij gaf er de aapjes van de tempel elke dag eten en begon aan een jarenlange studie van de Tibetaanse en Himalayavolkeren. ‘Voor zijn vrouw was dat niet makkelijk’, zegt Misjel. ‘Hun dochter Kashi was vijf toen ze zich daar vestigden. Terwijl hij regelmatig in retraite ging om te mediteren.’ Op een dag trok zijn vrouw op vakantie naar België. ‘Ze nam hun dochter mee en keerde nooit meer terug. Hubert heeft haar dat enorm kwalijk genomen, maar ik begreep haar wel. Mijn broer had een duidelijk doel in zijn leven. Daar moest alles voor wijken. Met zo iemand samenleven is niet altijd gemakkelijk.’

Kashi: ‘Later heeft mijn vader haar wel vergeven dat ze vertrokken is.’

Kashi is vandaag negenenveertig. ‘In mijn tienerjaren heb ik mijn vader maar één namiddag gezien’, zegt ze. ‘Op mijn achttiende ben ik hem achternagereisd naar Nepal. Kathmandu, dat wordt een grote party, dacht ik. Maar mijn vader waarschuwde me: “Kashi, er zijn veel mensen op straat die marihuana verkopen. Let op, dat zijn agenten van de geheime dienst. Als je marihuana wilt, vraag het dan aan mij.”‘

De verboden vrucht marihuana werd op slag een stuk minder interessant. Misschien had ze toen liever een gewone vader gewild: iemand om tegen te rebelleren, geen boeddhist met een lange baard. Maar stilaan begon ze haar vader te bewonderen om zijn levenskeuzes. ‘Hij was heel consequent en leidde het leven waar hij in geloofde. Maar hij was ook integer: hij heeft mij nooit gepusht om dingen te doen.’

Later werden ze close en ze was zelfs even gids in Nepal. Haar vader was intussen een expert geworden in Tibetaans boeddhisme: overal in de wereld werd hij gevraagd als gastdocent, zelfs Hergé raadpleegde hem soms. In zijn eigen stad werd hij directeur van de Tibetan Studies van de International School of Training. ‘Elk jaar kwamen rijke Amerikaanse studenten naar Kathmandu’, vertelt Kashi. ‘Hij nam hen mee door de bergen van Nepal en Tibet. Ze gingen ook op bezoek bij de dalai lama.’

Na talloze audiënties werden Hubert en de dalai lama vrienden. Ze hadden zelfs een begroetingsritueel: elke keer pakte de dalai lama de lange baard van Hubert vast, om te voelen of die nog altijd echt was.

‘”Overal waar ik kom, wil ik een betere plaats achterlaten”, vertelde hij ooit tegen mijn vader. Dat probeerde Hubert zijn studenten ook bij te brengen’, zegt Kashi. ‘De ene maakte een irrigatiesysteem, anderen gingen kruiden kweken of huizen bouwen. Mijn vader stimuleerde hen daarin. De helft van de docenten die in Amerika vandaag tibetologie doceren, is in de leer geweest bij mijn vader.’

Huberts terras in Kathmandu werd op den duur een verzamelplek voor kunstenaars en oud-studenten. Net zoals in Oostende schonk hij zwarte koffie uit, samen met zijn nieuwe vrouw, Nazneen. Zijn haren waren alleen langer en grijzer dan toen – ergens in de jaren tachtig was hij voor de laatste keer naar de kapper geweest.

Hubert had recht op een klein pensioen, omdat hij in België een paar jaar lesgegeven had’, zegt Annie. ‘Maar dat wilde hij niet. “Ik draag al veertig jaar niet meer bij tot de Belgische staat”, zei hij. “Dus ik hoef hun geld niet.”‘

Toch brak hij nooit helemaal met zijn vaderland. Voor den Athenee, het blad van de oud-leerlingen van het Atheneum in Oostende, schreef hij de column ‘Onze man in Kathmandu’. Heel af en toe dook onze man hier ook op. Bijna altijd onaangekondigd, omdat hij ‘de mensen wilde zien zoals ze waren’.

‘Op een dag lag ik in het ziekenhuis’, zegt zijn schoonbroer Patrick Van Calenbergh. ‘Hubert had dat via via gehoord en klopte plots op de deur. Ik schrok me rot. “Hubert? Jij hier?”‘

Zelfs in zijn late dagen bleef hij vooral een leraar, vertelt Patrick. ‘Onze kleinzoon zei laatst nog: “Ik heb meer geleerd van Hubert op één avond dan van veel leraars in zes jaar.”‘ Lang bleef Hubert nooit in België. Na een paar weken vertrok hij weer naar zijn stad in Nepal.

Zijn haren bleven niet groeien. ‘Bijna tachtig jaar oud voelde Boeddha zijn einde naderen’, schreef Fosco Maraini in Geheim Tibet, het boek dat Hubert ooit ontleende in de bibliotheek van Oostende. ‘Hij verzamelde zijn leerlingen rond zich en bracht zijn laatste uren met hen door. Daarna ging hij voorgoed naar het nirwana.’

In mei zei een dokter tegen Hubert: ‘U hebt longkanker.’ Te veel sigaretten gerookt – zo aards was hij wel. ‘Toen hij mij het slechte nieuws vertelde, lachte hij’, zegt Kashi. ‘Hij wilde zelfs geen behandeling meer. “Ik ben tachtig, Kashi”, zei hij. “Ik heb een fantastisch leven gehad.”‘

Net zoals in het boek van Maraini zochten zijn oud-leerlingen hun leraar nog één keer op. Arno ging twee jaar geleden al, veel studenten volgden. Als laatste trokken ook zijn dochter Kashi, zijn broer Misjel en zijn vrouw deze zomer naar Kathmandu. In hun koffer zat de nieuwe plaat van Arno. De leerling van Hubert is nu ook ziek, maar in Brussel had hij de elpee nog gesigneerd. ‘Nooit heb ik Arno zo aangedaan geweten als toen hij vo mien beste moat op de hoes schreef’, zegt Misjel.

Het was een lange reis van Brugge naar Kathmandu. En de stad is allang niet meer dezelfde machtige plek als die waarover Cat Stevens in de seventies zong: ‘Kathmandu, I’ll soon be seein’ you, and your strange bewilderin’ time, will keep me home.’

De aardbeving en de projectontwikkelaars hebben veel kapotgemaakt, zegt Misjel. ‘Maar toch was ik blij om weer bij mijn broer te zijn. Ik wilde met hem over onze moeder praten, want ik was anderhalf jaar toen ze overleed. Dit was mijn laatste kans, maar het was te laat.’ De kanker had het lichaam en de stem van Hubert aangetast. Tien dagen lang waakte Misjel bij zijn oude broer, samen met zijn vrouw en de vrouw van Hubert. ‘Hij was al heel ziek en sliep bijna de hele tijd. Af en toe deed hij zijn ogen open. “Arno heeft al drie keer gebeld”, zei zijn vrouw dan. Toen kwam er een warme glimlach op zijn lippen.’ We hebben aan de telefoon vooral over het leven gepraat, zegt Arno. ‘Over de dingen waar we altijd over praatten. Hubert bleef altijd Hubert. Voor mij was dat nu heel belangrijk.’

Toen Misjel en zijn vrouw afscheid namen, prevelde hij: ‘Doe voort zoals jullie bezig zijn. Wees niet triest. Ik ben er klaar voor.’

‘Hubert’, antwoordden ze. ‘Bedankt voor alles, maak van je laatste reis de beste.’

Uit de keel van Hubert kwam een diepe snik.

Misjel en zijn vrouw keken nog een keer om, deden de deur dicht en vertrokken weer naar Brugge. Achter de deur reciteerde Hubert rechtop zittend zijn gebeden.

Een dag later, in Brugge. Tijdens hun eerste nacht terug thuis werd Misjel om zes uur gewekt door de luide roep van een bosuil. ‘Ook mijn vrouw was op slag wakker. “Heb je die bosuil gehoord?” vroeg ik haar. “Hubert is vertrokken”, antwoordde ze. Toen we een paar uur later opstonden, belde de vrouw van Hubert uit Kathmandu. Om zes uur, op het moment dat de bosuil riep, was Hubert overleden.’

Een week later, na zijn crematie, verscheen er een dubbele regenboog boven Kathmandu. ‘De Tibetanen geloven dat dat een teken van voorspoed is’, zegt Misjel. ‘Maar misschien was het gewoon toeval. Ik ben geen boeddhist zoals mijn broer. Mijn god is die van de schoonheid en de magie van het leven.’

We kijken naar de hemel boven Brugge. De bijen zoemen niet meer. De gebedsvlaggetjes in de appelbomen wapperen in de wind. Regen op komst. De Indian summer is voorbij.

Afscheid Na een ceremonie van zeven uur werd Hubert gecremeerd in de Bijesvari Vajrayogini-tempel in Kathmandu.
Afscheid Na een ceremonie van zeven uur werd Hubert gecremeerd in de Bijesvari Vajrayogini-tempel in Kathmandu.© SASKIA VANDERSTICHELE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content