Warme gezinnen zijn de basis voor een warme samenleving, daar zijn de broersen theatermakers Luk en Stefan Perceval van overtuigd. Dat het er in hun schippersfamilie koeler toeging, heeft hun leven en hun werk bepaald. Na de zomer gaan ze elk in première met een stuk waarin ze de familie – ‘en dús de samenleving’ – fileren. ‘Als je niemand tegenkomt die je erop wijst dat het leven ook plezierig kan zijn, ga je eronderdoor.’

‘Meneer Luk? U moet dit betalen.’ Middernacht is al lang voorbij wanneer de dienster van de hotelbar een rekening aan Luk Perceval, artistiek leider van het Thaliatheater in Hamburg, voorlegt. De vrouw wil haar kassa sluiten, maar de acteurs van het Thaliatheater – die in Gent zijn om er Draussen vor der Tür te spelen, Percevals bejubelde stuk over de kwelgeesten van een ex-frontsoldaat – bestelden nog een (voor)laatste biertje. Perceval haalt zijn portefeuille boven, betaalt en kijkt glimlachend over zijn schouder naar de uitgelaten bende topacteurs. ‘Ach, Duitsers.’ Al tien jaar woont hij in Duitsland. Eerst in Berlijn, later verkaste hij naar Hamburg. Duitsland werd zijn thuis na de turbulente jaren in België waarin hij met de Blauwe Maandag Compagnie (BMCie) geschiedenis schreef – herinner u de theatermarathon Ten Oorlog, uit1997. Na Ten Oorlog vertimmerde hij de Antwerpse KNS tot Toneelhuis, maar hij stelde vast dat de chemie onder de BMCie-vrienden verkalkt was. Hij vertrok naar Duitsland. Net dan vond zijn jongste broer Stefan, artistiek leider van HETGEVOLG, zijn weg in het leven en in het theater door de uit de kindertijd geërfde demonen tot zijn muzen te maken. Intussen ontpopt de middelste broer, Peter (1966), zich tot auteur, regisseur en theaterproducent. Hij is, samen met zijn vrouw An Nelissen, vooral actief in de stand-upcomedy.

Zeventien woelige jaren liggen er tussen de oudste en de jongste broer, die elkaar consequent ‘bruur’ noemen. Maar dat staat een hechte band allerminst in de weg, blijkt wanneer ze poseren voor de fotograaf in Kunstencentrum Vooruit, ooit de thuisbasis van BMCie. Het maanlicht valt de foyer aan de waterkant binnen. De twee leunen tegen de roodfluwelen gordijnen. ‘Pak elkaar eens vast. En niet lachen.’ Zo anders hun uitstraling is – Luk is lang en gaat sober gekleed, Stefan is kleiner en draagt een palmbomenhemd -, zo gelijkend zijn hun blikken. Die stralen de rust, de nuchterheid en de vechtlust uit die nodig waren om te komen waar ze nu staan. Gehard door het gebroken gezin waarin ze opgroeiden, door het ‘plantrekken’, maar evengoed gesterkt door de zekerheid dat er altijd een broer voor hen klaarstaat. Ze pakken elkaar niet joviaal vast, maar slaan de armen stevig om elkaar heen, alsof ze elkaar rechthouden. ‘Trek je buik in, Stefan’, zegt de grote bruur tegen zijn kleine bruur, en ze tonen hoe je overeind blijft in het leven.

Wat betekenen jullie voor elkaar?

LUK PERCEVAL: Wij komen uit een gezin dat geen gezin was, omdat onze ouders meer bezig waren hun frustratie met elkaar te verwerken dan aandacht te geven aan hun kinderen. Daardoor werden we plantrekkers. ‘Zorg dat je je vrijheid kunt realiseren in je leven’, was vaders advies. Dat hebben we gedaan en hoe ouder we worden, hoe meer we elkaar daarin inspireren. En nee, we hangen niet voortdurend aan de telefoon. Integendeel. Telkens als vader belde, begon hij met de vraag: ‘Stoor ik niet?’ Met die zin zijn we opgevoed. Ondanks die afstandelijke ingesteldheid is er een diepe, onuitgesproken, emotionele band tussen ons. We zien elkaar amper twee keer per jaar. Met Kerstmis en intussen steeds meer bij trieste gelegenheden. Onze nonkels sterven, vader is in december gestorven. Toen voelde ik hoezeer wij broers zijn voor elkaar, en nonkels voor onze kinderen. Mijn zonen kunnen altijd bij mijn broers terecht voor raad en hulp. Terwijl we uit een ontworteld gezin komen waaruit we, elk op onze manier, wegvluchtten.

Recht het theater in?

LUK: Niet echt. Ik wilde profvoetballer worden en speelde tot mijn zeventiende bij de UEFA- junioren. Mijn lichaamsbouw stak er een stokje voor. Naast het voetbalveld was ik een verlegen jongen. Een leraar raadde me aan toneellessen te volgen. Zo ben ik bij het toneel gesukkeld. Peter, Stefan en mijn zonen zagen dat het goed was en volgden, denk ik.

Is dat zo, Stefan?

STEFAN PERCEVAL: Deels. Zelfvertrouwen hebben wij niet van de natuur meegekregen. Ik ging als jongen al naar Luks stukken kijken. Hij begon in de plaatselijke academie, ik begon meteen bij Anton Peeters en Lea Cousin van het toenmalige MKT. (grijnst) Ons vader was het thuis afgetrapt. En ik las in de krant dat Peeters ‘een kleinzoon zocht’. De prijs was een reis naar Disneyland in Florida. Als dat geen manier was om uit Merksem weg te komen! Ik deed auditie, werd aangenomen en kreeg twee seizoenen later… een koersfiets. Niks, Disneyland. Acteren, besef ik nu, was een manier om mezelf te leren kennen. Ik werk in HETGEVOLG geregeld met migrantenjongeren, en ik herken hun geworstel met identiteit. Ze weten niet wie ze zijn en moeten alles nog ontdekken. Net als ik, toen. Toneelspelen is zoveel meer dan spelen.

Dat leerde Luk me tijdens onze eerste samenwerking. Hij regisseerde Frank Wedekinds Franciska (1998), ik was ‘de broer van’ die vier rollen moest spelen. Ik blokkeerde compleet. Het was zo erg dat ik de repetitie – met publiek! – stillegde en een mop vertelde om te ontspannen. Dat werkte. Ineens lukte het wel om die rollen te spelen. Luk liet me inzien dat toneel een zoektocht is naar wat je kunt. En regisseren is dat zoekproces helpen. Hetzelfde zie ik gebeuren bij de mensen die in armoede leven en die bij HETGEVOLG theater maken. Zodra ze op een scène staan om hun verhaal te vertellen en merken hoe ze een zaal ontroeren, zie je ze denken: amai, ik dacht dat ik niks was, maar ik kan het publiek doen huilen. Dat zijn magische momenten die hun persoonlijkheid sterken.

LUK: Dat merkten we ook toen we in 1998 Toneelhuis openden en iedereen de kans gaven om Hamlets monoloog To be or not to be te brengen. Iedereen kreeg de scène voor drie minuten, daarna klonk een gong. De mensen die hun monoloog nog moesten doen, bestierven het. Aan de andere kant van het toneel, waar ze afgingen, waren ze herboren. Ze hadden een angst overwonnen. Ze straalden. Dat gevoel straalt ook af op een publiek. Daarom zijn acteurs net sjamanen. Ze durven iets waar toeschouwers de moed niet voor hebben. Toneel wekt, als het goed is, vreugde en de zin om te leven op. Net zoals elke andere kunstvorm. Het geeft je de moed om te leven, om iets te veranderen in je leven. Het is zo’n gemis dat dit niet erkend wordt door ons opvoedingssysteem. We worden getraind om efficiënte burgers zonder individueel zelfvertrouwen te zijn. Mensen durven niet meer op hun intuïtie en verbeelding te vertrouwen. Gevolg? Wij produceren geen producten meer die de economie stimuleren, en het aantal depressies neemt zienderogen toe.

Onlangs deed het Eén-programma Koppen een klassiek experiment met een klas kinderen waarin een deel van de groep een dag gediscrimineerd werd omdat ze de ‘verkeerde’ kleur van ogen hadden. Daaruit bleek onder meer hoe broos het zelfvertrouwen van kinderen is.

STEFAN: En die gastjes maakten dat een dagje mee. Stel je eens voor dat je dat elke dag meemaakt. Ik geef momenteel les aan Daniël. Hij heeft klompvoeten, zegt hij. Ik zeg erbij ‘zegt hij’, want het eerste wat ik vroeg toen we elkaar ontmoetten, was of ik zijn voeten mocht zien. Na twee weken samenwerken mocht dat. Hij trok zijn schoenen uit, en die jongen heeft perfect normale voeten… Hij is door zichzelf en door anderen kapotgepest.

U werd als kind ook gepest.

STEFAN: Mijn – ons – geluk is dat ons verhaal onze kracht werd. Wij zijn de dragers, de managers van ons verhaal, en wij gebruiken het om theater te maken en de mensen zich beter te laten voelen. Er zou een ministerie van Dromen moeten komen, waar je één keer per jaar heen moet en waar je begeleid wordt om je droom te realiseren. Zo zou elke mens de drager worden van zijn verhaal.

LUK: Iedereen heeft iemand nodig die hem of haar initieert. Als niemand je wijst op een schilderij of een voorstelling, kom je wellicht nooit in contact met een andere wereld dan die waarin je wordt gepest of klein gehouden. Daar ligt een taak voor ons, kunstenaars. Mensen hebben hersenen die gericht zijn op het negatieve. Dat onderscheidt ons van de dieren. Onze hele cultuur, ons onderwijs, onze architectuur… Alles is erop gericht ons te beschermen. Als je niemand tegenkomt die je erop wijst dat het leven ook plezierig kan zijn, ga je eronderdoor.

Wie wees u de weg, Stefan?

STEFAN: Velen, maar vooral Wannes Van de Velde. Hij was mijn leraar gitaar aan Studio Herman Teirlinck. Probleem: ik speel geen gitaar. Ik kwam uit de hotelschool, kon niets, wist van niets… Wannes heeft me geen gitaar geleerd, hij heeft vier jaar met mij gebabbeld en me duidelijk gemaakt dat ik niet bezig moest zijn met wat ik niet kon. ‘Gij moet bezig zijn met wat achter de mensen zit, jongen.’ Nu pas begrijp ik wat hij bedoelde. Als ik nu met kwetsbare mensen werk, dan vraag ik me af welk verhaal, welke persoonlijkheid achter dat hoopje ellende zit. In deze tijd is het de rol van een kunstenaar om er voor de mensen te zijn. Wat ik met vallen en opstaan leerde, wil ik delen met de mensen die dat nodig hebben. Zo leer ik hen ontdekken wat hun eigen kracht is, én ik leer hen naar kunst kijken. Mensen met wie ik werkte, gaan nu wél naar het cultuurcentrum om er een stuk van Alain Platel te zien. En ze zien dat die dansers even hard moeten vechten op de scène als zij. Zo maak je verschillende werelden beter: de wereld van de kunsten, én de wereld van de mensen.

LUK: En zo leer je mensen positiever naar zichzelf, de anderen en het leven te kijken. Dat is werken aan de wereldvrede. Want je leert hen vrede sluiten met zichzelf en dus met de wereld.

Met de wereld? Neemt u vrede met onze wereld?

LUK: Nee. Er is nood aan een andere economie. Aan een andere manier van denken. Zolang de wereld niet inziet dat niet het rendement maar wel het solidariteitsprincipe de toekomst is, zal er niets veranderen. En hoe verandert de mensheid? Door catastrofes. De mens verandert alleen maar als hij pijn heeft. Helaas. Ieder mens komt pas op dat punt als het leven echt zeer begint te doen. Ik heb het aan den lijve ondervonden.

Hebben kunstenaars daar een rol in te spelen? Of is het een zaak van politici?

STEFAN: Ik ben vandaag naar een studiedag over armoede op het platteland geweest. Ik werd onnozel van de betutteling en het gegoochel met cijfers. Maar nog erger: ik was de enige kunstenaar te midden van de welzijnswerkers.

LUK: Het is fout voortdurend te praten over ‘de verantwoordelijkheid van de politici’. Zij zijn gekozen door het volk, en het grootste deel van het volk kiest momenteel mensen die grenzen trekken. De wortel van het kwaad zit bij de mensen die er niet in slagen om verdraagzaam te zijn. Natuurlijk dragen de kunstenaars een verantwoordelijkheid. Maar échte verandering begint van onderuit, in elk gezin, in het hoofd van elk individu.

Is ‘familie’ daarom het thema in jullie volgende voorstellingen?

STEFAN: Dat ik Leo Pleysiers Wit is altijd schoon ensceneer, met Sien Eggers, heeft met de dood van vader te maken. We hadden geen al te beste band, we leefden op afstand. De laatste keer dat ik hem bezocht in het ziekenhuis… Hoe idioot kan een laatste gesprek eigenlijk zijn? Ik vroeg de code van zijn gsm. Terwijl ik wist dat dit het laatste gesprek met hem was. Toen ik wegging, zwaaide ik en riep: ‘Pa, tot morgen hè!’ Mijn zoontjes liepen naast me. Ze moesten mee naar den bompa omdat ik voorvoelde dat het de laatste keer zou zijn dat we hem levend zagen.

LUK: Mij overkwam hetzelfde.

STEFAN: Nu hij er niet meer is, is hij er net méér. Daar gaat Wit is altijd schoon over. Pleysier voert een overleden moeder op die blijft praten. Wie er niet meer is, is er nog altijd. Dat stuk – dat ik nu bewerk, want ik wil laten horen wat de zoon te zeggen heeft – is mijn oproep om te genieten van wat en wie er nu is. Zuig het leven in je op, geniet ervan dat je bij elkaar bent.

U bewerkt en ensceneert Emile Zola’s romancyclus De Rougon-Macquart, over het lot van een fictieve familie.

LUK: In Dr. Pascal, de eerste roman van die twintig delen tellende reeks, schrijft Zola dat de familie de wortel is van de samenleving. ‘Als we de familie verstaan, verstaan we de mensen, hun ziektes en kunnen we hen misschien helpen, zodat we uiteindelijk misschien het paradijs bereiken’, schreef hij in 1850. Dat fascineert me. Als oudste zoon leed ik er erg onder dat mijn ouders niet konden samenleven. Vreselijk. Als kind dacht ik daar veel over na, probeerde het te begrijpen, en vroeg me af of ik iets kon doen. Misschien kon ik mijn ouders trots maken door mee te doen aan voordrachtwedstrijden? Waar ze dan naast elkaar zaten, en dan eventueel door de trots die ze voor mij voelden elkaar een beetje zouden vinden? Die gedachte achtervolgde me mijn hele leven. Niet uit schuldgevoel, maar omdat ik wil uitzoeken waaraan dat ligt. Ik wil weten hoe het komt dat families niet kunnen samenleven en toch zoveel behoefte aan nabijheid hebben. Hoe komt het dat je de liefde voor je naasten niet kunt beleven terwijl ze nog leven? Hoe komt het dat mensen die zo ongelukkig zijn samen toch tot elkaar veroordeeld zijn? Door ons, hun drie zonen, waren onze ouders samen voor de rest van hun leven. Ook al waren ze gescheiden. Mentaal blijven ze tot op hun sterfbed samen.

U bewerkt de cyclus tot Trilogie meiner Familien. Het eerste deel, Liebe, gaat tijdens de Ruhrtriënnale in première. Uw familie is verankerd met het Ruhrgebied, niet?

LUK: We hebben daar gevaren. Mijn grootvader werkte er in de mijnen. Veel mensen werkten zich er kapot en waren niet gelukkig. Nu zijn ze er werkloos, en zijn ze niet gelukkig. Niemand die er iets aan doet. Triest. Mijn grootvader is in de mijn begonnen toen hij veertien was, en hij is op zijn vijftigste gestopt. Met een stoflong. Hij is gecrepeerd. En ook zijn vijf kinderen waren als arbeider nooit echt gelukkig.

En jullie?

STEFAN: Ik ben heel gelukkig. Dat heeft met ontmoetingen en een andere ingesteldheid te maken. Ik heb de meest positieve vrouw ter wereld. En ik amuseer me zot in HETGEVOLG. De dynamiek was er weg, er waren schulden. Toen ik op straat vroeg of iemand wist wat HETGEVOLG was, dachten sommigen dat het een tapijtwinkel was. Omdat er een rood tapijt lag! Dat tapijt is weg, we krabben nu de lijm van de vloer. Ondertussen startte ik de wijkwerking op, de projecten met kansarmen… Ik heb mijn plan getrokken, en kan het huis weer vleugels geven. (stil) Het is jammer dat vader het niet meer meegemaakt heeft. Hij maakte zich zorgen om me. Wat zou er van zijn jongste, zijn dromer, zijn ‘autist’ worden?

Maar hij heeft afgelopen zomer wél mijn regie van De Zwarte van Walcheren gezien, de openingsproductie van het Zeeland Nazomerfestival. Hij had al veel pijn, maar daar sprak hij niet over. Ik hoorde later (springt van zijn stoelen beeldt alles uit) dat hij in het midden van een kruispunt was gestopt, uit zijn auto gesprongen, wagens had tegengehouden en dat er een mevrouw was uitgestapt aan wie hij had uitgelegd dat hij naar een kerk in Middelburg moest. ‘Mijn zoon heeft daar een stuk gemaakt, en ik ben moe, en ik wil naar mijn hotel, en er is overal omleiding. Help!’ Die mevrouw heeft alles rustig uitgelegd, en toen gezegd dat wat hij gedaan had heel gevaarlijk was. Toen wees ze naar de streepjes op haar schouder. De volgende keer zou ze hem meenemen naar het politiekantoor. Hij had te veel pijn om zich te realiseren tegen wie hij sprak. Maar hij is komen kijken. En nadien zei hij: ‘Nu hoor je bij onze Luk.’ Alsof hij wist dat dit de laatste voorstelling was die hij zou zien, en hij me toch wilde vertellen dat hij trots op me was.

En u, bent u gelukkig?

LUK: Het is een illusie om in het leven permanent gelukkig te willen zijn. Ik spreek liever over de vreugde. Vreugde is er, zoals de zon schijnt. Soms wel en soms niet. Dat moet je aanvaarden. Dat heb ik moeten leren: accepteren dat vreugdeloosheid een deel van de vreugde in het leven is. Tegenwoordig moet alles happy zijn, kijk maar naar de reclame. Net die valse beloftes van geluk jagen ons de depressie in. En snelheid, dat ook. Ik heb een schip gekocht – ook al haatte ik het vroeger om op de boot van vader te wonen – omdat ik de traagheid in mijn leven miste. Ondertussen is wetenschappelijk bewezen dat wat we traag doen ons blijer maakt. De traagheid kruipt in mijn werk en in mijn manier van werken. Behalve regisseur ben ik ook yogaleraar, en elke repetitie begint met een yogasessie. Want goed repeteren en goed spelen, is verbonden met goed leven.

De Vooruit sluit. We wandelen door Gent naar Luks hotel. Tussen de etalages van de Koestraat vertelt Stefan hoe vernederd hij zich voelde toen hij als kind op skivakantie moest met een skipak dat de moeders uit de klas voor hem kochten. Tot hij onlangs de foto’s zag. Hij zag een glunderend jongetje dat in zijn skipak op de tafel stond en mopjes vertelde.

U redt uzelf met mopjes. Waarmee wilt u de wereld redden?

STEFAN: Dat kan ik niet. We kunnen wél de wereld van individuele mensen redden. Deze week was er een vergadering met de burgemeester van Turnhout, onder meer over de migratieproblematiek. Ik had maar één vraag: ‘Wanneer gaan we inzien dat de vluchtelingen een kracht kunnen zijn?’ Een tijdje geleden stuurden de VDAB en het OCMW Ehsan Rahimi Tembi naar ons, een Iraanse vluchteling met wie ze zich geen raad wisten. Ik vroeg hem wie hij was en wat hij kon. De man bleek regisseur te zijn. Dus gaf ik hem drie dagen om een stuk te maken, en nodigde de mensen van de VDAB en het OCMW uit. Ze vonden het geweldig! Hij kreeg een contract bij HETGEVOLG. Zowel voor hem als voor ons gaat er een wereld open. Hoe hij verhalen componeert en zijn verbeelding inzet, is een verrijking. Er is nieuw repertoire dat we zomaar kunnen aanboren. Dit is onze taak als theatermakers: we moeten uit de samenleving putten. Een theater moet een slagader van de stad zijn, en verhalen maken over en met kansarmen, vluchtelingen en mensen met een beperking. Om ook eens met cijfers te gooien: drie op de vijf kinderen in Turnhout wonen in een gezin dat moet rondkomen met een budget dat onder het bestaansminimum ligt.

LUK: (onthutst) Drie op de vijf?

STEFAN: Turnhout is een transitzone voor vluchtelingen. Maar in plaats van daar een probleem van te maken, kun je dat toch als een kans zien om de stad een nieuwe dynamiek te geven?

LUK: Onlangs dacht ik hetzelfde. Europe needs more Africa. Ik zag Coup fatale van Alain Platel, Fabrizio Cassol en Serge Kakudji. Een virtuoos gedanst, gezongen en gespeeld stuk met Congolese performers. Die generositeit waarmee zij op de planken staan, is zo groot dat je je haast schaamt als blanke Europeaan. Waarom proberen wij zulke mensen buiten te houden? Dat is zo pijnlijk. De reflex om vluchtelingen tegen te houden, heeft louter te maken met de cultuur van de angst die via alle mogelijke kanalen – het katholicisme, de school, het journaal, de kranten – gepredikt wordt.

Welke rol denkt u te kunnen spelen?

LUK: Kunstenaars kunnen deuren maken in de muur die Europa optrekt. Ik wil weg van het burgerlijke repertoiretheater, en een multicultureel gezelschap oprichten. Mijn grote voorbeeld is Peter Brook en zijn Bouffes du Nord. In 2017 hoop ik te stoppen bij het Thaliatheater en dat nieuwe gezelschap te realiseren. Het moet een multiculturele Blauwe Maandag Compagnie worden, met acteurs uit alle windstreken, niet gebonden aan taal of huidskleur. Als er iets is wat theater kan, dan is het empathie en begrip opwekken voor andere mensen en culturen. Het wordt de hoogste tijd dat we niet alleen vanuit een sociaal-artistiek perspectief met mensen van andere geaardheid, kleur of cultuur werken, maar dat we met die mensen ook een nieuw repertoire ontwikkelen dat de complexiteit van de hedendaagse maatschappij weerspiegelt. Dat we ‘onze’ klassiekers met multiculturele acteurs onderzoeken, dat we meertalige voorstellingen creëren. Daar zijn Front(een stuk uit 2014 over wat de oorlog met elke mens doet, door NTGent en Thalia Theater) en volgend seizoen La Promesse (bij NTGent, naar het gelijknamige scenario van de broers Dardenne) de eerste stappen in. Een nieuw repertoire voor een wereld waar angst en terreur de belangrijkste thema’s zijn.

Middernacht is al lang voorbij als de broers in de hotellobby afscheid nemen met een korte knuffel, even glimlachen en zich omdraaien. De nacht in. Elk apart, maar diep vanbinnen altijd samen.

Liebe, het eerste deel van de trilogie over Emile Zola’s Rougon-Macqart, gaat op 09/09 tijdens de Ruhrtriënnale in première, www.ruhrtriennale.de

Wit is altijd schoon gaat op 26/09 in HETGEVOLG in première, www.hetgevolg.be

www.lukperceval.info, www.stefanperceval.com

DOOR ELS VAN STEENBERGHE, FOTO’S FILIP NAUDTS

‘Acteurs zijn sjamanen. Ze durven iets waar toeschouwers de moed niet voor hebben.’

‘Vader is in december gestorven. Toen voelde ik hoezeer wij broers zijn voor elkaar, en nonkels voor onze kinderen.’

‘De mens verandert alleen maar als hij pijn heeft. Helaas.’

‘Ik heb een schip gekocht – ook al haatte ik het vroeger om op de boot van vader te wonen – omdat ik de traagheid in mijn leven miste.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content