50 jaar na de brand in de Innovation: ‘Een collega brandweerman hoorden we op zijn moeder roepen’

Frank Van Laeken
Frank Van Laeken Freelance journalist en auteur

Dit jaar, op 22 mei om exact te zijn, is het 50 jaar geleden dat de Brusselse grootwarenhuiswinkel Innovation in vlammen opging. Frank Van Laeken en Geert De Vriese doen het verhaal en verzamelden getuigenissen in Inferno. De brand in de Innovation, dat vandaag verschijnt. Lees een voorpublicatie. ‘Stop! Het is daar tweeduizend graden. Als u nu binnengaat, zult u niet meer buitengaan’.

Maandag 22 mei, de dag van de brand – Olivier Greindl en zijn moeder zoeken een uitweg uit de vuurhel.

‘De Innovation bestond uit talloze balkons die uitkwamen op een enorm grote inkomsthal,’ haalt de op dat moment twaalfjarige Olivier de helse tocht vijftig jaar later terug. ‘Door de drukte was het onmogelijk om langs de grote trappenzaal naar beneden te gaan. We vonden een deur langs de andere kant. Vandaag zou men dat een nooduitgang noemen, toen nog niet. Er waren zeker geen pictogrammen of zo. We daalden af langs een trap. Er waren al veel mensen voor ons, en achter ons volgden er nog veel meer. “Ne me lâche pas! Laat me niet los!” zei mijn moeder. Maar we waren nog maar pas vertrokken of ik moest haar hand al loslaten. Als kleine jongen daalde ik veel sneller dan de meeste mensen. Al moet je niet geloven wat er achteraf in de krant werd verteld dat ik langs de trapleuning naar beneden zou gegleden zijn. Dat was gewoon onmogelijk. Ik ben naar beneden gelopen, zoals iedereen.’

‘Wat ik me herinner: rook, duisternis, paniek, mensen die riepen en huilden. Ik wrong me overal tussendoor en bereikte al snel de uitgang in een van de zijstraten. Wat me altijd is bijgebleven: mensen haastten zich, wilden snel buiten geraken, duwden elkaar bijna omver, maar eens ze op straat stonden, bleven velen stokstijf staan, terwijl achter hen nog tientallen anderen aan het rennen waren voor hun leven. Je zag hen denken: “Etmaintenant?” Er ontstond een opstopping die helemaal niet gehoeven had. Zelf zette ik me opzij, en wachtte op mijn moeder. Ik had geen besef van tijd, weet niet hoe lang ik daar heb gestaan, maar het moet een hele poos geweest zijn. Ik was niet ongerust, ik was er zeker van dat mijn moeder zou buiten geraken. Maar het bleef maar duren. Er kwamen nog nauwelijks mensen naar buiten en zij was er nog steeds niet bij. Ik keek links, ik keek rechts, zocht in de menigte, maar nee, ze was niet te zien. Paniek? Nee, pas du tout, ik realiseerde me de ernst van de toestand niet.’

50 jaar na de brand in de Innovation: 'Een collega brandweerman hoorden we op zijn moeder roepen'
© Belga Image

‘Mijn moeder is uiteindelijk door brandweermannen uit het gebouw gedragen. Haar kleren zaten onder het roet, ze had veel rook ingeademd. Ze hebben ons dan direct met een ziekenwagen naar de eerstehulpafdeling gebracht op de bovenste verdieping van de Bon Marché, honderd meter verderop. Veel konden ze daar niet doen. Misschien hebben ze haar een aspirine gegeven, dat weet ik niet meer. Ze was bevangen door de rook, maar niet heel erg. Van daar hebben ze ons naar het Sint-Pietersziekenhuis gebracht. Daar hebben we mijn vader kunnen verwittigen: hij is me komen ophalen en heeft de uitstekende beslissing genomen om me onmiddellijk naar het internaat te brengen. Daar kwam ik tot rust.’

Adjunct-secretaris-generaal Roger Pennequin ziet intussen het bedrijf waarvan hij directielid is in vlammen opgaan. ‘Ik zat met mijn vrouw te lunchen in een restaurant vlakbij de Beurs, toen ik de aanhoudende sirenes van brandweerwagens en ambulances hoorde. Die bleven maar komen. Ik had meteen door dat er iets ernstigs aan de hand was en wou weten wat. Ik ben dan in de richting gestapt waar ze naartoe reden en zag de grote rookkolom boven de daken, in de buurt van de Innovation. Eerst dacht ik nog dat het om de Bon Marché ging. Maar toen ik op het De Brouckèreplein aankwam, was het al duidelijk dat het niet de Bon Marché was. Naarmate ik naderde bleek het onvermijdelijke: het was de Inno zelf. Een vuurhaard. Mensen maakten zich in de omringende straten snel uit de voeten. Ik nam afscheid van mijn vrouw en probeerde een ingang te zoeken om binnen te geraken, maar dat lukte niet meer. In de Dambordstraat werden nog mensen door brandweermannen gered uit het brandende gebouw. Daar blijven had geen enkele zin.’

Ongeveer terzelfdertijd daagt Claude Richez op, die minder dan vijf maanden voordien adjunct van het studiebureau van Innovation is geworden. ‘Kort voor de middag kreeg ik een telefoontje van de Franstalige Brusselse universiteit ULB. Of ik wat uitleg wilde komen geven over de ideeën inzake econometrie die we wilden toepassen? Om 13u35, op het moment dat de brand net begonnen was, verliet ik de parking van het Rogiercentrum. Er was nog niets te zien. Maar toen ik nauwelijks aangekomen was op de ULB, zei men me dat de Innovation in brand stond. Ik ben onmiddellijk teruggekeerd, heb me in de buurt geparkeerd en wou het gebouw binnengaan, maar de gendarmes hielden me tegen. “Stop! Het is daar tweeduizend graden. Als u nu binnengaat, zult u niet meer buitengaan.” Ik stond daar samen met de personeelsdirecteur. We zijn rond het gebouw gewandeld. De brandweer kon nauwelijks maneuvreren in de Nieuwstraat. Pompiers en vrijwillige passanten hebben de geparkeerde auto’s opgepakt en letterlijk opzij gesmeten. Even later zagen we de eerste dertien kisten buitengedragen worden.’

50 jaar na de brand in de Innovation: 'Een collega brandweerman hoorden we op zijn moeder roepen'
© Belga Image

Brandweerman Henri Geens blijft het ene na het andere onwaarschijnlijke tafereel zien. ‘Plots hoorden we een stem. Door de stofwolk zagen we helemaal bovenaan een brandweerladder een collega die op zijn moeder stond te roepen. “Mama! Mama!” Die durfde niet meer naar beneden te komen. Angst omdat hij dacht dat het gebouw op hem zou neerstorten. Twee pompiers zijn dan naar boven geklommen om hem te bevrijden. Hij hield de stang van de ladder met twee handen vast, verkleumd als hij was van de schrik. Hoe zou je zelf zijn? Compleet in shock was die man. Ze hebben hem met veel moeite naar beneden geëscorteerd en meteen afgevoerd naar een ziekenhuis.’

‘Een andere collega was niet van dienst en kwam toevallig langs. Hij is in burgerkleren op een ladder geklauterd en heeft op het dak twee of drie mensen bevrijd. Maar toen hij weer naar beneden wilde komen, was de ijzeren ladder gloeiend heet geworden. Zonder handschoenen gleed hij eraf. Zijn handpezen zagen wit, die waren helemaal doorgebrand. Hij kon zijn handen niet meer normaal bewegen en was dus niet meer geschikt om brandweerman te zijn. De verzekering weigerde achteraf zelfs om hem uit te betalen, omdat hij in fout was: geen handschoenen aan. We zijn in staking gegaan tegen zijn ontslag. Stel je voor: er is een noodgeval, je gaat helpen en dan zou je daarvoor gestraft worden! Gelukkig is het toch nog in orde gekomen en mocht hij een andere job binnen de brandweer blijven doen.’

‘Op een bepaald moment viel mijn frank,’ keert Geens terug naar de dag van de ramp. ‘Mijn vader werkte in de Broekstraat, bij Union Minière, twee blokken verder. ’s Maandags ging hij regelmatig eten in het restaurant van de Innovation. In die tijd was er nog geen gsm, ik kon niet proberen hem te bereiken. Ik dacht: hij zit hier ook binnen. Maar ik kon niets doen. We hebben nog geprobeerd om langs de achterkant binnen te geraken, maar dat was onmogelijk: een oven was dat. Pas ’s anderendaags kon ik langsgaan bij mijn ouders. Bleek dat mijn vader die dag gelukkig niet was gaan eten in de Innovation.’

Geens’ collega Georges Swinnen zal een hartverscheurend moment nooit vergeten. ‘Een moeder was met haar kind heelhuids uit het helemaal met rook gevulde gebouw geraakt,’ zegt hij veertig jaar later in Gazet van Antwerpen. ‘Maar toen ze eenmaal buiten was, zag ze dat het kind dat ze aan haar hand hield niet haar zoontje was, maar een meisje dat ze helemaal niet kende. Haar eigen kind was overleden, zo bleek later.’

Inferno. Brand in de Innovation
Inferno. Brand in de Innovation© Houtekiet

Voor Rode Kruisvrijwilliger Jacques A. Van Camp wordt de nachtmerrie iets voor tweeën tastbaar. ‘Op het trottoir lagen de gewonden tussen de doden. Overal lichamen. Wie dood was, was niet eens bedekt met een laken. Daar was geen tijd voor. We konden niet te dicht bij het gebouw gaan staan, de hitte was ondraaglijk. We hadden ook geen beschermende kleding aan. Brandweermannen gooiden de lijken in de ziekenwagens, alsof het zakken met aardappelen waren. Twee gewonden die rechtop zaten, een paar die neerlagen, daartussen een lijk, daarmee reden we zo snel mogelijk naar het Sint-Pietersziekenhuis. Er werden geen medische zorgen toegediend onderweg, wij zaten gewoon met z’n tweeën vooraan. Achterin was trouwens toch geen plaats meer.’ Van Camp vertelt het met trillende stem. De doden zijn geen mannen, vrouwen of kinderen meer, het zijn ‘lijken’ geworden. Ontmenselijkt, haastig op elkaar gesmeten om de zwaargewonden zo vlug mogelijk naar een ziekenhuis

te kunnen brengen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content