Het gerechtelijk onderzoek waarbij onder andere de Kredietbank Luxembourg op de korrel wordt genomen, loopt op zijn einde. Een exclusief gesprek met KBL-voorzitter Damien Wigny.

Valsheid in geschrifte met het oog op belastingontduiking, witwassen en bendevorming, ” en tant que chef, provocateur ou membre“. Op basis van die telastleggingen liet de Brusselse onderzoeksrechter Jean-Claude Leys, Damien Wigny, voorzitter van de Kredietbank Luxembourg (KBL), aanhouden. De onderzoeksrechter dikte het aanhoudingsmandaat nog met enkele forse bedenkingen aan en zo werd de KBL-voorzitter op 1 november 1997 bij zijn familie in Thorembais-les-Béguines (Perwez, België) opgepakt en gedurende negentien dagen in Brussel in voorhechtenis gehouden. Vijf dagen nadien liet de raadkamer hem al gaan. Maar omdat het parket beroep aantekende tegen die beslissing, kwam hij in werkelijkheid slechts veertien dagen later vrij – na de uitspraak van de Kamer van Inbeschuldigingstelling.

Was hetzelfde hem in het Groothertogdom Luxemburg kunnen overkomen? Een interview.

Damien Wigny: Neen. In Luxemburg kan slechts sprake zijn van witwassen wanneer geld verdiend is met drugs- en mensenhandel of wanneer het in verband wordt gebracht met misdaadorganisaties in het algemeen. De Belgische definitie van witwassen daarentegen is zo ruim dat zij tal van financiële operaties bestrijkt. Als Luxemburgs bankier leef ik echter de Luxemburgse wet na. Als ik dan toch in België in verdenking werd gesteld als medeplichtige van een Belgische cliënte (Rita Verstraeten, nvdr.), dan is dat te wijten aan de territorialiteit van het strafrecht. Zo wordt mij een wet opgelegd die de mijne niet is. Bovendien is er niet alleen het begrip witwassen. Er is ook de juridische omschrijving van de zogenaamde back-to-backkredieten. In België is back-to-back een duivels begrip geworden, terwijl dit slechts een vorm is van gewaarborgd krediet. De Luxemburgse bankier is daarbij niet verplicht alle waarborgen te vermelden die hem toelaten het krediet te verstrekken.

In België daarentegen moeten alle garanties worden vermeld. Er zijn echter tal van gewettigde redenen om een back-to-backlening op te zetten, zonder dat die met het witwassen van zwart geld te maken heeft, waarbij de klant dan zogezegd door het toedoen van de bank aan zichzelf leent. Een cliënt kan bijvoorbeeld beleggen in buitenlandse valuta. Stel dat hij ineens geld nodig heeft, dan kan hij bijvoorbeeld een krediet aangaan en kan zijn deposito in die buitenlandse munt dienen als waarborg. Ook dit is een back-to-back. Niet voor niets zijn we gespecialiseerd in het internationaal beheer van spaarcenten, private banking.

Komen uw cliënten dan niet om fiscale redenen naar Luxemburg?

Wigny: Ja en neen. Wij hebben institutionele klanten van wie wij de fondsen beheren en die, evenals een aantal individuele klanten, zeker niet naar Luxemburg komen om fiscale redenen. Wij bieden onze expertise ook in het buitenland aan. Dit betekent daarom echter niet dat wij klanten naar hier lokken. Wij bedienen hen in hun land van herkomst. Spanje heeft bijvoorbeeld een van de mooiste spaarquota ter wereld, maar dat geld wordt zelden door specialisten beheerd. En die zijn er wel in Luxemburg of in Londen.

Lokt het bankgeheim dan specifieke klanten naar Luxemburg?

Wigny: Het bankgeheim speelt een belangrijke rol, maar dat alleen kan het succes van Luxemburg als financieel centrum niet verklaren. Bij vele van onze activiteiten speelt het bankgeheim helemaal geen rol. Niettegenstaande de wettelijke garanties die Luxemburg in dat verband biedt.

Zou de fiscale harmonisatie, zeg maar de gelijkschakeling van de roerende voorheffing in de Europese Unie nadelig zijn voor Luxemburg als financieel centrum?

Wigny: Een Europese ruimte is goed voor iedereen. De harmonisatie mag de financiële centra binnen de EU echter niet wurgen. Kijk maar hoe de Britten onlangs nog reageerden op de Europese Top in Helsinki. Zij vrezen dat de belastingharmonisatie uitdraait in het nadeel van de financiële centra in de lidstaten. En dat bijgevolg Zwitserland, Hongarije of andere landen aan de grenzen van de Europese Unie een deel van onze cliënteel zullen afpakken. Financiële centra zoals Luxemburg zijn er om spaarcenten aan te trekken en te laten renderen: zowel in het voordeel van de spaarder als van degene die met dat geld werkt en werkgelegenheid schept. Een fiscale harmonisatie moet bovendien niet noodzakelijk leiden tot uniformiteit. Ook in de Verenigde Staten zijn er soms grote verschillen tussen de staten onderling.

Als de Europese Unie een fiscale harmonisatie beoogt, dan moet een aantal lidstaten eerst hun fiscale druk verlagen. Het is immers bewezen dat de verleiding om de fiscus te bedriegen groter wordt naarmate de fiscale druk stijgt. Maar ik herhaal dat wij onze toekomst en die van het Groothertogdom niet door fiscale specificiteiten laten bepalen.

Daarmee haalt de KBLux nochtans het nieuws.

Wigny: Dat profiel wordt ons gegeven, maar sluit niet bij de werkelijkheid aan. Wij staan bekend als experts in private banking, het beheer van privé-vermogens. Al ontken ik niet dat de problemen die wij kennen met het Belgische gerecht, een fiscaal tintje hebben. Elke EU-lidstaat biedt een apart fiscaal regime aan ‘niet-residenten’ en voorziet uitwijkmogelijkheden. Groot-Brittannië heeft de Kanaaleilanden, Nederland de Antillen, Frankrijk heeft Monaco en ga zo maar door. Luxemburg staat dus zeker niet alleen.

Is de nauwe verwantschap tussen de Kredietbank Luxembourg en de Kredietbank in België geen kwetsbare achilleshiel?

Wigny: Die vraag verbaast mij. Beide banken behoren wel tot de Almanijholding, maar deze groep heeft van oudsher voor decentralisatie geopteerd. Vandaar dat de KBL en de KBC – voordien KB – sinds 1978 twee zussen zijn die zich in twee verschillende domeinen specialiseren. De KBL doet aan private banking. Onze Belgische zuster doet aan retail, aan commercieel bankieren. Indien we een systematische samenwerking tussen de KBL en de KB hadden willen organiseren, dan hadden wij niet voor deze opsplitsing geopteerd. Zoals de meeste Belgische en Belgisch-Luxemburgse banken waren wij in dat geval filialen gebleven van eenzelfde moederbedrijf. Nu wordt ons zelfs een al te nauwe samenwerking verweten om onze respectieve cliënten zogezegd toe te laten de Belgische fiscus op te lichten: wat in België het opzetten van bijzondere mechanismen wordt genoemd en strafbaar is. Mocht dit een van de belangrijkste doelstellingen van de groep geweest zijn, dan zou die anders gestructureerd zijn.

Hoezo?

Wigny: Omdat het makkelijker is een moeder te hebben die haar dochters zegt wat zij moeten doen, dan vrijgevochten zussen die elk hun eigen weg gaan. Ten tweede zijn wij commerçanten. Wie zo’n systematische samenwerking in België zou willen opzetten, moet er dus belang bij hebben zijn cliënt door te verwijzen naar Luxemburg bijvoorbeeld. Gaat het daarentegen om twee zussen, zoals de KBL en de KB, dan verliest de ene haar cliënt als zij die doorstuurt naar de andere. Waar zit dan het voordeel?

Dat de ene zus haar klant een dienst bewijst door hem voor bepaalde operaties door te verwijzen naar de andere zus.

Wigny: Dat de KB – nu KBC – haar cliënten in het buitenland op het commerciële vlak begeleidt, is normaal. Ofwel doet zij dat via een eigen filiaal en komt dit haar eigen jaarrekening ten goede. Ofwel doet zij dat met een andere bank en dan bewijst zij haar klant zonder meer een dienst. Het Brussels gerecht legt ons echter ten laste dat wij, bij het beheer van privé-vermogens, systematisch zouden samenwerken met de KB in België om de klant aan weerszijden van de Belgisch-Luxemburgse grens ter wille te zijn. Mocht dat de politiek van de Almanijgroep zijn, dan zouden wij ons zeker anders hebben gestructureerd. En mochten wij doen of gedaan hebben wat het Belgisch gerecht ons verwijt, dan zou dit louter economisch gezien zelfs contraproductief zijn.

En toch heeft de Brusselse procureur des Konings Benoît Dejemeppe op 29 november in een brief aan voorzitter Jean-Louis Duplat van de Belgische Commissie voor het Bank- en Financiewezen gevraagd kennis te nemen van het onderzoek van onderzoeksrechter Leys en daarin na te gaan of de Commissie, evenals de onderzoeksmagistraten, van oordeel is dat de KB en haar Waalse evenknie het Crédit Général – samen met de KBL – bijzondere mechanismen hebben opgezet om cliënten van de banken te helpen frauderen.

Wigny: Ik ken die brief niet. En als er sprake zou zijn van bijzondere mechanismen, dan betreft dit begrip uitsluitend de Belgische banken. Wij zijn een buitenlandse bank. Als er dus een bank een verwijt kan worden gemaakt dan kan het uitsluitend een Belgische bank zijn. De systematische samenwerking die deze bank en de KBLux wordt verweten, staat echter haaks op de structuur van de holding waartoe wij beiden, als concurrenten en aparte profitcenters, behoren.

Sinds juli 1991 is er binnen de Europese Unie vrij verkeer van goederen en personen. Mogen wij – zoals de Brusselse speurders – veronderstellen dat de KBLux, evenals andere Luxemburgse banken, gezanten in België heeft die klanten werven? En dat daarbij de structuren van de KB of van het Crédit Général gebruikt werden of worden om bijvoorbeeld geld naar Luxemburg te transfereren?

Wigny: De KBL is een internationale groep die vanuit Luxemburg werkt en niet ingesteld is om cliënten naar Luxemburg te halen maar om hen, met onze expertise, in hun land van herkomst te bedienen. Wij hebben de toelating om in België zogenaamde démarcheurs uit te sturen in het kader van de vrije levering van diensten, de Libre Prestation de Service (LPS). In werkelijkheid maken wij daar in België geen gebruik van. Dit is niet eens uitzonderlijk omdat wij in andere landen, waar wij ter plaatse wel actief zijn, ook geen beroep doen op de Europese LPS-regeling.

Wij moeten echter het onderscheid maken tussen de politiek van een bank en wat gebeurt op het terrein. Nooit hebben wij buitenlandse klanten systematisch naar Luxemburg gehaald en hun centen vanuit het buitenland naar Luxemburg getransfereerd. Er kunnen zaken gebeurd zijn in het kader van een lastgeving – une délégation de pouvoir – en ik ben bereid die te dekken. Ook als er mensen geweest zijn die dachten ‘goed te doen’, ben ik bereid hen te dekken – je suis prêt à les couvrir – maar het is zeker geen bewuste strategie van de KBL. De pers verwijst graag naar dergelijke operaties, maar mochten de KB en de KBL terzake een systematische politiek hebben gevoerd, dan zou die politiek ook systematisch in alle zetels zijn gevoerd. En dit is niet zo.

Niets belet agenten zich met hun cliënten tot de KBL of tot andere Luxemburgse banken te wenden.

Wigny: De Belg weet hoe de banken in de grenslanden werken en heeft niet veel raadgevers nodig.

Is het niet paradoxaal dat de Belgische Commissie voor Bank- en Financiewezen (CBF) nu een gerechtsdossier gaat onderzoeken om na te gaan of de KB en het Crédit Général in België al dan niet bijzondere mechanismen hebben gebruikt, terwijl zij ook een uitspraak zal doen over een Luxemburgse bank?

Wigny: Voorzitter Duplat van de CBF heeft publiekelijk verklaard dat hij geen uitspraken kan doen over een buitenlandse bank. Hij kan alleen nagaan of er al dan niet sprake is van bijzondere mechanismen in België. Volgens mij is er in deze zaak zeker geen sprake van een gestadige politiek om met één of meerdere buitenlandse banken mechanismen op te zetten met de bedoeling de Belgische fiscus te ontduiken.

Intussen worden wij al vier jaar beschuldigd van medeplichtigheid aan een aantal misdrijven, zonder dat wij ons kunnen verdedigen. Wij weten zelfs niet wat ons precies ten laste wordt gelegd, omdat wij geen inzage hebben in het dossier. Voorzitter Duplat zal dus een dossier kunnen raadplegen dat wij niet kennen. In november 1997 kreeg ik slechts inzage in het dossier van één welbepaalde KBL-cliënte en sinds mijn vrijlating heb ik zelfs helemaal geen inzage meer. Ook niet in die delen van het dossier, die naar verluidt belangrijker geworden zijn. Het Brussels gerecht is sindsdien zogezegd bewijzen blijven aanleggen, verdenkingen uiten en zogenaamde verdachten ondervragen, zonder iemand in beschuldiging te stellen. Zo kon niemand tot op heden het gerechtsdossier inkijken, laat staan zich verdedigen. Dit moet elk rechtgeaard democraat toch tot nadenken stemmen.

Voelt u zich als Belgisch staatsburger onrechtvaardig behandeld?

Wigny: Ik meen nog altijd dat mijn aanhouding op 1 november 1997 overbodig was. Een aanhouding is slechts verantwoord als de persoon in kwestie dreigt te vluchten of niet beschikt over een vast adres, zoals mij werd aangewreven. Terwijl onze familie reeds van voor de onafhankelijkheid van België in dezelfde gemeente woont en ik via mijn advocaat had laten weten dat ik ter beschikking stond van de onderzoeksrechter. Een aanhouding is bovendien slechts verantwoord als de persoon in kwestie bewijsstukken zou kunnen doen verdwijnen, ook dit argument ging niet op. Ten derde mag de voorhechtenis niet aangewend worden om iemand of desgevallend zijn beroepsgeheim te breken. Ik ben niet door de knieën gegaan en heb het bankgeheim niet geschonden, maar negentien dagen cel is een afgrijselijke ervaring – une expérience atroce.

Omdat de voorhechtenis ook elders op het Europese vasteland wordt misbruikt, kon ik op veel begrip rekenen. In Groot-Brittannië daarentegen was het zeer moeilijk om te doen geloven dat iemand negentien dagen in voorhechtenis zit als daar geen gegronde reden voor is. Die hele affaire had dus ook de bank kunnen kwetsen, ware het niet dat al mijn medewerkers de rangen hebben gesloten. Mocht zoiets de baas van een kmo overkomen, dan weet ik niet hoe zijn bedrijf dat overleeft. Des te erger is het als het geheim van het onderzoek telkens weer wordt geschonden in het nadeel van de rechtszoekende en de media veronderstellingen voor waarheid verkopen. Zo word je op de stoep veroordeeld nog voor je een stap in de rechtszaal hebt gezet. De pers moet vrij zijn, maar moet complexe problemen met de nodige omstandigheid leren behandelen. Iedereen wordt overstelpt met nieuws, maar er wordt steeds minder geïnformeerd.

De KBL verloor tussen 1996 en 1998 voor zo’n 56 miljard frank (17 procent) klantendeposito’s. Is dit een gevolg van de KBLux-affaire?

Wigny: Als het goed gaat met de beurs, toont de klant meer interesse voor aandelen en die transacties worden niet in onze jaarrekeningen opgenomen. Elke crisis is een uitdaging op zich en biedt de gelegenheid om zichzelf in vraag te stellen en veranderingen door te voeren. Sinds 1996 zijn er meer dan zesduizend berichten geschreven tégen ons. En dat blijft uiteraard niet zonder gevolgen. Wij hebben klanten verloren en nieuwe gewonnen. Wij zijn een grote bank in Luxemburg, amper vier banken registreren meer klantendeposito’s dan wij, en intussen hebben wij een aantal filialen geopend in Zwitserland, Frankrijk, Monaco, Engeland, Spanje, Duitsland en elders. Als wij een bank overnemen, behouden wij graag haar oorspronkelijke naam. Zo respecteren wij eenieders eigenheid. In 1996 telden wij 1000 medewerkers. Vandaag zijn wij met 3500. En toch is onze kostenratio (38 procent) een van de laagste van de Luxemburgse banken.

Behalve het parket-generaal in Brussel bent u de enige, die als ‘inverdenkinggestelde’, de Kamer van Inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep kan verzoeken om de bewijzen, die onderzoeksrechter Jean-Claude Leys op politieel betwiste wijze bekwam, nu reeds op hun wettigheid te laten onderzoeken. Gaat u dat doen?

Wigny: In tegenstelling tot wat sommigen beweren, gaat het hier niet om een proceduretruc. Het al dan niet wettig karakter van de bewijslast is fundamenteel voor een democratie en een rechtstaat. Er is immers een groot verschil tussen een banbrief die iemand naar de Bastille afvoert en een strafprocedure. Procedures zijn er om gerespecteerd te worden en om te vermijden dat zelfs een rechtstaat, zoals België, uit de bol gaat. Bovendien zijn er de arresten van het Hof van Cassatie, waaruit blijkt dat het gerecht slechts bewijzen mag aanwenden voor zover gerechtelijke overheden zelf geen onrechtmatige daden pleegden om die bewijzen te bekomen. Het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten, het Comité-P, noemt het speurwerk van de Brusselse gerechtelijke politie bij het parket in dit onderzoek “onbehoorlijk en ondoelmatig”. Intussen bevestigt het Comité-P dat dezelfde gerechtelijke politie bij het parket verschillende scenario’s met meestal dezelfde acteurs bedacht om de gestolen KBLux-gegevens toch op een schijnbaar wettige wijze in handen te krijgen. Dit roept zeer ernstige en zelfs beangstigende vragen op, die niet alleen dit onderzoek maar de rechtszekerheid raken in het algemeen.

Wij stellen echter vast dat het parket-generaal vooralsnog geen stappen onderneemt om de wettigheid te laten onderzoeken van de bewijslast die de onderzoeksmagistraten op dubieuze wijze verkregen, maar die toch blijven hanteren. Als het parket-generaal met dit dossier niet naar de Kamer van Inbeschuldigingstelling stapt, zullen wij dat wellicht zelf doen. Tot op heden kregen wij echter nog geen inzage in alle stukken die het al dan niet wettig karakter van de bewijslast aanbelangen.

Intussen hebben het gerecht en de fiscus op basis van documenten, die reeds in 1994 bij de KBL gestolen werden, eind 1996 enkele tientallen belastingplichtigen aangepakt. Sinds september 1999 worden er nu nog eens zo’n tienduizend aangeschreven aan de hand van microfiches die eveneens in 1994 bij de KBL ontvreemd of gekopieerd zijn, maar pas sinds kort door de fiscus en het gerecht worden geëxploiteerd. Hoe reageert u op zo’n dijkbreuk?

Wigny: De cliënten die het vroegen hebben wij persoonlijk ontvangen om hen te wijzen op hun rechten en plichten. De relatie tussen een burger en de fiscus behoort tot de verantwoordelijkheid van die burger, bankiers kunnen daar niet in tussenkomen. Evenmin zijn wij de gewapende arm van de fiscus. De Luxemburgse wet ter bescherming van het bankgeheim is op dat vlak zeer streng. Als de klant beslist zich te schikken naar de belastingadministratie van zijn land, dan is dat zijn zaak. Wij kunnen hem zo nodig helpen de hem gestelde vragen te beantwoorden. Niets minder of meer. De deontologische code van de Association des Banques et Banquiers in Luxemburg verbiedt ons overigens raadgevingen te verstrekken die tot wetsovertredingen zouden kunnen leiden.

Als de klant de verplichtingen nakomt van de fiscus, erkent hij impliciet de waarachtigheid van de documenten, waarvan u de authenticiteit betwist.

Wigny: De klant erkent niet noodzakelijk de authenticiteit van de documenten, hij erkent de waarachtigheid van de informatie waarmee hij wordt geconfronteerd. Vergeet niet dat veel van die gegevens niet eensluidend en soms onjuist zijn. De Belgische fiscus roept zelfs mensen op die helemaal geen rekening bij de KBL blijken te hebben, maar wel dezelfde familienaam als een of andere rekeninghouder. Dit stelt ons voor de soms dramatische maar wettelijke onmogelijkheid het bewijs te leveren dat iemand bij ons géén klant is. Mochten wij dergelijk attest afleveren, dan zouden wij het bankgeheim uithollen.

Van meet af aan hebben wij verklaard dat aan de bank informatie was ontvreemd. Wij weten nog steeds niet welke en door wie die gegevens gestolen zijn. Dank zij het Comité-P weten wij al iets meer, maar nog onvoldoende om eenieders rol duidelijk te omschrijven. Temeer dat er bij ons geen enkel origineel document ontbreekt. Mede daarom hebben wij altijd gewaarschuwd voor mogelijke vervalsingen. Het is trouwens bewezen hoe makkelijk valse stukken kunnen worden aangemaakt en aan de KBL kunnen worden toegeschreven.

Sinds wanneer weet u dat er informatie gestolen was?

Wigny: Sinds september 1994. Wij hebben het Luxemburgs gerecht daarvan op de hoogte gebracht en klacht ingediend tegen onbekenden. Reeds in 1993 hebben wij een klacht ingediend. Wij wisten niet dat bepaalde zaken met elkaar verband hielden en hebben ons toen zelfs vergist van persoon. Sindsdien hebben wij de interne beveiligingssystemen versterkt, maar wat zijn die waard als een handvol trouwe en zelfs voorbeeldige medewerkers op een bepaald ogenblik samenspannen om hun werkgever te kraken. Het is ons nog niet duidelijk hoe nauw hun onderlinge banden zijn en of zij een groep vormden. Wat hen bezielde om op een bepaald ogenblik amok te maken en in zee te gaan met een dubieuze tipgever van de Brusselse gerechtelijke politie, begrijp ik nog steeds niet. Het Luxemburgs gerecht is met deze zaak begaan, want uiteindelijk is het aan de Luxemburgse autoriteiten om het bankgeheim in het Groothertogdom te helpen beschermen en de overtreders te straffen. Temeer dat iedereen hier wel beseft dat de KBLux-affaire ten dele een aanval is op de Luxemburgse place financière. Intussen werken mijn medewerkers en ikzelf in alle kalmte en sereniteit voort.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content