De ontdekking van een minimensensoort die tot 12.000 jaar geleden geleefd zou hebben, doet opnieuw de vraag rijzen naar hoe wij met andere mensensoorten omgingen. Want het is nog altijd niet duidelijk wat onze rol was bij de verdwijning van de neanderthaler.

Het moeten vreemde momenten geweest zijn. Eerst het besef dat de piepkleine mensenschedel die je in je handen houdt, niet van een kind afkomstig kan zijn, omdat de schedelnaden dichtgegroeid zijn, en de tanden slijtagesporen vertonen – typisch voor volwassen schedels. En vervolgens de wetenschap dat de schedel amper 18.000 jaar oud was. Dat is het nabije verleden, toen wij verondersteld werden al eventjes de enige mensensoort op aarde te zijn.

Na de ontdekking van Homo floresiensis op het Indonesische eiland Flores, en de beschrijving ervan in het wetenschappelijke topvakblad Nature, zal ons inzicht in onszelf nooit meer hetzelfde zijn. Het was al langer duidelijk dat de moderne mens ( Homo sapiens) niet het resultaat was van een lineaire evolutie naar steeds complexere kenmerken die ons bewustzijn en zelfs zelfbewustzijn schonken – en de daaraan gekoppelde idee-fixe dat we iets uitzonderlijks zijn. Het inzicht groeit dat wij slechts een van de vele mensensoorten uitmaken, die ooit op de aarde rondscharrelden.

De deskundigen zijn er nog lang niet uit, maar momenteel circuleren er namen voor minstens veertien mensensoorten, en nog eens minstens zes onmiddellijke menselijke voorouders. Er moeten prehistorische tijden geweest zijn dat er meerdere mensensoorten tegelijk op aarde rondliepen, die misschien zelfs nauw contact met elkaar hadden, zoals nu in het tropische regenwoud, waar apen van verwante soorten samen optrekken in grote groepen.

De minimensjes van Flores illustreren daarenboven dat de mens tot voor kort nog altijd onderhevig was aan dezelfde evolutionaire mechanismen als de andere dieren. De wezentjes waren amper een meter groot met een gewicht van maximaal twintig kilogram – dat is vergelijkbaar met een kind van onze soort van drie jaar oud.

Maar het waren geen dwergen, in de strikte betekenis van het woord, want die hebben verhoudingsgewijs alleen heel korte armpjes en beentjes, terwijl de nieuw ontdekte soort normaal geproportioneerd was. Het waren ook geen pygmeeën, want hun herseninhoud is vergelijkbaar met de onze, terwijl die van Homo floresiensis amper een kwart daarvan bedroeg.

Er wordt verondersteld dat de soort rechtstreeks van een andere mens afstamt, de Homo erectus, hoewel hij moderne trekken vertoont, zoals de totale afwezigheid van een uitstekende ‘snuit’ – de kleine australopitheken, die drie tot vijf miljoen jaar geleden aan de basis van de mensvorming stonden, hadden wel zo’n snuit.

Draken en mini-olifanten

De hobbits van Flores, zoals ze al gemeenzaam genoemd worden, zijn waarschijnlijk het gevolg van een evolutionaire aanpassing aan het leven op kleine eilanden, en, meer nog, op eilanden bedekt met tropisch regenwoud. Want daar zijn zo weinig calorieën te rapen dat individuen die kleiner zijn, méér overlevingskansen hebben dan andere. Wat klein blijven dus in de hand werkt. De evolutie naar dwerggroei kan trouwens enorm snel gaan, ze kan zich in amper enkele duizenden jaren voltrekken.

De mensjes voedden zich onder meer met mini-olifanten, even groot als een pony, maar toch nog tot een ton zwaar, die eveneens van veel grotere soorten afstamden. Ze moesten wel voorzichtig blijven voor komodovaranen, echte draken, wat zou kunnen verklaren waarom ze verhoudingsgewijs iets langere armen hebben dan wij: zo konden ze gemakkelijker in de bomen vluchten als ze op zo’n beest botsten.

Er zijn ook aanwijzingen gevonden dat onze nieuwe familieleden hun voedsel kookten, dat ze samenwerkten bij de jacht en vrij gesofisticeerde werktuigen maakten, weliswaar aangepast aan hun beperkte lichaamsomvang, wat allemaal impliceert dat ze een gevorderde vorm van intelligentie hadden. Er wordt zelfs verondersteld dat ze honderdduizenden jaren geleden met een soort boten op het eiland arriveerden.

Dat zadelt de vorsers met een nieuw raadsel op. Als hun kleine herseninhoud hen er niet van weerhield om min of meer dezelfde creativiteit aan de dag te leggen als tijdsgenoten met grotere hersenen, moet het concept van de evolutie van intelligentie misschien bijgestuurd worden. Het inzicht groeit namelijk dat intellect niet gekoppeld is aan het volume van de hersenen, maar aan de dichtheid van het netwerk van verbindingen die hersencellen met elkaar maken. Er zouden dus al veel langer dan algemeen wordt aangenomen slimmeriken op aarde rondgelopen kunnen hebben.

De vraag rijst ook wat er uiteindelijk met de mensjes is gebeurd. Het meest voor de hand liggende antwoord is dat ze zo’n 12.000 jaar geleden samen met onder meer de mini-olifanten weggevaagd werden door een enorme vulkaanuitbarsting. Maar bizar is dat er onder de huidige bevolking van het eiland een legende circuleert over de Ebu Gogo (letterlijk: ‘de grootmoeders die alles aten’), een stam piepkleine mensen waarvan de beschrijving akelig gedetailleerd is en bijna perfect overeenstemt met de fossiele vondsten van vorig jaar. Die kabouters zouden tot ongeveer honderd jaar geleden geleefd hebben.

Er worden nu expedities op het getouw gezet om in de laatste restanten van het regenwoud op Flores, en in grotten allerhande, naar sporen van die mythe te zoeken. Een haar zou volstaan om er DNA uit te puren, en definitieve besluiten te kunnen trekken over de nieuwe mensensoort. De kans dat er DNA uit de slecht bewaarde fossielen gehaald kan worden, is voorlopig klein.

Maar als het waar is dat deze hobbits tot vrij recent overleefden, dan zijn wij pas nu als mens alleen op de wereld. Dan zijn wij nooit uniek geweest, hebben wij de aarde altijd met verwanten gedeeld.

Wat de vraag doet rijzen hoe wij ons, als grote slimmeriken, ten opzichte van onze naaste verwanten gedroegen. Als de manier waarop wij nu over andere rassen spreken, of waarop wij tot voor kort met exemplaren van andere rassen zeulden als curiosa, kan worden geëxtrapoleerd naar een andere mensensoort, moeten wij ons misschien al bij voorbaat meewarig op de borst slaan en mea culpa claimen. Zeker op eilanden hebben ontdekkingsreizigers en andere zwervers al menig diersoort de vernieling ingejaagd.

Succesvolle kruisingen

In kringen van antropologen en paleontologen woedt al een tijdje een heftig debat over de vraag wat er precies met de neanderthaler is gebeurd. Het is ondertussen, op basis van DNA-onderzoek, vrijwel zeker dat hij geen voorloper van ons was, en ook geen andere ondersoort van de moderne mens, maar een volwaardige soort: Homo neanderthalensis.

Die ontstond ongeveer 150.000 jaar geleden, en leefde tot 30.000 jaar geleden in dikwijls moeilijke omstandigheden (de ijstijden) in Europa en het Midden-Oosten, waar hij ongeveer 20.000 jaar lang de aanwezigheid van de moderne mens moest dulden. Hoewel de populatiedruk toen eindeloos veel kleiner was dan vandaag, want er waren toen nog lang niet zoveel mensen.

Desalniettemin blijft de vraag waarom de neanderthaler zo plotseling van het toneel verdween. Een vraag die centraal stond in de geanimeerde debatten die op 17 en 18 september jongstleden in het Provinciaal Gallo-Romeins Museum van Tongeren gevoerd werden, waar in het kader van een (wegens groot succes tot begin januari verlengde) tentoonstelling over de neanderthaler de grootste wereldexperts inzake de studie van deze fascinerende mens waren samengebracht.

Het was snel duidelijk dat de algemene visie over het contact tussen beide mensensoorten in twee groepen uit elkaar viel. Zij die ervan uitgaan dat er geen enkel genetisch contact was tussen neanderthaler en moderne mens, wat impliceert dat de neanderthaler om een of andere reden gewoon verdween. En zij die aannemen dat de neanderthaler min of meer opging in de moderne mens, door succesvolle kruisingen, zodat wij zijn genetisch materiaal nog altijd gedeeltelijk meeslepen.

Een tweede vraag is of neanderthalers intellectueel inferieur waren aan de moderne mens. En of ze bijgevolg in moeilijke omstandigheden rechtstreeks of onrechtstreeks door de nieuwkomers weggeconcurreerd kunnen zijn. In vele kringen overheerst nog altijd de mening dat neanderthalers domme bruten waren, die op geen enkele manier konden wedijveren met de technisch verfijnde moderne mens, hoewel hun schedelinhoud lichtjes groter was dan de onze.

Dat wij als moderne mens systematisch neanderthalers zouden hebben achtervolgd om ze de kop in te slaan, wordt door bijna niemand voor realistisch gehouden. Hoewel, de Britse paleontoloog Ian Tattersall merkte in Tongeren terecht op dat ‘een periode van tienduizend jaar ruimschoots kan volstaan voor een genocide op een kleine, verspreide populatie van een aparte mensensoort’. De fysieke verschillen tussen de neanderthaler en de eerste moderne Europeanen (de Cro-Magnons) zouden zo groot zijn geweest dat iedereen ze meteen zal hebben gezien.

Tattersall gaat er ook van uit dat de neanderthaler de laatste overlever was van een aantal mensensoorten die nóg vroeger in Europa ontstaan waren. Europa zou zo’n miljoen jaar geleden gekoloniseerd zijn geweest door de Homo erectus: een soort die ongeveer 1,8 miljoen jaar geleden in Afrika ontstond en later uitzwierf over de oude wereld. Maar omdat de mensen toen slechts in kleine gemeenschappen leefden, die zich regelmatig aanpasten aan lokale klimatologische en andere omstandigheden, die rondstruinden in territoria met een straal van maximaal 80 kilometer, en die soms door landschappelijke barrières geen enkel contact hadden met elkaar, zou er regelmatig een soort ‘adaptieve radiatie’ zijn opgetreden: een aanpassing aan specifieke omstandigheden die tot de vorming van een nieuwe soort kon leiden.

Een beetje zoals de fameuze vinken van Charles Darwin op de Galapagos-eilanden dus, die de beroemde geleerde op het spoor van de evolutie door natuurlijke selectie brachten. Tattersall is een voorstander van de stelling dat er waarschijnlijk veel meer mensensoorten zijn geweest dan wij bereid zijn aan te nemen – hij zal ongetwijfeld verheugd zijn met de ontdekking van de hobbits op Flores. ‘Er zijn verschillende manieren om mens te zijn’, stelde hij tijdens zijn tussenkomsten. ‘Diversiteit speelt op vele plaatsen in het dierenrijk een cruciale rol. Toch blijft de neanderthaler in de hoofden van velen nog altijd niet passen in ons concept van menszijn.’

Parels van tanden

Het is duidelijk dat de neanderthaler al werktuigen en andere gebruiksvoorwerpen (zoals kledij) maakte vóór hij in contact kwam met de moderne mens. De vraag blijft echter in welke mate hij primitiever was dan de moderne mens, en eventueel dingen van hem afkeek. Misschien was hij in staat om onafhankelijk innovaties door te voeren. Een kwestie die in Tongeren tot verhitte discussies leidde, en die de Franse paleontoloog Jean-Jacques Hublin deed uitroepen: ‘We hebben de neanderthaler lang onterecht als een domme bruut beschouwd, maar nu vinden sommigen blijkbaar dat we hem helemaal moeten rehabiliteren, dat we hem zoveel mogelijk op onszelf moeten laten lijken, wat misschien wel politiek correct is, maar in ieder geval niet gesteund wordt door onze wetenschappelijke bevindingen. En wat is er in godsnaam mis met niet helemaal een moderne mens te zijn?’

Zelfs in discussies over onze voorouders zijn verwijten van racisme nooit ver weg. Hublins landgenoot Francesco D’Errico is de voornaamste verdediger van de hypothese dat de neanderthaler, onafhankelijk van de moderne mens, een eigen cultuur ontwikkelde, dat beide soorten elkaars culturele equivalenten waren: ‘De neanderthaler bewerkte dierenhuiden voor hij met de moderne mens in contact kwam, hoewel hij daarbij misschien geen echte naalden hanteerde. Net als moderne mensen maakten neanderthalers kralen, maar zij gebruikten daarvoor vooral tanden waar ze een gaatje in boorden, terwijl moderne mensen eerder stukjes been en schelp gebruikten. Verschillende methodes dus.’

D’Errico somde nog een aantal vaststellingen op om de overtuiging onderuit te halen dat wij, moderne mensen, de eersten waren om een vorm van cultuur te ontwikkelen. Zo zijn er méér graven van neanderthalers gevonden dan van prehistorische moderne mensen. ‘In ons modern zijn kunnen we mijns inziens een deel van de erfenis van de neanderthaler terugvinden’, besloot D’Errico zijn controversiële, maar met veel gegevens gelardeerde visie.

De Brit Paul Mellars stelde vast dat werktuigen in Europa sneller evolueerden dan in Afrika, en vroeg zich af waarom dat zo geweest zou zijn: ‘Het is misschien toeval, maar de snelste culturele explosie vond zo’n 35.000 tot 40.000 jaar geleden plaats, op het hoogtepunt van het contact tussen neanderthalers en moderne mensen. Het was ook de tijd van de opkomst van het symbolisme in de cultuur, wat ik als een vorm van communicatie interpreteer. Ik denk dus dat de neanderthaler over een primitieve taal beschikte, hoewel we daar weinig tot niets over weten.’

Mellars analyseerde ook klimaatgegevens uit het Europa van die tijd, en kwam tot de vaststelling dat het toen lange tijd zo koud was dat de neanderthalers ongetwijfeld zuidwaarts waren gemigreerd, waardoor de contacten met de uit het oosten gekomen moderne mensen frequenter werden. ‘Misschien versterkten die frequente contacten de noodzaak om een eigen identiteit te creëren, wat de ontwikkeling van symboliek zou kunnen verklaren. We weten overigens uit historische gegevens over de eerste contacten tussen blanken en indianen in Noord-Amerika dat de uitwisseling in twee richtingen gebeurde. Waarom zou dat dan in de prehistorie niet het geval zijn geweest?’

Een tijdmachine

Het klimaat speelt steeds meer een sleutelrol in verklaringen over de verdwijning van de neanderthalers. Geoloog Frans Gullentops van de Katholieke Universiteit Leuven gaf in Tongeren enkele voorbeelden van het uitzicht van het Vlaamse landschap in de prehistorie, zoals de Maas die meer dan een kilometer breed was en in een alluviale vlakte afgeboord met zandduinen vloeide, of de Dijle die in sommige periodes over een ijslaag van meer dan 15 meter dik vloeide, hoewel Vlaanderen nooit een permafrost, een permanente ijsbedekking, kende. In de zomer was er altijd genoeg zon om de bovenlaag te ontdooien en in een dikke modderlaag te veranderen.

Thijs van Kolfschoten van de Universiteit Leiden bestudeert de prehistorische fauna in onze streken. In alle onderzochte families verdwenen er regelmatig soorten, of werden soorten vervangen door andere. Dat gebeurde in families zo divers als vliegende eekhoorns, woelmuizen, tapirs, mammoeten en neushoornen. Er waren ooit zelfs nijlpaarden in Europa. ‘Niet alleen nu is er een grote druk op het milieu’, stelde van Kolfschoten. ‘Uit onze gegevens blijkt dat ijstijden aanleiding geven tot een veel snellere evolutie van soorten dan meer gematigde omstandigheden.’

Impliciet bracht van Kolfschoten de boodschap: als vele andere dieren zoveel veranderingen ondergingen, waarom zou dat dan niet voor mensen het geval zijn geweest? De neanderthaler ontstond waarschijnlijk in uitgestrekte bosgebieden, maar zou zich toch goed aan harde leefomstandigheden hebben aangepast, want zelfs in de ijsperiodes kwamen er neanderthalers voor tot tegen de Baltische Zee. ‘De neanderthaler floreerde vooral op steppes, waar een ongelooflijk groot aantal dieren leefde’, aldus van Kolfschoten.

De Britse wereldexpert inzake de neanderthaler Chris Stringer vatte zijn visie over de verdwijning van de soort als volgt samen: ‘Ik ben van mening dat de neanderthaler gewoon pech heeft gehad. Net op het ogenblik dat de contacten met de moderne mens intensifieerden, bereikten de ijstijden een hoogtepunt. Dat leidde tot een verhoogde competitie in de weinige toevluchtsoorden waar beide soorten samengedreven werden. Als de moderne mens er toen niet was geweest, had de neanderthaler dat misschien overleefd. Of als het toen niet zo koud was geweest, hadden wij nu misschien nog altijd de aarde met hem gedeeld.’

Ook de Amerikaanse bestsellerauteur Jean M. Auel, schrijfster van wereldberoemde fictieboeken over onze voorouders, was op het symposium aanwezig. ‘Ik hanteer mijn eigen methode om wetenschappelijke theorieën te testen’, vertelde ze. ‘Ik creëer karakters die ik dingen laat doen, waarvan ik dan evalueer hoe geloofwaardig ze zijn. Ik weet ondertussen ook hoe mannen in elkaar zitten, en ik kan u verzekeren: er zal meer van de neanderthaler in ons allemaal blijven hangen zijn dan wij nu willen aannemen. Er zal frequent, ook seksueel, contact tussen beide soorten geweest zijn. Ik zie de menselijke evolutie trouwens niet als een struik waarvan de meeste takken doodlopen, maar als een reeks rivieren die af en toe in elkaar vloeien om vervolgens weer afsplitsingen te maken.’

Neanderthalerexpert Philippe Van Peer van de KU Leuven besloot zijn voordracht in Tongeren met de bedenking: ‘Als iemand me zou vragen of ik in een tijdmachine zou durven stappen, die me naar neanderthalers zou brengen, zou ik geen seconde aarzelen. Ik zou het volste vertrouwen hebben in een goede ontvangst. Ik denk niet dat ik ze zou kunnen verstaan, maar ik denk wel dat ze me zouden helpen overleven. De wetenschappelijke gegevens zouden me overtuigen om met vertrouwen de machine in te stappen.’

Dat doet de vraag rijzen wat er zou gebeuren, mochten wetenschappers op een afgelegen Indonesisch eiland enkele overblijvers vinden van de kleine Homo floresiensis of een andere mensensoort. Zouden wij het respect kunnen opbrengen om die mensen in hun waardigheid te laten? Of zouden we ze, zoals zo dikwijls is gebeurd, naar onze hand willen zetten, ze willen ‘beschaven’, of als een toeristische attractie exploiteren? Gezond verstand is niet per definitie zaligmakend.

Door Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content