FRANS VERLEYEN

“HET MOET MOGELIJK ZIJN om op een andere manier over (ook het Vlaamse) nationalisme te spreken dan doorgaans het geval is, zonder dat er alleen geloof aan te pas komt. ” Zo omschrijft historicus, auteur en journalist Marc Reynebeau zijn ambitie in Het klauwen van de leeuw, een boek over “de Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw. ” Driehonderd bladzijden later blijkt hij volkomen geslaagd te zijn in de opheldering van de “konceptuele vaagheid van het officiële flamingantisme. “

Al wie straks nog het woord wil voeren over de politieke, kulturele of ekonomische “eigenheid” van Vlaanderen en zijn bevolking, doet dat beter niet zonder eerst dit door Van Halewyck uitgegeven werk rustig te lezen. Die lektuur biedt trouwens niets dan genoegen : korte hoofdstukken met (niet teveel) pittige voetnoten achteraan, overvloedige feitenkennis die nergens tot pedanterie uitgroeit, kristalzuivere schrijfstijl in een Nederlands dat op zichzelf een krachtig bewijs van de Vlaamse taal-emancipatie levert.

Enige tijd geleden stond op deze bladzijde de bedenking dat in ons binnenlands politiek ideeënverkeer, vooral het communautaire, gewerkt wordt met “een ketting van begrippen” zoals volk, volksaard, volkstaal, land, vaderland, natie, nationalisme, staat, gemeenschap, grondgebied, kultuur, flamingant, verankering en dies meer. Maar die zo vaak gebruikte woorden leiden, zeker in België, meer dan eens tot misverstanden of ergere vormen van onvrede. Weinigen doen immers de moeite bij zichzelf na te gaan wat ze met dat wazige vocabularium juist bedoelen.

Dat probleem is nu van de baan. Reynebeau opent zijn uiteenzetting met een zowel intelligente als serene handleiding die de lezer leert omgaan met de terminologie en ook de “retoriek” waar hij zo zelden bij stilstaat, ook al vindt hij ze dagelijks in zijn krant. Die onduidelijkheid is er, mee omdat de tenoren van de Vlaamse beweging hun begrippenarsenaal zelden goed uitleggen zodat hun tema’s altijd iets “onbespreekbaars” hebben. Want zelfs een benaming als Vlaanderen of Vlaming slaat, voor wie kritisch wil nadenken en oordelen, al op een onzekere werkelijkheid en een ietwat mistige geschiedenis ervan. Wanneer een historicus wil gaan schrijven over het Vlaams-nationalisme en de ermee verbonden bewegingen of partijen, moet hij dus vooral klaarheid scheppen. Dat is hier gebeurd, koudbloedig.

Zo leren we dat “natie” op een gemeenschappelijke kulturele ervaring wijst (gedeeld grondgebied met zijn eigen kenmerken zoals klimaat en landbouwbodem, verleden, manier van leven, religie, taal, erkende symbolen etc.) en “staat” op een politieke uitdrukking dus een instrument ervan. Wanneer een natie (nog) niet met een staat samenvalt, kan het gebeuren dat nationalisten daarvoor beginnen te ijveren. Ze willen als het ware een eigen paspoort, met de naam van hun eigen volk op de kaft.

Meestal zijn heel wat generaties nodig om dat doel te bereiken, want ofschoon ze als politieke konstruktie pas na de Franse revolutie geboren werden, zijn moderne staten taai omdat een meerderheid van hun burgers ze vaak als waardevol, beschermend en ordelijk ervaart. Dat is overigens niet altijd zo geweest : in de beginfaze van het etatistische denken, hield alleen de geschoolde en materieel rijke burgerij zich daar mee bezig, terwijl de kleine man onwetend wroette. Gewoonlijk werd ze daarbij nijdig tegengewerkt door de kerk die geen konkurrentie wilde bij het uitoefenen van kontrole op de levens van haar onderdanen. Niet alleen de Belgische overheid maar bij voorbeeld ook de uitgevers van boeken dus van gedachten en de Vlaamse beweging zelf, hebben de last van die religieuze oppositie moeten dragen.

Reynebeau vertelt, afgestemd op het bevattingsvermogen van een goede humaniora-leerling in het zesde jaar, het meeslepende verhaal van de door onze kleinburgerij opgestarte en min of meer voltooide Vlaamse beweging en haar politiek-kulturele oogmerken die dikwijls verward en soms onzuiver waren. Bij elke zin, elke bewering streeft de veelbelezen auteur onweerlegbaarheid na. Dat lukt hem bijna altijd. Daarvoor betaalt hij echter een prijs : hij kan geen “warmte” geven, hij moet idealisten en niet zo rationele “ontvoogders” teleurstellen. Feiten zijn feiten. De psychologie van een naar “hoger leven” strevende schooljongen die in de jaren vijftig een leeuwevlaggetje aan zijn fiets bond of briefsluitzegels van de ABN-aktie kocht, wat toch sociaal-emotionele waarde had, blijft grotendeels buiten beeld.

De rijke rest is een demokratische paperback geen uitgave voor de elite met een vlinderdasje om traag en geleidelijk te lezen, maar toch aktief. Onderweg nota’s nemen, persoonlijke herinneringen in de kantlijn schrijven, kritiek proberen te mompelen, klaarheid en samenhang zoeken. Net zoals voetbal is het een feest. In de laatste hoofdstukken waagt Reynebeau zich aan een “terugblik”, een persoonlijke beoordeling van wat in zijn eigen relaas verteld staat. Daar komt humor en zelfs sarkasme bij kijken, tot de slotzin verkondigt : leve de republiek. Het vrijheidsprojekt België blijkt de moeite waard te blijven, het verguisde Wallonië inbegrepen. Vlamingen kunnen ook genereus zijn, ook al noemen sommigen dat argeloosheid of “nestbevuiling. “

JAMMER DAT EEN ZO SCHRANDER, nauwgezet en bij nader toezien tot maatschappelijke mildheid aansporend boek geen tien jaar eerder het levenslicht zag. Dan zou het nog hebben kunnen teren op de laatste restanten van doortimmerd geschiedenisonderwijs in de Vlaamse middelbare scholen, en zelfs hogerop. Ongetwijfeld zou het de, ook lokale, politieke goegemeente hebben voorzien van argumenten tegen de oprukkende Vlaams Blok-leiding met haar onbruikbaar wereldbeeld en loos gedoe. Het zou, in het algemeen, de mogelijkheden tot politiek misbruik van nogal wat sociaal en kultureel idealisme een beetje ingeperkt hebben.

Toch moeten ze er nog zijn, de tienduizenden mannen en vrouwen in evenveel maatschappelijke funkties (kultuurvereniging, vakbondsdelegatie, school, media) die uit “Het klauwen van de leeuw” een didaktisch verlangen zullen puren, een drijfveer om alles steeds opnieuw uit te leggen aan de kleine gemeenschap waarin elke mens te leven heeft. Want meer moet dat niet zijn.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content