‘WIJ HEBBEN EEN BETER VERHAAL’

DE EERSTE TREINKAPING DUURDE 13 DAGEN: Westerman: 'Er moesten doden vallen om met elkaar te kunnen praten.' © Hollandse Hoogte

Zachte kracht, wie gelooft er nog in? Met Een woord een woord houdt de Nederlandse schrijver Frank Westerman zichzelf en het Westen een spiegel voor. ‘Ik ben opgegroeid met het idee dat dit vooruitgang is: ruzies vecht je uit met woorden.’

‘Als je dit verhaal zou bedenken, ben je een fantast. Dan hallucineer je.’ Het is dinsdagavond en in het Conservatorium van Gent gaat Frank Westerman – ingeleid als ‘een autoriteit in een genre dat in opmars is, de zogenaamde literaire non-fictie’ – in avant-première. De zaal is met studenten gevuld. Een uur lang praat de auteur van El Negro en ik en Stikvallei over zijn nieuwe boek, Een woord een woord.

Hij zegt dat hij in zijn jeugd een aantal terroristen heeft gekend. Dat ze toen nog Zuid-Molukse ‘vrijheidsstrijders’ heetten, net zoals ‘radicalisering’ vroeger ‘harding’ was. Dat ze treinen en schooltjes kaapten ‘om de wereld te tonen dat het Molukse volk daadwerkelijk bestaat en leeft’, niet alleen op de eilanden van Indonesië maar ook in de polders van kolonisator Nederland.

Hij eindigt met een vraag aan zichzelf.

‘Stel dat ik in de schoenen van die Zuid-Molukse jongeren had gestaan – je bent jong en idealistisch; je hebt het leed van je ouders gezien; je hebt alles geprobeerd: petities, demonstraties…; je bent niet gehoord, meer nog: je bent schofterig behandeld – zou ik dan niet ook op enig moment ontvankelijk zijn geraakt voor de gewapende strijd? Ik denk het wel.’

Het is plots stil in de zaal.

De dag daarna, een koffiebar in de onderbuik van Antwerpen-Centraal.

Westerman is te laat op de afspraak: de opnames van een boektrailer duurden langer dan verwacht. Hij excuseert zich en vertelt meteen dat hij het naschrift van Een woord een woord heeft geschrapt. Aanvankelijk stond er beschreven hoe hij op 13 november uit eten ging – hij was jarig, het manuscript was af. ‘De actuele noch de toekomstige terreurdaden,’ was de laatste zin, ‘ze veranderen niets aan de jacht op een weerwoord, waarvan dit boek een verslag wil doen.’

‘Na de aanslagen in Brussel vond ik het ongepast’, zegt hij. ‘Het leek alsof ik wilde zeggen: waarvan akte. Stel dat er een tweede druk komt, dacht ik, moet ik het dan opnieuw wijzigen? “Waarvan akte: zie Rotterdam of Amsterdam?” Terwijl ik gisteren in Gent die lezing aan het geven was, werd Schiphol ontruimd: marechaussee, ontmijningsdienst, verdachte man opgepakt. Daaraan zie je dat taal en terreur de komende jaren nog vaak tegen elkaar zullen schuren.’

Het vrije woord

Westermans werk staat bol van de betrokkenheid. Vanuit persoonlijke herinneringen gaat hij de strijd met de buitenwereld aan, brengt hij het keerpunt tussen schoonheid en ellende in beeld, het moment dat idealen een bloedrood randje krijgen.

Aan Een woord een woord begon hij met een drietal vragen: Wat kan een redenaar uitrichten tegen een moordenaar? Kunnen woorden opgewassen zijn tegen kogels? Wat voor woorden?

‘Mijn geloof in de kracht van het vrije woord was tanende’, zegt hij. ‘Ik ben opgegroeid met het idee dat dit vooruitgang is: ruzies vecht je uit met woorden. De voorbije jaren – de moord op Theo van Gogh, de ontvoeringen door Boko Haram, de onthoofdingsfilmpjes van IS – bleken we weerloos tegen zaaiers van dood en verderf. Na de aanslagen op Charlie Hebdo zag je overal dezelfde cartoons: een potlood wint het van een geweer, de pen is machtiger dan het zwaard. Fraai, maar is het ook waar? Of is het wishful thinking? De avond van Charlie Hebdo stond ik met mijn dochter op de Dam, tussen honderdvijftig andere mensen. We hielden pennen omhoog en staken kaarsjes aan. Het voelde als een loos gebaar. Enkel de dood van de broers Kouachi deed het moorden stoppen. Anderzijds: geweld met geweld beantwoorden is één ding. Wat erna? Is er nog een rol voor het woord? Zo ja, welke? Die wezensvragen wilde ik aangaan.’

Met boeken over Srebrenica, de Sovjet-Unie en lipizzanerpaarden heeft Westerman van geschiedschrijving zijn beroep gemaakt. Bij Een woord een woord zat hij de actualiteit dichter op de hielen. Hij voorspelde ze haast.

‘We reden de buis van de Schipholtunnel binnen’, schreef hij maanden voor 22/3. ‘Ik keek op naar de neonverlichte perrons van de luchthaven, het gedrang van de reizigers en realiseerde me ineens hoe kwetsbaar we zijn voor aanslagen. In gedachten verplaatste ik de explosies in de forenzentreinen van Madrid (11/3) en die in de metro van Londen (7/7) naar dit ondergrondse station. Stel, er knalt een vuilnisbak uiteen of een achtergelaten sporttas.’

‘De voorbije twee jaar heb ik de actualiteit lopen schaduwen’, zegt Westerman. ‘Af en toe moest ik in een portiek wegduiken, zoals een privédetective. Net op het moment dat ik aan het beschrijven was hoe ik me op een conferentie in Parijs tussen de terrorisme-onderhandelaars had gemengd, voltrok zich het bloedbad op de redactie van Charlie Hebdo. Dat heb ik wél in het boek laten inbreken, omdat het natuurlijk ook over het heden gaat. Maar als schrijver heb ik voor de indirecte weg gekozen. Via het verleden heb ik iets over vandaag willen zeggen.’

Westerman begint zijn zoektocht in Assen, het dorpje in het noorden van Nederland waar hij is opgegroeid. Hij keert terug naar de dag in 1975 – hij is elf – dat de schooldirecteur de klas binnenstapt en vertelt dat de handarbeidleraar, een Molukse stagiair, niet zal komen. En de dag erna allicht ook niet.

Hij is bij een treinkaping betrokken. Als kaper.

‘Er volgt uitleg, ik weet niet meer in welke woorden, van wat een treinkaping is’, schrijft Westerman. ‘Het gaat om overvallers met geweren, ze hebben aan de noodrem getrokken, niemand mag eruit, de passagiers moeten de ramen dichtplakken met kranten, het kan lang duren. Dat van die afgeplakte ruiten vind ik het engst; ik stel me voor hoe donker het daarbinnen moet zijn.’

De eisen van de kapers? Een bus naar Schiphol, een vliegtuig naar de andere kant van de wereld en een vrij leven als Zuid-Molukker, het juk van de kolonisatie met een klap achter zich latend.

‘Het was spannend dat er opeens een pantserwagen op de stoep stond en dat we een pasje moesten halen om de wijk binnen te komen’, zegt Westerman. ‘Grimmigheid hing in de straten, zoals nu in Brussel. Tegelijkertijd: op zaterdag hadden we voetbal en die wedstrijd ging gewoon door. Ik was keeper, het was vele malen erger dat ik een bal doorliet.’

Na dertien dagen is de kaping voorbij. Drie passagiers zijn vermoord. Dankzij wekenlang overleg tussen kapers en onderhandelaars is erger vermeden. De Dutch approach wordt internationaal geprezen: ‘Psychiater krijgt kapers op de knieën’, het klinkt sappig in alle talen.

‘Wat een ongerijmdheid’, zegt Westerman. ‘De allereerste treinkaping bracht een dialoog op gang. Er moesten doden vallen om met elkaar te kunnen praten.’

Acht doden

Twee jaar na de eerste volgt een tweede kaping. Opnieuw op een trein, opnieuw in Westermans woonplaats. Ditmaal mislukt de dialoog. Soldaten bestormen de trein en doorzeven de slaapruimten van de kapers met kogels. Er vallen acht doden, waaronder ook twee gijzelaars.

‘Daar voelen we nog steeds de naweeën van’, zegt Westerman. ‘We hebben er een trauma aan overgehouden. Niet omdat ons geweld was aangedaan, nee, juist omdat we geweld hebben toegepast.Toch reageerde Nederland met een moedig beleid: de Molukkers werden officieel erkend; ze kregen een museum, inclusief de met kogelgaten doorregen jas van de kapingsleider, de grootste ‘martelaar’; het onderwijs had aandacht voor het koloniale verleden, er kwamen zelfs lessen in het Maleis; en dankzij zogenaamde ‘betaalde vakanties’ naar Indonesië beseften de jongeren dat er in hun land van herkomst helemaal geen vrijheidsstrijd meer aan de gang was. Ze keerden ongewapend terug, niet geharnast. Het gevolg: sinds 1978 zijn er geen acties van Molukse jongeren meer geweest.’

Bevrijdingstheologie

Terreur blijft Westerman ook na de treinkapingen achtervolgen. Op zijn twintigste trekt hij naar Cuba, waar hij met de Duitse RAF-strijdster Margrit Schiller bevriend raakt. ‘Intussen besef ik dat taal ook een wapen kan zijn’, zegt hij. ‘Dat dogmatisch denken bloedgevaarlijk is, religie zowel als marxisme. Maar in die periode had ik me in de bevrijdingstheologie van Dom Helder Camara verdiept. Een militante, politieke theorie die tegen de onderdrukkers inging.’

Jaren na zijn rondreis op Cuba is Westerman correspondent in Moskou. Hij maakt er de Tsjetsjeense terreur vanaf de eerste rij mee.

‘De gijzeling in het Doebrovkatheater tijdens de musical Nord-Ost gebeurde bij mij in de straat’, zegt hij. ‘Het was verschrikkelijk. Twee jaar later volgde Beslan, alle gruwelijkheid overklast. Als journalist schreef ik er met nederigheid over, timiditeit bijna. Ik kreeg er de vinger niet achter. Ik kon niet doen wat een feitendelver had moeten doen. Dat heb ik lang als een persoonlijke nederlaag beschouwd. Met dit boek heb ik de feiten opnieuw willen bekijken, vanuit de repliek van Poetin. Ik gebruik hier speciaal het woord ‘weerwoord’ niet, want dat had hij niet. De contraterreur was gruwelijker dan de terreur van de Tsjetsjenen. Poetin is daarmee gaan lijken op wie hij bestrijdt. Ik was in Grozny, de Tsjetsjeense hoofdstad, na de verwoesting: er stond geen steen meer op de andere. De hele stad had moeten boeten om vijftig terroristen te pakken. Dàt is terreurbestrijding zonder dialoog.’

Die Russian approach zijn we volgens Westerman steeds meer gaan omarmen. De Dutch approach, de zachte aanpak, is uit de mode.

‘Sinds 9/11 staat het conflict tussen pen en zwaard op scherp. Dat raakt me. Een aanslag, of een verijdelde aanslag zoals in de Thalys tussen Amsterdam en Parijs vorige zomer, raakt me. Maar de reactie op die aanslagen evenzeer. Als Rusland Syrië bombardeert, zeggen we dat ze verkeerd bombarderen. Als het Westen het doet, is het collateral damage. Wat is nou wezenlijk het verschil? Stel dat je veertien bent en daar woont, dan kom je toch in het geweer?’

‘De pionnen stonden in de jaren zeventig anders op het speelbord dan nu, misschien was het spel zelf ook wel anders, maar toch kijk ik met verwondering én bewondering op de toenmalige aanpak van de Nederlandse regering terug. Vandaag is alles verhard: het ideaal, de terreurdaad, het weerwoord. We zijn steeds verder van contact af, van een mogelijkheid tot dialoog.’

Jihadi John

Met Een woord een woord wou Westerman een tijdsbeeld scheppen, een portret van een generatie. Toch houdt hij ook zichzelf een spiegel voor.

‘Mijn verhouding tot geweld is veranderd. Ja, op de middelbare school droeg ik het gebroken geweertje. Ja, ik heb gecollecteerd voor wapens voor El Salvador. Ja, ik ben naar Cuba gegaan om mijn solidariteit met de Cubaanse Revolutie te betuigen. Ja, ik heb op een klinkerweggetje gezeten om tegen de plaatsing van kruisraketten te betogen en ja, de agenten met hun helmen en wapenstokken beschouwde ik toen als fout. Maar nee, als ik nu aan een kapingsoefening in een Boeing 747 deelneem – op een koude nacht in januari – dan zie ik diezelfde geüniformeerde agenten niet als fout maar als beschermers. Ik heb de voorbije dertig jaar mijn mening over geweld moeten heroverwegen. Ik niet alleen, de hele maatschappij heeft dat moeten doen.’

‘Ik heb gejuicht toen ik hoorde dat Jihadi John door een drone was gedood, net zoals ik ontredderd was door de onthoofdingsfilmpjes van IS. Maar ik heb ingezien dat met elkaar praten, elkaar gunnen om van mening of geloof te verschillen, de ware schat van onze maatschappij is. Het is het prestige van onze beschaving. Als je die schat overboord gooit, waar strijd je dan nog voor? Waar ik me rot van schrik, is dat we dat uit het oog verliezen. Juist vanwege de acute dreiging en de aanslagen is het even niet belangrijk. Even draait het niet om praten, om begrip, om inleving. Maar even later weer wél. Als je dat laatste kwijtraakt, ben je pas echt ver van huis. Wìj hebben een beter verhaal. Als we het daarop spelen, gaan we het duel glansrijk winnen. Alleen: dat doen we voorlopig niet.’

Antwoorden op zijn vragen heeft hij niet gevonden. ‘Het zou aanmatigend zijn als ik op het einde klinkende, ronkende conclusies zou geven. Het is tekenend voor deze tijd dat we daarnaar verlangen. We willen eenduidigheid, ondubbelzinnigheid, pasklare antwoorden. Ik begrijp de behoefte, maar de werkelijkheid is niet zwart of wit. Na de aanslagen in Parijs zag ik een foto waarop stond: books, not bombs. Graag, maar ik vrees dat de twee niet zonder elkaar kunnen. De pen kan niet zonder het zwaard en het zwaard kan niet zonder de pen.’

Het nieuwe einde van Een woord een woord is de beschrijving van een toneelstuk. Het speelt zich in een huiskamer af, in het dorp waar dertig jaar eerder schoolkinderen zijn gegijzeld. Wie toeschouwer is en wie speler, wie dader en wie slachtoffer: het blijft lang onduidelijk.

‘Misschien’, zegt Westerman, ‘heeft het dertig jaar nodig vooraleer zoiets indringends als een aanslag of een gijzeling op een theatrale manier bespreekbaar kan worden gemaakt. Wel, láát daar dan dertig jaar tussen bestaan. Het moment komt, zeker en vast. Met die boodschap wou ik afsluiten.’

DOOR LANDER DEWEER

‘Na de aanslagen in Parijs zag ik een foto waarop stond: books, not bombs. Graag, maar ik vrees dat de twee niet zonder elkaar kunnen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content