Welkom in residentie Uwenberg

HERMAN TEIRLINCK 'De leermeester lijkt in Vlaanderens collectieve geheugen te zijn verdampt.' © © Letterenhuis Antwerpen

De vijftigste verjaardag van het overlijden van schrijver-toneelauteur Herman Teirlinck ging ‘in krakende stilte’ voorbij. Schrijver-bewonderaar Jeroen Brouwers wil eerherstel, voor hem en voor zijn huis.

Een saai dorp, Beersel, gesitueerd in het finaal verpeste prachtige landschap van eeuwen her, alleen nog te zien op taferelen van Brueghel de Oude. De Brusselse Ring en de E19 doorkerven er nu de vergezichten als krassen in klassieke schilderijen.

Dat dit zou gebeuren werd met diepe vrees voorzien door Herman Teirlinck, vroeg in de jaren vijftig van de vorige eeuw, toen de graafmachines zich als vratige monsters op zijn horizonnen begonnen af te tekenen. Met de naïviteit als van een oud kind, hij was de zeventig gepasseerd, stelde hij de overheid nog alternatieve routes voor, teneinde de snelwegen om het ‘Brabants Brueghelreservaat’, zoals hij het noemde, heen te leiden. Beleefd en met verheven ontzag, hij verkeerde tenslotte met koningen, aanhoorde men hem maar negeerde uiteraard zijn advies.

Mecenas

Teirlinck woonde van 1930 tot zijn dood in 1967 in Beersel, Uwenberg 14. Eerder was die berg een geliefd rustpunt tijdens zijn wandelingen geweest om er het glorieuze panorama van de Zennevallei op zich te laten inwerken. Hier zou ik graag wonen, zei hij tegen ‘een vriend en mecenas’. Deze antwoordde hierop: dan laat ik hier een huis voor je neerzetten waar je tot je laatste adem in kunt wonen. Zo wil het althans de Teirlinckliteratuur. Over wie het hier gaat heb ik nooit kunnen achterhalen. Als er nog zulke mecenassen bestaan, doe mij er dan ook maar een.

De schrijver zou het huis zelf hebben ontworpen met raadgevingen van een andere vriend, de architect-kunstenaar Henry van de Velde, die hij later nog zou opvolgen als directeur van het theaterinstituut Ter Kameren. Van de Velde had ook de hand in de inrichting van het huis: onder meer ontwierp hij een bureau waaraan de meester zou kunnen werken wijl hij, als zijn blik zou afdwalen van zijn manuscripten, door het raam het landschap kon inademen. Tamelijk lang van postuur, kreeg deze echter zijn knieën niet onder het schrijfblad gekreukeld, zodat hij zijn toevlucht nam tot een in- en uitklapbaar metalen tafeltje, dat hij kon neerzetten waar het hem beliefde, maar bij voorkeur zat hij aan de keukentafel.

Het sierlijk-aristocratische meubilair uit Teirlincks werkkamer verhuisde na zijn dood naar wat in zijn dagen nog het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven heette, thans Het Letterenhuis, waar de directrice, Leen Van Dijck, zich er tot op de huidige dag mee omringt. Korter en tengerder als zij is, lijkt het bolpotige schrijfmeubel op haar maten in plaats van op die van Teirlinck te zijn geconstrueerd. Teirlinck, van en omtrent wie Het Letterenhuis een schat aan documenten en nog andere parafernalia conserveert, wachtend op een biograaf, zou zo tussen zijn eigen huisraad en papieren kunnen terugkeren.

In zijn Beerselse huis is niet bijster veel achtergebleven dat nog aan hem herinnert, maar dat vouwtafeltje is er blijven staan, alsook een fles geuze uit 1925. En het huis zelf is natuurlijk blijven staan, met geschilderde taferelen uit Reinaard de Vos in het portiekje, omsloten door een ruime tuin, aan de overkant een kroeg. Er zou een foto bestaan van de laatste keer dat Teirlinck het beklinkerde paadje tussen zijn voordeur en de straat afging, genomen uit het bovenraam van de drankgelegenheid door de echtgenote van de uitbater: de gestorven bewoner in zijn kist op weg naar het kerkhof. Hij overleed op 4 februari, dit jaar een halve eeuw geleden.

Verdampt, verwaterd

Werd aan deze mogelijkheid tot herdenken in krakende stilte voorbijgegaan, – Herman Teirlinck, de persoonlijkheid, de schrijver, tekenaar, toneeltheoreticus, oprichter van tijdschriften, bedenker van de Arkprijs van het Vrije Woord, eredoctor aan vier universiteiten, Herman Teirlinck de veelzijdige, de leermeester lijkt in Vlaanderens collectieve geheugen volledig te zijn verdampt – zijn idyllische Uwenberghuis bleef in de belangstelling.

Na zijn dood kwam het onder beheer van de gemeente Beersel en werd het een museumpje annex kunstgalerie, al heeft het in die eerste hoedanigheid nooit iets voorgesteld en bleef het afwerend gesloten voor wie er tijdens bezoekdagen en -uren argeloos aanbelde. Metterjaren kwamen er hoge onderhoudskosten aan, terwijl tezelfdertijd ‘de lokale verankering’, zoals het werd genoemd, verwaterde. In 2013 ging de instelling dicht, verontwaardiging en protesten alom, hoewel er niemand meer een voet binnenzette, en onlangs besloot de gemeente het pand te verkopen. Weinig belangstelling, al had ik er misschien, ik zeg misschien, wel willen wonen, want de vraagprijs was al te bespottelijk en er werd als voorwaarde gesteld dat de optrek voor een of andere culturele aangelegenheid bestemd moest blijven, aangezien ‘de dorpsbewoners de weg naar het huis moeten terugvinden’ (De Morgen, 24 februari 2017, magisch toevallig de geboortedatum van Teirlinck in 1879).

Er meldde zich een mecenas. Alweer een. Geen die anoniem zou blijven zoals die van acht decennia eerder: hij heet Gino Coorevits, makelaar in onroerend goed. Hij stelt het huis voor vijfendertig jaar in erfpacht ter beschikking voor iets moois.

Daar gaan we. Het blijkt onder meer een ‘residentie voor schrijvers en theatermakers’ te worden. Alleen dat woord al: schrijvers en tonelisten die zich solitair voor enige tijd in gepeinzen afzonderen in een ‘residentie’, zijnde zoiets als het Paleis in Laken, het verblijf van een zeer hoog boven het grauw verheven geachte personaliteit.

Niet zo iemand als Teirlinck is geweest in ieder geval. Die bleef in al zijn statigheid en aanzien ‘volks’, sociaal belangstellend en beminnelijk voor iedereen. Als hij bij de koning was geweest, om deze te adviseren als ereraad voor Kunst en Wetenschap, nuttigde hij op straat een zak friet met pickles, want ten paleize kon er voor de ereraad nog geen kopje thee van af. Hij was een verwoed ‘koejonnen’-speler (een kaartspel) met de champetter des dorps of andere Beerselaren in de Drie Fonteinen, zijn vaste kroeg, waar hij de patron had geleerd hoe lambiek te brouwen. Teirlinck deed aan boogschieten, behaalde daar prijzen mee en bracht het tot voorzitter van de Landsbond der Wipschieters. Hij was ook president, als zodanig getooid met een lauwerkroon rond de slapen, van de Mijolclub, ook in de Drie Fonteinen, maar uitsluitend toegankelijk voor schrijvers en intellectuelen en zulk soort lieden, mits ze van mannelijke kunne waren, vrouwen werden absoluut geweerd. Behalve uit de beoefening van het bakspel – men probeert een bronzen schijf door een gat in een houten bak te mikken – bestonden de clubactiviteiten uit dineren en stevig drank innemen, alles begeleid door het debiteren van gore moppen, welke volgens de geschreven overleveringen echter zouden zijn ‘gelouterd door de hoogliteraire stijl’. Zelf schrijver zijnde geloof ik het laatste voetstoots.

Residentie

De Drie Fonteinen bestaat nog, maar de galm uit Teirlincks jaren is er verstomd. In Beersel sluimert een kasteel uit de veertiende eeuw, waar in de zomer dagjesmensen komen, Willy Vandersteen gebruikte het als locatie voor een Suske en Wiskeverhaal: De schat van Beersel, waarmee niet het Verzameld Werk van Herman Teirlinck wordt bedoeld. Het dorp bestaat uit lange verlaten straten, nauwelijks een levend wezen te zien, niks te beleven. Op het al even saaie kerkhof ligt het graf van Teirlinck er stoffig en in de steek gelaten bij, geen Beerselaar die de zerkplaat eens een sopje geeft, laat staan er een bloem op achterlaat om de oud-dorpsbewoner met een kleine blijk van eer te gedenken. Te hopen valt dat de dorpsbibliotheek de boeken van Teirlinck nog op de planken heeft en dat enige toekomstige gast in de Uwenbergresidentie één ervan tenminste, misschien, al is het vluchtig, zal doorbladeren. Hij schreef epossen als Het gevecht met de engel, Rolande met de bles, Maria Speermalie, Mijnheer J.B. Serjanszoon, orator didacticus, Het ivoren aapje en nog meer. Hij was de grootste Vlaamse schrijver vóór Louis Paul Boon en Hugo Claus, die hem beiden hebben bewonderd. Teirlincks oeuvre is archaïsch geworden en kan mogelijk wat kregel wekken vanwege de overgestileerdheid van veel van zijn proza, maar het blijft rijk en soeverein.

Zijn er vijftig jaar geleden, toen Teirlinck stierf, nieuwe Vlaamse, Brusselse, Nederlandse schrijvers (m/v) geboren, die nu gerechtigd zouden zijn een poos in de heilige residentie hun intrek te nemen? Yves Petry en Anton Dautzenberg. Deze twee acht ik er zonder meer op hun plaats. Saskia Noort niet, maar weer wel Yasmine Allas en Amélie Nothomb. Teirlinck was gelukkig in zijn Uwenberghuis, waar hij rust en inspiratie vond voor zijn geschriften. Dat moet zo blijven voor iedereen die er residentieel gaat logeren, tot opnieuw vijftig jaar, als er opnieuw nieuwe schrijvers zullen zijn geboren.

‘YVES PETRY EN Anton Dautzenberg mogen gerechtigd hun intrek nemen in het Teirlinckhuis.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content