Het einde van het schooljaar en de definitieve studiekeuzes zijn in zicht. Of er ook een job in het verschiet ligt, is een ander paar mouwen. De studiedienst van de VDAB pleit voor een objectieve oriëntering die studenten haarfijn duidelijk maakt welk diploma kansen biedt op de arbeidsmarkt- en welk niet. Knack presenteert: the road to success, én die naar de herscholing.
Bericht aan de bevolking. Studeer handelsingenieur, vroedkunde of kinesithera- pie. Rechten, tandheelkunde en sociologie zijn ook geen slechte keuzes. Dank. Uit cijfers van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) blijkt namelijk dat er 39 diploma’s bestaan die binnen één jaar na afstuderen zo goed als garant staan voor een job, waaronder de aangehaalde voorbeelden. Minder goed vergaat het wie archeologie, sociale en culturele antropologie of modetechnologie studeerde. Een interne nota van de VDAB rangschikt ze bij de veertien ‘opleidingen die helemaal niet aansluiten bij de vraag van de arbeidsmarkt of waarvan de arbeidsmarkt het aantal afgestudeerden onmogelijk kan absorberen’. ‘Wie een goeie job wil, denkt liefst tweemaal na vooraleer een van die opleidingen te kiezen’, voegen de analisten van de VDAB daar nog aan toe.
Bij de recentste meting was 14,6 procent van de Vlaamse schoolverlaters één jaar na afstuderen werkloos. Dat is een redelijk resultaat. Er zijn jaren dat het richting 10 procent gaat, maar pieken van 20 procent kwamen ook al voor. Ter vergelijking: 6,4 procent van de Vlaamse beroepsbevolking valt onder de categorie niet-werkende werkzoekende. Voor iedere opleiding de cijfers geven is niet haalbaar omdat er te veel afstudeerrichtingen zijn – wat volgens sommige experts trouwens een deel van het probleem is -, maar daarover later meer. Het volledige rapport, met voor ieder mogelijk diploma het aantal afgestudeerden, en hoeveel van hen na een jaar nog zonder baan zitten, vindt u op vdab.be/trends/schoolverlaters-2009/index.htm.
De cijfers dateren van 2009, wat betekent: nog in de economische crisis. Alles wijst erop dat de resultaten van vorig schooljaar beter zijn. André Van Hauwermeiren van de VDAB-studiedienst twijfelt er niet aan dat de alumni van afstudeerzomer 2009 makkelijker werk vonden dan hun voorgangers, en dat die van 2010 het nog beter hebben. Dat de economie opleeft, is vooral goed nieuws voor wie met een minder gevraagd diploma afstudeert, zo verduidelijkt Van Hauwermeiren met een voorbeeld: ‘Stel dat een werkgever een econoom nodig heeft. De kans is groot dat hij die niet vindt, omdat het aanbod aan afgestudeerden gewoon uitgeput is. Mensen met een diploma geschiedenis of oosterse talen krijgen daardoor kansen, tenminste als ze het echt willen en zich flexibel opstellen. De hoogdringendheid van de vacature zorgt ervoor dat men wellicht genoegen neemt met iemand anders van universitair niveau, om te herscholen. Dat is een flinke investering voor de werkgever, maar de conjunctuur is van dien aard dat hij het zal aandurven. Met een minder gewild diploma is het eigenlijk zelfs niet slecht om je intrede op de arbeidsmarkt uit te stellen tot een gunstig moment. Maar dat moet je je kunnen permitteren, uiteraard. Wie een opleiding volgt die altijd goed in de markt ligt, wint – wat de conjunctuur ook doet.’
Nergens is de krapte op de arbeidsmarkt zo tastbaar als bij de technische beroepen. ‘Wie kijkt naar latere arbeidsperspectieven, heeft in feite de keuze tussen algemeen onderwijs maar zeker voortstuderen, of technisch onderwijs. Qua toekomstig loonzakje steken die twee opties erboven uit. En vooral van die tweede optie beseft men dat te weinig’, zegt Luc Vanophalvens, directeur van Berenschot, een toonaangevend adviesbureau voor human resources. ‘De maatschappelijke waardering komt niet overeen met de kansen die zulke diploma’s bieden op interessant en goedbetaald werk.’
André Van Hauwermeiren van de VDAB-studiedienst vindt dat er nog veel moet gebeuren om de TSO-studies het prestige te geven dat ze verdienen: ‘Kijk naar industriële wetenschappen. Een TSO-richting, maar wel de allerbeste voorbereiding op een ingenieursopleiding. Wie iets anders studeert, start daar met achterstand. Dat mag vaker en duidelijker zo gezegd worden: ASO is echt niet voor elk traject in het hoger onderwijs de beste aanzet. Er wordt al lang gezegd dat het technisch onderwijs gepromoot moet worden, maar in de praktijk gebeurt er weinig. Ik bezoek weleens opendeurdagen van technische scholen waar ik machines zie waarvan je je afvraagt of ze na de Eerste of na de Tweede Wereldoorlog werden gebouwd. De industrie kan zelf ook meer doen om die scholen aantrekkelijker te maken, want men zal toch begrijpen dat de middelen van het onderwijs niet onbegrensd zijn?’
De grootste verliezers bij de schoolverlaters staan zelfs niet bij het diplomaoverzicht van de VDAB. Niemand heeft het lastiger dan jongeren die alleen met een diploma ASO op zak een werk gaan zoeken. Campagnes om dat opleidingspad te ontraden, brachten tot nog toe weinig verandering. Van Hauwermeiren: ‘Het gaat jaarlijks ongeveer om 5500 mensen: 2000 die na het middelbaar gewoon stoppen – en daarmee een bijzonder slechte beslissing nemen -, de rest probéért hoger onderwijs maar behaalt geen diploma. Dat zijn wat mij betreft mensen die er niet uithalen wat erin zit. Wie ASO aankon, moet het in zich hebben om een professionele bachelor te halen. Er bestaat wellicht een restpercentage voor wie het in het ASO al tussen hangen en wurgen was, daar mag je je toch afvragen: was die student niet beter af geweest met beroeps- of technisch onderwijs?’ En dan zitten we weer bij het imagoverhaal. Zowel Van Hauwermeiren als Vanophalvens hoopt dat het eenheidsstatuut bediende/arbeider, onderhandeld in het nieuwe Interprofessioneel Akkoord, de psychologische weerstand tegenover al wat technisch is zal afvlakken.
Wildlife: het bos in
De analist van de VDAB pleit voor een eerlijke, objectieve oriëntering die studenten haarfijn uitlegt waar ze op de jobmarkt het meest kans mee maken. Welke instantie daar dan voor moet zorgen, is dan nog de vraag. ‘De Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB) vervullen die rol vandaag in ieder geval niet of niet meer’, stelt Van Hauwermeiren vast. ‘CLB’s spenderen het grootste deel van hun tijd aan het oplossen van onderwijs- of andere problemen van de leerlingen. Aan studieoriëntering komen ze nog amper toe. Dat is de facto verschoven naar de onderwijsinstellingen zelf, maar die zijn uiteraard betrokken partij. Alsof de bakker je moet adviseren welk brood je het beste eet. Je zult merken: zelden word je naar de concurrentie doorverwezen.’ De instellingen rijden te veel voor eigen rekening en bieden studenten richtingen aan die aantrekkelijk lijken, maar waar de arbeidsmarkt niet op zit te wachten. Iemand zou de student tegen zichzelf moeten beschermen, zegt Van Hauwermeiren met zoveel woorden.
De VDAB-expert kan op simpel verzoek een pak wantoestanden citeren. ‘Wat ik de scholen vooral verwijt, is dat ze het allemaal veel te mooi voorstellen. Er zijn scholen die uitpakken met opleidingen wildlife. Klinkt interessant en zal best studenten lokken, maar wat kunnen die daar in een Vlaamse context nu precies mee? Ze maken jongeren de kop zot, maar wat hebben die mensen na drie jaar echt in de hand? Ik vind dat verspilling van ieders tijd, en van een pak overheidsmiddelen. Nog een straf voorbeeld: in het beroepsonderwijs bestaat een specialisatiejaar dat, en dit verzin ik niet, “het naamloze leerjaar” heet. Dat zijn algemene vakken, aangevuld met de lessen uit de echte specialisatieopleidingen van de aanbiedende school. Nog nooit heeft een werkgever gevraagd: ik ben op zoek naar iemand met een diploma naamloos leerjaar. Ik snap niet wie men denkt te helpen door dat aan te bieden. Een aantal artistieke opleidingen doet het ook al jaren zeer slecht op de arbeidsmarkt, maar daar begint het gelukkig te dagen dat men fout bezig was. De richting ballet heeft bijvoorbeeld eindelijk het aantal plaatsen beperkt. Goed, want die opleidingen kosten de gemeenschap heel veel, en leveren een boel gefrustreerde afgestudeerden af, die na het volgen van die opleiding bovendien niet snel geneigd blijken iets anders te gaan doen, hebben we gemerkt.’
‘Er moet dringend een vereenvoudiging komen van het hele onderwijslandschap. Dat zou goed zijn voor het onderwijs, voor de studenten – hen blijft keuzestress bespaard -, en voor de arbeidsmarkt. Want de werkgevers, die zijn al lang niet meer mee. Wie kan nog volgen wat al die opleidingen concreet inhouden, wat studenten echt kunnen als ze afgestudeerd zijn?’
Ondanks herhaaldelijk aandringen wenste minister van Onderwijs Pascal Smet (SP.A) niet te reageren op de kritiek.
Portugese of Oekraïense verplegers
De lijvige, jaarlijkse studie over schoolverlaters van de VDAB bevat één groot inhoudelijk hiaat. Van elk Belgisch diploma weet men hoeveel alumni aan de slag zijn, maar of die mensen ook daadwerkelijk een job hebben die bij hun studie aansluit, blijft onbekend.
De discrepantie tussen die twee gegevens zou wel eens groot kunnen zijn. Een voorbeeld: 314 mensen behaalden in 2008 een professionele bachelor journalistiek. Na één jaar blijken amper 49 alumni (15,6 procent) werkloos, wat tegelijk betekent dat er 265 aan de slag zijn. Alleen: zo veel journalistieke vacatures zijn er niet op een jaar. ‘Het zou heel interessant zijn om te weten wie waar terechtkomt, maar een praktische belemmering is dat een precieze functieomschrijving niet voor elke job zomaar te geven valt, net zoals je ook niet voor elke studierichting nauw kunt omschrijven tot welke jobs ze leidt. Een tweede probleem is dat die cijfers hoe dan ook van de onderwijsinstellingen zelf zouden moeten komen – zij zijn de enigen die dat in de praktijk zouden kunnen enquêteren, – maar daar is men bevreesd voor de onvermijdelijke vergelijkingen die dat tot gevolg zou hebben. We zouden dan zwart op wit kunnen bewijzen dat sommige diploma’s maar uiterst zelden de job opleveren die beginnende studenten wordt voorgespiegeld. Ik kan me voorstellen dat niet elke school dat graag ziet gebeuren’, aldus André Van Hauwermeiren van de VDAB-studiedienst.
De studie over schoolverlaters laat zich vlot linken aan de cijfers over knelpuntberoepen, die terug zijn van nooit helemaal weggeweest. De economische crisis zette tijdelijk het mes in het Vlaamse vacatureaanbod, maar die dip is ondertussen verteerd. Het aantal openstaande vacatures bereikt weer het niveau van precrisisjaar 2007. Bijna onmiddellijk gewagen economen van een nieuwe grote schaarste op de arbeidsmarkt. Het Steunpunt Werk becijferde dat ongeveer één aanwervingsprocedure op de vijf langer dan drie maanden openblijft, of zelfs totaal afgeblazen wordt vanwege een gebrek aan geschikte kandidaten. In absolute cijfers ging het in 2009 om 21.000 vacatures. Men schat dat dit vandaag nog een pak hoger ligt. Bovendien moet de vergrijzing nog op volle snelheid komen. ‘Eén ding is zeker: van de knelpuntberoepen hebben we het topje van de ijsberg zelfs nog niet gezien. Binnen dit en tien jaar wacht ons een gigantisch probleem’, waarschuwt Luc Vanophalvens van Berenschot. ‘Iedereen focust terecht op de technische beroepen, maar kijk ook eens welke formidabele tekorten de zorgsector voorspelt. Of hoeveel volk de NMBS de komende jaren moet vervangen. Zelfs als we de arbeidsreserve aanspreken en zo veel mogelijk mensen zo goed mogelijk heroriënteren, vrees ik dat we personeel te kort komen. De oplossing ligt voor de hand: de dag is niet ver af dat de gemiddelde verpleegster Portugees of Oekraïens is, en de gemiddelde technicus een Indiër.’
Werkloosheidsval
In bepaalde beroepen ligt de concentratie van knelpuntvacatures merkelijk hoger (zie grafiek). De ingenieurs staan al geruime tijd met stip op nummer één van de knelpuntenberoepenlijst; 45,5 procent van de vacatures raakt moeilijk of niet ingevuld omdat er nu eenmaal te weinig ingenieurs afstuderen. Vertegenwoordigers en elektriciens vervolledigen de top drie van de knelpuntenberoepen. Onregelmatige werktijden, verre verplaatsingen en een onzeker loon bemoeilijken de zoektocht naar vertegenwoordigers, vermoedt het Steunpunt Werk. Bij de elektriciens worden de beperkte arbeidsreserve en de hoge eisen qua technische kwalificaties geciteerd. Ook schoonmaker staat in de top tien van de knelpuntberoepen, maar daarvan veronderstelt Luc Vanophalvens van Berenschot dat ‘het verschil tussen wat men kan verdienen en wat men kan krijgen wanneer er niet gewerkt wordt, te klein is. De werkloosheidsval bestáát’, besluit de HR-specialist.
Opvallend in de VDAB-statistieken is dat het aantal vacatures met vereiste werkervaring (+54 procent) fel steeg, terwijl het aantal vacatures zonder ervaringsvereisten zelfs verder daalde (-10 procent). In 2010 werd voor het eerst in meer dan de helft van alle openstaande VDAB-vacatures werkervaring gevraagd. Luc Vanophalvens noemt het een tijdelijk fenomeen. ‘We zitten in de overgang tussen crisis en geen crisis. Met wat voorafging, kun je het bedrijven niet kwalijk nemen dat ze liever personeel aanwerven dat direct rendeert’, meent hij. ‘Zodra de donkere jaren vergeten zijn en onze economie er betrouwbaarder uitziet, zullen werkgevers meer durven te investeren in herscholingen, waardoor mensen zonder werkervaring makkelijker kansen krijgen.’
Niet alleen ervaring zou minder een rol spelen, zelfs een geschikt diploma lijkt almaar minder belangrijk te zijn. Kijken naar de competenties is bij humanresourcemanagers stilaan een mantra, het einde van het zogeheten diplomafetisjisme wordt aangekondigd. Vanophalvens: ‘Hoe moderner de sector, hoe minder het diploma telt en hoe meer wat iemand in de praktijk kan. Kijk naar de ICT. Hoeveel mensen werken niet in die sector zonder informaticadiploma? Die trend moet je meteen ook relativeren: het zal niet voor elke job en op elk niveau kunnen. En wie wél het juiste diploma heeft, vertrekt hoe dan ook nog altijd met een voorsprong.’
DOOR JEF VAN BAELEN
‘Iemand zou studenten tegen zichzelf moeten beschermen.’
‘Hoe moderner de sector, hoe minder het diploma telt en hoe meer wat iemand in de praktijk kan.’