Geert Zagers mag het een zomer lang hebben over de dingen die hem fascineren.

Geen flauw idee wat ik op zaterdag 18 juni gedaan heb, maar ik weet wel nog wat het woord van de dag was: ‘cacao’. Daar is een reden voor: het was het woord waarmee mijn recordreeks van 64 overwinningen tot een einde kwam. Bij de voorlaatste poging had ik de eerste c, de eerste a en de o geraden. ‘Cargo’, mijn laatste gok, was verdienstelijk, maar verkeerd. Sindsdien staat mijn winstpercentage op 99 procent, wat nog altijd een beetje pijn doet.

Het voelt stilaan als de hype van eergisteren, Wordle. Eind vorig jaar overspoelden de gele, groene en grijze kleurblokken het internet. Josh Wardle, duidelijk een man die van woordspelingen houdt, had Wordle ontworpen als een cadeautje voor zijn vrouw om in de zetel te spelen en zonder verdere bedoelingen online gezet. Zes pogingen om een vijfletterwoord te raden: meer was het niet. Je speelde het via een schimmige URL, waar een pover ontworpen website achter schuilde, bijna als een reliek van een vervlogen internet. Het was simpel. Het was naïef. Het was charmant. En dan kocht The New York Times het spelletje voor een bedrag van zeven cijfers en was de fun eraf. De enkele miljoenen spelers werden er al snel enkele honderdduizenden. De volhouders. Onder wie ik dus.

Het kan aan mij liggen: Mijnenveger heb ik om de een of andere reden ook tot 2017 gespeeld.

We zijn ondertussen zes maanden verder en ik heb nog geen dag overgeslagen. (Kan aan mij liggen: Mijnenveger heb ik om de een of andere reden tot 2017 gespeeld.) Dat was ook de twist die Wardle in Wordle stak: je kunt maar één woord per dag spelen. De nieuwe opgave verschijnt om middernacht: ben je ermee klaar, dan is het 23 uur en 55 minuten wachten. (Sinds Wordle ga ik elke dag om vijf na twaalf slapen.) Die ingeving bleek onverwacht goed te werken. Er bestaan varianten van Wordle waarbij je eindeloos nieuwe woorden kunt herladen. Ben je na drie dagen beu. De sleutel zit in de beperking.

Er is veel geschreven over het succes van Wordle. Het zat ’m in de scores die je kon delen op sociale media. (Doe ik niet.) Het zat ’m in de gedeelde ervaring: het woord van de dag was een gespreksonderwerp aan de koffiemachine. (Kom ik niet.) Heel veel ging het ook over de dopamines die vrijkomen als je het juiste woord raadt. (Zou kunnen, maar het blijft amusant hoe snel er in termen van verslaving gesproken wordt zodra het over games gaat.)

Zes maanden verder zie ik ook een veel simpelere verklaring. Wordle is een paar minuten op een dag waarop er niets anders is. Je moet alleen maar een woord raden. Alles verloopt volgens een vast patroon. Je begint met ‘adieu’ of ‘audio’. Daarna ga je medeklinkers zoeken. Na maximaal zes pogingen vind je het woord. Tenzij dat ‘cacao’ is. Wordle is gewoon een simpel, elegant ritueel voor het slapengaan of het opstaan.

Er wordt wel eens beweerd dat spellen hun tijdgeest weerspiegelen. Monopoly werd op de markt gebracht tijdens de Grote Depressie. Risk werd uitgevonden aan het begin van de Koude Oorlog, toen geopolitiek plots overal was. Twister kwam er na de seksuele bevrijding van de jaren zestig. De voorbije twintig jaar hebben we een traditie van minimalistische casual games zien opkomen, van Snake over Patience en Candy Crush tot Wordle, die vooral één doel lijken te dienen: vijf tot vijftien minuten je brein op pauze te zetten.

Zit iets in.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content