‘WE RIJDEN ELK JAAR SNELLER EN SNELLER’

NIELS ALBERT 'Je denkt vaak: als ze nu nóg sneller rijden, vliegen ze uit de bocht.' © IMAGE GLOBE

Zondag kan Belgisch kampioen Niels Albert in de modder van Hamme-Zogge gaan voor drie op drie in de Superprestige Cyclocross.

Hij had er zelf niet eens bij stilgestaan, maar on- langs, in Ruddervoorde, won Niels Albert zijn vijftigste A-cross bij de profs. Dat begint te tellen en Albert is nog altijd maar 25. Het beste moet nog komen. De jongeman uit Tremelo-Baal was nog een broekventje toen hij spectaculair doorbrak. In 2006 dacht heel de veldritwereld: ‘Oei, als een jongen van twintig een loodzware koers als de Azencross in Loenhout kan domineren, zal niemand hem kunnen volgen zodra hij tot volle wasdom komt.’

Niels Albert ontgoochelde zeker niet, maar om nu te zeggen dat hij de onbetwiste heerser van de cyclocross werd, gaat ook weer te ver. Komt het door pech dat de voorspelling van 2006 nog niet werd vervuld? Want van pech heeft Albert zeker zijn deel al gehad. ‘Kijk alleen naar de laatste drie seizoenen: ik scheurde mijn milt en liep twee zeer zware knieblessures op. Maar dat mag, en dat meen ik, nooit een ex- cuus zijn. Veldrijden is topsport. Wij presteren op de limiet, we zoeken onze grenzen op. Valpartijen en blessures zijn niet te vermijden. Je moet ze aanvaarden en er het beste van maken’, zegt een zelfbewuste Niels Albert.

Zondag kan Albert in de modder van Hamme-Zogge drie op drie scoren in de Superprestige, al zijn er uiteraard kapers op de kust. Er is de onvermijdelijke Sven Nys, maar vooral Kevin Pauwels maakt dit seizoen stevig indruk. Dat vindt ook Albert, al houdt hij tegelijk een slag om de arm.

Albert: ‘Pauwels is een stuk sterker dan vorig jaar, maar ik denk niet dat hij dit niveau een heel seizoen kan aanhouden. En dat is geen kritiek op Kevin, ik denk dat niemand nog een winter lang de te kloppen man kan zijn. Wat men vooral onderschat, is hoe goed de subtop geworden is. Zodra je ergens vijftien seconden verliest, beland je in een peloton met mannen als Klaas Vantornhout, Tom Meeusen, Francis Mourey en Steve Chainel. En die rijden ook heel, heel goed. Je bent daar echt niet zomaar mee klaar.

‘De Niels van nu is beter dan die van drie seizoenen geleden, toen ik een periode had waarin ik zowat won waar ik wou, maar zelfs een verbeterde Albert steekt er niet meer bovenuit sinds het algemene niveau zo gestegen is. Je denkt elk seizoen: als ze nu nog rapper rijden, vliegen ze uit de bocht. En toch gaat het volgend jaar nóg sneller. Je moet proberen te pieken, er zit niks anders op. Als jij een goeie dag hebt en de rest is iets minder, steek je erbovenuit. En zo moet je jaar na jaar een mooie zegelijst opbouwen. Dat is veldrijden in 2011.’

Moet jouw piek nog komen? Het wereldkampioenschap vindt dit jaar plaats in België. Hoe groot is dan de verleiding om daar alles op te zetten en de rest naar achteren te schuiven?

Niels Albert: Koksijde is een doel, dat zeker, maar ik ga er niet de rest van mijn seizoen voor op de helling zetten. Met mijn status kan ik me dat niet permitteren. Het is mijn eerste WK bij de profs in eigen land. Ik denk wel dat het een ervaring wordt, iets waarvan je blij moet zijn dat je het mag meemaken.

De organisatie verwacht 50.000 man.

Albert: Dat is een hoop volk. Je moet oppassen met dat woord, maar ik denk dat je het historisch mag noemen als er zo veel mensen op de been worden gebracht voor een veldrit. Toen ik twee seizoenen geleden wereldkampioen werd, heb ik er eigenlijk te weinig van genoten en daar heb ik nu spijt van. Een jaar is kort in een mensenleven. Dit seizoen draag ik de trui van Belgisch kampioen en die probeer ik meer te koesteren. Het kan best dat ik nooit meer een kampioenschap win. De kenners zeggen wel dat ik het talent heb om meerdere keren wereldkampioen te worden, maar zo makkelijk is dat allemaal niet.

Voor de start van het laatste Belgisch kampioenschap sprak je met de grote baas van sponsor BKCP. Je zou winnen, zei je.

Albert: Het contract liep normaal eind dit jaar af. Ik zag hem staan in de startzone, dus ik dacht: misschien is dit een goed moment om… ‘Als ik hier vandaag win, dan tekenen we bij voor drie jaar, oké?’ riep ik. Hij lachte, maar ik denk niet dat hij doorhad dat ik het meende. Ik moest dan wel winnen, in het belang van de ploeg. ( lacht)

Van druk heb ik eigenlijk nooit last gehad. Op de grote momenten sta ik er, ook al is dat niet vanzelfsprekend. Toch zal ik nooit vlakaf zeggen: ‘Vandaag klopt niemand mij.’ Zoiets is arrogant. Je kunt weten dat je in orde bent, dat je kans maakt, maar om te winnen moet alles goed gaan. Dat heb je niet in de hand en er rijden er nog anderen mee die misschien een ander gedacht hebben, hè.

Wanneer jij wint, is het met overmacht. Een hele koers in het wiel zitten en dan de overwinning stelen: kun jij dat?

Albert: Ik weet niet of ik het kan, maar zo koers ik momenteel niet, nee. Ik maak de wedstrijd graag hard. Want ik kan er beter tegen als ik strijdend ten onder ga, dan dat ik verlies door een tactische stommiteit of een haperend verzet. Ik weet dat ze dan zeggen: ‘Albert koerst dom’, maar dat is eigenlijk niet waar. Als ik hard rij en zwaar afzie, moeten de anderen dat ook doen en ik denk dat afzien mij een stuk beter ligt dan sommigen van mijn concurrenten. Ik koers sowieso graag man tegen man, ik heb graag dat de sterkste wint. Oké, dat zal niet iedere keer Niels Albert zijn, dat is dan maar zo.

Je krijgt vaak kritiek van oude coryfeeën. Veel meer dan de ideale schoonzonen Sven Nys en Zdenek Stybar.

Albert: ( haalt de schouders op) België is een vrij land, ieder mag zijn mening uiten. Dus als Roger De Vlaeminck over mij zijn mening kwijt wil in de krant, dan doet hij maar. Ik heb over bepaalde mensen ook mijn mening, maar die hou ik voor mezelf.

Een beetje prikkelt die kritiek wel. Zo van: ‘Wie denk je wel dat je bent om mij de les te spellen?’ Maar niet dat ik nadien plots vlieg. Als het zo simpel was, zorgde mijn entourage er wel voor dat er elke week een oude kampioen naar mij uithaalt. Ik won in Ruddervoorde en kon De Vlaeminck de mond snoeren. Dat deed zeker deugd, maar denk nu niet dat ik wakker heb gelegen van wat hij zei. De tijd dat ik me in zoiets druk maakte, is lang voorbij. Je kunt toch nooit voor iedereen goed doen.

Ik ga af en toe langs bij sport- psycholoog Rudy Heylen. Die heeft me geholpen de dingen wat rustiger aan te pakken, om gezonder om te gaan met stress. Ik kan sindsdien veel beter relativeren, ook omdat ik ondertussen ouder ben natuurlijk. De koers is heel belangrijk en ik doe alles om zo goed mogelijk te presteren, maar ik besef dat er thuis nog een ander leven op mij wacht dat minstens zo belangrijk is. Koersen is maar een van de vele zaken die mij al dan niet gelukkig maken.

Van een wereldkampioenentrui wordt een mens niet noodzakelijk gelukkiger. Van om het even welke overwinning eigenlijk.

Albert: Dat is waar, denk ik. Laatst zag ik een reportage in Koppen over mensen die de Lotto wonnen. Die kregen een smak geld in de schoot geworpen, maar hun leven werd er niet echt beter van. Geluk kun je niet kopen, zeggen ze altijd, je moet het zelf creëren. Ik probeer dat zo goed mogelijk te doen. Het lukt niet altijd, maar ik probeer.

Misschien kun jij een heel gelukkig mens zijn zonder ooit nog een koers te winnen.

Albert: Misschien. Maar ik ken mezelf goed genoeg om te beseffen dat af en toe een mooie zege mij een formidabel gevoel van geluk kan geven. Ik moet niet kwaad zijn op mezelf als het eens niet lukt. Ik zou alleen kwaad mogen zijn als ik er niet genoeg voor gedaan heb. Maar dat laat ik niet gebeuren, daarvoor cross ik te graag.

Een paar weken geleden zat ik in een dip. In de cross van Tabor in Tsjechië lukte niets, ik kwam geen poot vooruit. Na de koers sprak ik mijn entourage toe in de camper. Ik stond daar met knikkende knieën mijn uitleg te doen en dacht: nu krijgen we het. Maar dat gebeurde dus niet. ‘Volgende keer beter,’ zeiden ze, ‘het kan niet elke week kermis zijn.’ Dat deed deugd. Ik heb met hen al veel mooie momenten meegemaakt, maar als het minder is, staan ze er dus ook voor mij. Daar trek ik me aan op.

Je manager Christoph Roodhooft, met wie je heel close bent, zal het graag horen. Het woord ‘manager’ heeft in sportkringen een negatieve bijklank.

Albert: Ja, maar zo’n manager is Christoph niet. ( lacht) Onze relatie overstijgt het zakelijke, we zijn op een heel natuurlijke manier naar elkaar toegegroeid. Hij was bezig aan zijn laatste seizoen bij Palmans toen ik daar als jong broekje mijn eerste contract tekende. Christoph ontfermde zich over mij en toen hij stopte, ben ik hem blijven opzoeken. Later kwamen hij en zijn broer op het idee om een ploeg rond mij te bouwen. Zo is Christoph mijn manager en dus eigenlijk ook mijn baas geworden, maar ik zie hem veeleer als een vriend. Ik heb bijgetekend tot 2015, maar stel dat ik een aanbod krijg zoals Zdenek Stybar, dat ik fulltime crosser kan blijven maar wel een mooi wegprogramma mag rijden: als het echt de kans van mijn leven zou zijn, zal Christoph mij niet tegenhouden. Hij zou me dat gunnen, zelfs al komt het hem zelf niet goed uit.

Hoop je dat Stybar in het veld blijft?

Albert: Het veldrijden is een kleine wereld en het is slecht voor de sport als er toppers wegvallen. Dus ja, ik hoop dat hij blijft.

Maar als Stybar stopt, win jij vaker.

Albert: Wellicht wel. Maar is dat, op lange termijn, beter voor mijn carrière? De jaren dat Sven Nys alles kapotreed, klaagden de fans dat het saai werd. Nu heb je mij, Stybar, Nys, Pauwels en outsiders als Bart Wellens, Klaas Vantornhout en Tom Meeusen. Oké, dat zijn maar zeven kanshebbers, in de meeste sporten is dat nog altijd weinig, maar het is in elk geval spannender dan dat iedere week dezelfde wint.

Ik denk vaak over hoe de cross zal evolueren als Sven Nys stopt. ’t Zou best kunnen dat het veldrijden dan in een gat valt. Pas op, ik verwacht het niet. De cross is zo populair momenteel, het zou straf zijn als dat in een-twee-drie ineenstuikt.

Waar ik niet in geloof, is de zogenaamde internationalisering van het veldrijden. Je kunt het buitenland pas veroveren als er buitenlandse toppers opstaan die in de grote koersen met de besten meedoen. Pas dan wordt hun pers geïnteresseerd, en pas dan volgen de buitenlandse fans.

Peter Sagan en Roman Kreuziger haalden medailles op jeugd-WK’s in de cyclocross. Maar prof werden ze op de weg.

Albert: Dat is zonde, maar zeker wel begrijpelijk als je ziet welke carrière zij maken op de weg. Hoe je dat moet oplossen, weet ik niet, maar een experiment zoals het WK van 2013 vind ik een risico. Dat wordt gehouden in Amerika en mijn fans zul je daar dus niet zien: welk gezin kan een paar duizend euro’s ophoesten voor een weekendje cross? Ik hoop dat het de investering waard is voor de UCI, maar eerlijk gezegd denk ik niet dat Amerika binnen dit en enkele jaren een groot crossland wordt.

DOOR JEF VAN BAELEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content