‘WIJ ZIJN GEWOON BETER DAN DE AMERIKANEN’

BRIEFING NABIJ KABUL 'Als dit land ooit wil vooruit-komen, dan moeten we het zelf aanpakken. Niemand anders kan het - de Amerikanen niet, het leger niet, de politie niet.' © JEROEN OERLEMANS

Na twaalf jaar, 2271 gesneuvelde GI’s, 20.000 burgerslachtoffers en één dode Osama Bin Laden trekken de Amerikanen zich in 2014 terug uit Afghanistan. De Afghaanse Special Forces moeten de jacht op de taliban overnemen. Knack bezocht hun trainingskamp, en vond er zowaar vrouwelijke elitesoldaten.

De Taliban Hunting Club noemen ze zichzelf. Ze dragen de titel als embleem op hun uniform, net als de doodskoppen met Afghanistan Fighter eronder. ‘Van de Amerikanen afgekeken’, grijnst commandant Ajmal. Hij is 25 en ziet er met zijn flashy zonnebril en uniform uit als een westerse modelmilitair. Ajmal heeft de leiding over de dertig bewapende mannen die juist uit een pick-uptruck springen en zich voorbereiden op een oefening om een huis binnen te vallen. Nachtelijke raids zijn de specialiteit van de Afghan Partnering Unit (APU), onderdeel van de Afghaanse Special Forces in Kabul.

Het ‘vijandelijke huis’ staat voor ons, midden op het enorme oefenterrein van de Special Forces, omringd door schrale bergen. De dertig soldaten komen op een drafje onze richting uit, en splitsen dan op in kleine groepen. De ’taliban’, drie militairen in Afghaanse kledij, gaan het huis binnen, vergezeld door drie vrouwen in boerka. De boerkavrouwen maken deel uit van de vrouweneenheid van de APU. Dat is een uniek initiatief: vrouwen in militaire elitetroepen zijn nergens ter wereld alledaagse kost, laat staan in Afghanistan. Om hoeveel vrouwen het gaat, mag commandant Ajmal niet vertellen van zijn oversten. Wel dat het er minder dan vijftig zijn, tegenover de paar duizend mannelijke Special Forces die hier gestationeerd zijn. (In totaal zijn er zo’n 12.000 actief in heel Afghanistan.)

Omdat er drie vrouwen in boerka aan de oefening deelnemen, zijn er ook drie vrouwen in uniform. Toen hun mannelijke collega’s steeds frequenter nachtelijke invallen deden, botsten ze telkens op hetzelfde probleem: de Afghaanse cultuur verbood het om de aanwezige vrouwen aan te raken of te verhoren, dus lieten de militairen ze met rust. Daardoor werden vrouwen erg populair, of bruikbaar: je kon wapens verstoppen onder hun boerka’s. Soms trokken de taliban gewoon een boerka aan om aan een arrestatie te ontsnappen. ‘Of ze droegen een bommenvest onder een boerka en bliezen zich op tijdens een inval’, vertelt Ajmal. ‘Dus gingen we op zoek naar vrouwelijke militairen die andere vrouwen konden fouilleren en ondervragen. Dat was lang niet gemakkelijk, in het begin was het taboe groot. Vrouwen die tussen zo veel mannen moesten werken, dat werd niet geaccepteerd in dit land. Nu de bevolking begint te beseffen dat de buitenlandse troepen echt vertrekken in 2014, staat bij veel Afghanen de heropbouw van het land voorop. Nadat de eerste zestien vrouwelijke rekruten aan de slag waren, kwamen er meer aanvragen binnen van ouders die hun dochters naar ons wilden sturen.’

De drie vrouwen in uniform zijn klein, maar ze zien er vervaarlijk uit. ‘Nee hoor, ik heb nog nooit iemand doodgeschoten’, zegt tweede luitenant Sara Delawar. Ze is 24 en houdt haar M4-machinegeweer in de lucht. ‘Maar ik kan wel even goed met een wapen omgaan als de mannen.’ Ze moet vertrekken, de oefening begint. De ’taliban’ zitten in het huis, de Special Forces liggen op de heuvel ernaast, hun wapens in de aanslag. Drie militairen staan aan de voorkant van het huis. Iedereen wacht op het teken van de aanval. De zon brandt hoog aan de hemel. ‘Normaal doen we dit ’s nachts’, zegt commandant Ajmal. ‘Maar omdat jullie er zijn, maken we een uitzondering.’

De elitesoldaten lijken een exacte kopie van hun Amerikaanse collega’s. Een bende Afghaanse cowboys? ‘Absoluut niet’, zegt Ajmal beslist. ‘Degenen die denken dat ze Rambo zijn, gaan eruit. Patriottisme is wat ons drijft. We zijn al meer dan dertig jaar in oorlog en we zijn het kotsbeu. Als dit land ooit wil vooruitkomen, dan moeten we het zelf aanpakken. Niemand anders kan het – de Amerikanen niet, het leger niet, de politie niet. Het zal voor een groot deel van ons afhangen, vrees ik.’

Geen bange honden

Een militair begint te schreeuwen: ‘Jullie zijn omsingeld door de Special Forces, kom onmiddellijk naar buiten met de handen omhoog!’ Doodse stilte in het huis. De militair roept nog harder. Hij dreigt dat ze de deur zullen inbeuken als er niemand naar buiten komt. Eerst moeten de mannen verschijnen, dan de vrouwen en de kinderen. De gezichten van de soldaten op de heuvel naast het huis staan gespannen, ze nemen de oefening bloedserieus. Wie dat niet doet, ligt er meteen uit. De lat ligt hoog. De basistraining van vijftien weken is loodzwaar, vijftig procent valt af. Wie overblijft, mag zich lid van een bijzondere elite noemen, een stap hoger dan de commando’s.

Dan gaat de deur open, een man stapt naar buiten. ‘Blijven staan! Doe je hemd omhoog!’ schreeuwt de militair. De man rolt zijn shirt op en laat zien dat hij geen bommenvest draagt. Met zijn handen in de lucht loopt hij langzaam vooruit. Een tweede man komt naar buiten, hetzelfde scenario volgt. De militairen rennen naar de twee verdachten, duwen ze op de grond en slaan ze in de boeien. Intussen gooien ze rookbommen en schieten ze in de lucht om eventuele andere bewoners het huis uit te jagen. Het verloopt snel, soepel en gedisciplineerd. Of het er in het echt ook zo professioneel toegaat, vraag ik commandant Ajmal. ‘De Amerikanen hebben ons goed getraind, maar nu kunnen we het zelf. Ze observeren nog als wij onze mannen trainen, verder laten ze het aan ons over, volgens de afspraak. Ze gaan ook niet meer mee op missies. Behalve bij nachtelijke raids worden we ingezet bij gijzelingen en acties waarbij veel taliban betrokken zijn. Bij ons vind je geen bange honden, wij lopen niet weg als de taliban beginnen te schieten, wij schieten terug. Ieder van ons heeft al tussen de twintig en de dertig taliban gedood.’

Ahmad – zijn achternaam wil hij niet geven – is 24 en zit sinds twee jaar bij de APU. Hij was soldaat van het ANA (Afghan National Army) toen hij zich meldde voor de elitetroepen. ‘Ik verveelde me bij het ANA, er gebeurde te weinig naar mijn zin. Op tv keek ik altijd naar oorlogsfilms. Dat wilde ik ook. De Special Forces hebben me volledig doorgelicht, ze hebben met mijn ouders, broers en leraren gesproken. Toen dat in orde was en ik klaar was met de training, kon ik aan de slag. Ik had hoge verwachtingen, en tot nu toe is het niet tegengevallen. We opereren in het hele land. De nachtelijke invallen zijn het spectaculairst. Wij blijven nooit lang op een plek, we worden voor een paar uur ingezet en zijn weer weg. Andere collega’s blijven langer, ze bouwen een band op met de bevolking, om informatie in te winnen. Sommigen dragen zelfs burgerkledij. Maar ik ga liever de directe strijd aan. Ik heb al meer dan veertig taliban gedood, en daar ben ik trots op. Bang ben ik niet, laat ze maar komen. We hebben betere wapens dan zij, en een sterke motivatie: we willen geen nieuwe overheersing van de taliban, we willen eindelijk vrede.’

Ahmad heeft een vrouw en kinderen: ‘Ik ben altijd weg, mijn vrouw maakt zich constant zorgen om me. Dat is moeilijk, maar we hebben om de vier maanden 25 dagen verlof, al blijven we wel oproepbaar. In mijn dorp ben ik een held. De bewoners kijken op naar de Afghaanse Special Forces. Ze zien ons als de nieuwe redders, ze geloven dat we erin slagen de taliban op een afstand te houden. Dat kunnen we zeker, maar we hebben meer mankracht nodig.’

Overlopers

In het huis worden de vrouwen in een aparte kamer verhoord door Sara Delawar en haar collega’s. ‘We houden de vrouwen eerst onder schot, intussen moeten ze hun boerka over hun hoofd omhoogtrekken zodat we zien of ze een bommenvest dragen.’ Delawar schrijft op wat de vrouwen vertellen. ‘We zijn ook getraind in ondervragingen. Als we ons te agressief opstellen, kruipen de vrouwen meestal nog meer in hun schulp en krijg je geen woord uit ze. In de praktijk is het natuurlijk heel wat moeilijker dan tijdens een oefening. De vrouwen beginnen soms hysterisch te gillen of ze schelden ons uit. Slaan doen ze zelden, maar het gebeurt. Als na verhoor blijkt dat ze geen actieve rol speelden in de talibanpraktijken laten we ze gaan. Doen ze dat wel, dan gaan ze net als de mannen de cel in. Justitie neemt het daarna van ons over.’

Delawar zat bij de eerste lichting Special Forcesvrouwen, in 2011. Van de tweehonderd gegadigden bleven er nog geen dertig over. ‘Ik was politieagente, dus ik was wel wat gewoon. Maar de training was écht keihard, we kregen hetzelfde pakket als de mannen. Ik ben geslaagd omdat ik zo gebeten was: ik moest en zou elitesoldaat worden. Bij de politie was het saai, ik had niet het gevoel dat ik me daar nuttig kon maken. Hier wel. Nu doe ik tenminste iets voor mijn land. Mijn ouders zijn trots op me, ze hebben nooit moeilijk gedaan over mijn keuze.’ Bang is ze niet, zegt ze bijna achteloos. ‘Er is nog geen enkele vrouw bij de Special Forces gesneuveld.’

Bij de mannen zijn er sinds 2010 achttien omgekomen, zegt majoor Agha Beradar, woordvoerder van de APU. ‘Tegenover de honderden doden en gevangenen onder de taliban is dat weinig. We zijn sterker, ik geloof absoluut dat we de taliban aankunnen in de toekomst. Bij ons vind je geen green on bluekillings.’ (Afghaanse militairen die westerse of hun eigen collega’s doodschieten, nvdr.) Voor zover bekend is er één green on blue-moord door de Special Forces gepleegd. In 2012 schoot een Afghaanse elitesoldaat een instructeur van de Amerikaanse Special Forces dood, samen met zijn tolk. En in oktober van dit jaar ging een SF-commandant er in de provincie Kunar vandoor met een tank en vijftien wapens. Hij zou overgelopen zijn naar de taliban. De Afghanen die bij de elitetroepen willen, worden grondig doorgelicht, zowel door de Amerikanen als door de Afghanen. ‘We praten met hun families, zoeken hun dorpsoudsten op, we controleren alles wat we kunnen’, zegt Beradar. ‘De moorden op buitenlandse collega’s worden gepleegd door de ANA. Bij ons is de motivatie veel groter, niemand denkt aan overlopen. Omdat we veel meer verantwoordelijkheid, afwisseling en actie hebben, maar ook vanwege het soldij. Gemiddeld verdienen we 9000 Afghani (115 euro) per maand meer dan onze collega’s van de ANA. Dat is een hoop geld in Afghanistan, ongeveer een maandloon.’

Het probleem van de Afghaanse elitetroepen is dat ze goed materieel missen. Ze hebben wel helikopters, maar veel te weinig. En voor het inwinnen van geheime informatie zijn ze nog altijd grotendeels afhankelijk van de Amerikanen. Alle belangrijke operaties worden uitgevoerd op basis van Amerikaanse inlichtingen, afkomstig van hightech spionagemateriaal. ‘Daar heeft Afghanistan geen geld voor’, zegt majoor Beradar. Ook de luchtsteun tijdens nachtelijke missies komt van buitenlandse troepen. ‘Ook na 2014 zullen we de Amerikanen nodig hebben’, zegt Beradar. ‘De vraag is of ze ons financieel blijven steunen. We zouden heel graag zelf drones hebben, maar we weten niet hoe we ze moeten maken.’

Luie hasjrokers

Khalid Khan werkte drie jaar als tolk voor de Amerikaanse commando’s en voor Special Forces, en was erbij toen de Afghaanse collega’s gedrild werden. Volgens hem behoren de Special Forces tot de best getrainde en professionele troepen van het Afghaanse leger, maar hebben ook zij een probleem met motivatie. ‘De Special Forces worden gerekruteerd uit de ANA, de politie en de geheime dienst, sommigen zaten eerst bij de commando’s. Velen doen het voor het geld. (De SF verdienen tussen de 250 en 350 euro per maand, nvdr.) Maar we zitten met een religieus-cultureel probleem. In onze gemeenschap weigeren de moellahs de begrafenis uit te voeren van Afghanen die werken voor de Amerikanen en van Afghaanse militairen. Wie vecht tegen zijn moslimbroeders – ook al zijn het extremistische taliban – is fout en gaat naar de hel. Je bent een schande voor je familie.’

Ook als tolk hoeft hij niet op een begrafenis te rekenen bij de moellahs. ‘Kan me niet schelen’, zegt hij. ‘Ik ga naar Amerika en begin een nieuw leven. Maar de militairen blijven allemaal hier, en de gedachte dat ze naar de hel gaan hangt altijd in hun achterhoofd. Daardoor géven ze zich niet genoeg, ze willen niet sterven en zich de schande van de familie op de hals halen. Dat zal pas verdwijnen als alle Amerikanen hier weg zijn, en dat gebeurt de eerste jaren nog niet. Trouwens, het Afghaanse leger heeft de Amerikanen nodig; als ze blijven zijn de voordelen groter dan de nadelen. Want ondanks de goeie prestaties van de Special Forces redden we het niet straks. De commando’s, toch ook een elitegroep, doen het niet bijster goed. Ze zitten de hele dag hasj te blowen, net als de soldaten van de ANA. Ze zijn lui, klagen over van alles en nog wat en als er een serieuze missie is, zijn het vaak bange wezels. Bij de Special Forces wordt er minder hasj gerookt, maar ook daar gebeurt het te veel. Het gebrek aan motivatie en aan zelfvertrouwen zit hier diep.’

Zelfvertrouwen is nu net hun sterkste kant, weerlegt woordvoerder Agha Beradar. ‘En ook de ANA doet het helemaal niet slecht. Hun successen halen de media niet, maar ze zijn er wel. Onze jongens van de Special Forces zijn ervan overtuigd dat ze het land kunnen helpen. Nu de Amerikanen weggaan, verandert de algemene mindset dat we naar de hel gaan als we sterven. We vechten straks om een burgeroorlog te voorkomen, dat begrijpt de bevolking ook. De conservatieve moellahs zien het misschien anders, maar de sympathie voor de Afghaanse Special Forces groeit. Wij zijn zelf Afghanen, we kennen de tradities, de gevoeligheden. Als we eropuit trekken, praten we met de mensen. Dat konden de Amerikanen niet, al hebben ze er hard hun best voor gedaan. Wij winnen de hearts and minds van de bevolking. De Amerikanen hebben misschien een betere training en apparatuur, maar dat weegt niet op tegen onze verdiensten. Het aantal burgerdoden is gedaald sinds wij de operaties van onze Amerikaanse collega’s hebben overgenomen. Wij maken veel minder slachtoffers dan zij. We zijn ondertussen gewoon beter.’

DOOR JOANIE DE RIJKE IN KABUL, FOTO’S JEROEN OERLEMANS

‘Onder de taliban werden vrouwen bruikbaar: je kon wapens verstoppen onder hun boerka’s. Dus zochten we vrouwelijke militairen om ze te fouilleren.’

‘De soldaten géven zich niet genoeg. Wie tegen moslimbroeders vecht, gaat zogezegd naar de hel. En niemand wil zich de schande van de familie op de hals halen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content