Vijf jaar na zijn spraakmakend debuut presenteert Bart Koubaa met ‘Lucht’ een gedurfde mix van oosterse wijsheid en westerse wetenschap. Een gesprek over lentebloesems, Japanse zwaarden en boeren in het SMAK.

INFO : Bart Koubaa, ‘Lucht’, Querido, 124 blz., euro 14,95.

Alle goede dingen bestaan uit zeventien. Althans, zo denkt de Gentse auteur Bart Koubaa (°1968) er blijkbaar over. Hij dweept al jaren met de Japanse haikuvorm, die traditioneel zeventien lettergrepen telt. Na Vuur (2000) schreef hij nu Lucht, bij ons weten de eerste haikuroman uit de wereldliteratuur in zeventien hoofdstukken. Kudo Yamamoto, het hoofdpersonage, wil de hele kosmos in zeventien lettergrepen vatten ‘omdat in oude geschriften stond opgetekend dat de duur van het langste bewustzijnsproces (…) gelijk is aan zeventien gedachteogenblikken’. Koubaas haikuproza culmineert in een lichtjes aangepaste versie van een klassiek Japans haikugedicht uit de zestiende eeuw: ‘Zag hij een bloesem naar zijn tak terugkeren? Ach, ’t was een vlinder.’

Ondertussen is Yamamoto letterlijk in lucht opgegaan. Koubaa dist dus geen gewone vertelling op, zoals in Vuur, toen hij fris van de lever een sympathieke zigeunerfamilie neerzette. Deze keer waagt Koubaa zich aan een hypergestileerde parabel over de kracht van oosterse levenswijsheid en westerse wetenschappelijke nuchterheid. De manier waarop de zenboeddhist de werkelijkheid zichzelf laat zijn en het inzicht van de biochemicus hebben veel gemeen: ‘door lucht is alles verbonden’. Koubaa is een schrijver die met dit tweede boek hoog inzet. Hij ambieert immers niets minder dan een literaire synthese van het Oosten en het Westen. Bijna op elke bladzijde blinkt er een Japanse spreuk of staat er een aparte inval genoteerd. Misschien wil Koubaa soms zelfs te veel kwijt in een te kort bestek. Maar wie nu nog beweert dat de Vlaamse literatuur te weinig brains heeft, die zit er goed naast. Koubaa heeft met deze krachttoer de westerse rationele traditie en de oosterse natuurpoëzie met elkaar in harmonie gebracht. Een hele mondvol voor iemand die zweert bij de minimalistische kunst van de haiku.

Hoe valt die toch wel maximalistische schrijversambitie met uw fascinatie voor de zuinige haiku te rijmen?

BART KOUBAA: De haikuvorm is mijn manier om greep te krijgen op de chaos die mij omringt. Kijk maar naar de evolutie van de plastische kunst die geleid heeft tot de essentie: het fameuze zwarte vierkant van Kasimir Malevitsj. Zo ben ik ook op zoek gegaan naar een meer uitgepuurde vorm van literatuur dan in mijn debuut het geval was. Het heeft natuurlijk eveneens te maken met volwassen worden, het vinden van een eigen stijl na de vingeroefeningen van de jeugd. Ik wou aanvankelijk een boek schrijven over de samenstelling van een dichter in zeventien boeken. Een waanzinnig project dat ik met dit boek uiteindelijk heb samengeperst in zeventien korte hoofdstukken.

Zoals de zeventien lettergrepen in een haiku?

KOUBAA: Klopt. Lang geleden heeft Cees Buddingh’ mij de ogen geopend met een gedichtje met haiku-achtige trekken dat ongeveer als volgt gaat: ‘Hé, dacht ik bij mezelf. Daar lag een brilletje op de grond. Maar toen ik beter keek, zag ik dat het een elastiekje was.’ Zo werken Japanse haiku’s ook, zoals in de haiku van Moritake, een zestiende-eeuwse hogepriester, die ik bij wijze van uitsmijter in mijn roman lichtjes vervormd citeer op de laatste bladzijde: ‘Zag hij een bloesem naar zijn tak terugkeren? Ach, ’t was een vlinder.’ In Moritake’s versie staat er ‘ik’ in plaats van ‘hij’. Maar ik wou het vers ontindividualiseren. Die haiku heb ik jarenlang meegedragen als een soort van fotografisch beeld. En ik heb altijd iets willen schrijven dat ik met deze haiku zou kunnen besluiten. Nu is het me gelukt. Als het hoofdpersonage in lucht is opgegaan, is er eindelijk te zien wat hij zo graag tijdens zijn leven had willen aanschouwen: de bloesem die naar zijn tak terugkeert.

Leeft die haikuliteratuur nog in het Japan van vandaag?

KOUBAA: Iedereen schrijft er haiku. Iedereen is verbonden met die cultuur. Voor de oosterling is er geen grote kloof tussen hoge of elitaire en lage of populaire kunst. De boer en de intellectueel begrijpen allebei de poëzie van de haiku. Terwijl de boer bij ons in het SMAK zal zeggen: ‘Mannekes, waar zijn we mee bezig?’ Ik zeg dat trouwens ook soms in het SMAK. Wij, westerlingen, zijn sinds de Franse denker René Descartes behept met het waanidee dat wij het summum van de schepping of de evolutie zijn, en dat onze persoonlijkheid niet het resultaat is van de traditie of van erfelijkheid. We zijn allemaal o zo graag o zo speciaal. We doen alsof we onze individualiteit uit onze eigen hoed te voorschijn hebben getoverd. We hebben in het Westen het contact verloren met de traditie en met de natuur. Iedere zichzelf respecterende Japanner heeft een zwaard dat hij op zondag bepoedert tegen roest en dat hij doorgeeft aan de volgende generatie. Ik geef u mijn zwaard, ik geef u mijn DNA door. Misschien is vogels kijken voor mij een dergelijk ritueel. Ik kan gerust een uurtje naar de tuin hier zitten kijken.

Uw hoofdpersonage heeft ook iets met vogels: ‘Het pad der vogels doet Oost en West teniet en hij bestudeerde negen jaar de gedragingen van de vogels.’

KOUBAA: Doe je ogen open. Goed kijken moet je leren, zeker bij het observeren van vogels. Daarom ben ik zelf ook amateur-ornitholoog. Elke winter hebben we hier in ons tuintje een winterkoninkje, een roodborstje, een paar kwikstaarten en wat mezen op bezoek. Jan-van-gents spijtig genoeg niet. En ook aalscholvers, die prominent in mijn boek aanwezig zijn, heb ik al zien overvliegen.

Wie goed kijkt, ziet de samenhang in alles. Ook iets waar uw hoofdpersonage naar op zoek is.

KOUBAA: We moeten terug naar het verband. Alles hangt immers aan elkaar vast. Die organische, oosterse schoonheid wou ik combineren met de westerse, explosieve manier van dingen doen. Vandaar ook dat het hoofdpersonage in de lucht vliegt, zoals destijds de atoombom op Hiroshima en Nagasaki ook alles in de lucht deed vliegen. Ik wou het westerse, explosieve en het oosterse, organische samenbrengen en laten zien hoe je geleidelijk aan tot rust en eenvoud kunt evolueren door je ik achter je te laten en je ogen te openen voor de natuur.

Uw roman haalt op het eerste gezicht de mosterd dus toch vooral uit het Oosten?

KOUBAA: Als je de mens bekijkt vanuit de natuurwetenschappen, kom je vanzelf in de buurt van de oosterse wijsheid die de mens relativeert tot een van de vele natuurlijke verschijningsvormen. Negenennegentig procent van ons erfelijk materiaal is ongeveer identiek met dat van de chimpansee. We zijn opgebouwd uit kosmisch stof van sterren die lang geleden uitgedoofd zijn. We zijn dus maar een schakeltje in de natuur. Daar komen West en Oost elkaar tegen. We zijn deel van de cirkel van de natuur. Mijn grootvader kon ook erg genieten van de schoonheid van landschappen, zonder ook maar iets van oosterse filosofie te hebben gelezen. Het is heel menselijk om je nederig in te schakelen in de natuur. En uiteraard hebben Japan en China in hun manier van thee schenken, van zwaard vechten, van tuinen inrichten, van klederdracht en van poëzie de toon gezet voor die natuurlijke, beschouwelijke manier van leven. Door onze consumptiemaatschappij zijn we vaak blind voor de wind die poëzie schrijft. Maar het is eigenlijk heel menselijk om er wel ontvankelijk voor te zijn.

Kudo Yamamoto, uw protagonist, is geen echt personage en u steekt dat ook niet onder stoelen of banken?

KOUBAA: We worden vandaag platgebombardeerd met reality-tv om ter werkelijkst. Terwijl die zogenaamde realiteit toch altijd een constructie is. Hoe realistisch je een romanpersonage ook uitwerkt, het is toch altijd maar een ingreep in de realiteit. Ik gebruik mijn romanpersonage om de grote en kleine geschiedenis aan het werk te laten zien. Daarom dat ik hem uiteindelijk in lucht doe opgaan. Een man wordt wakker in een vreemd lichaam met zijn oude herinneringen. Dat is eigenlijk de beginsituatie van mijn roman. Ik beschrijf een gedaanteverwisseling, zoals Ovidius dat ooit heeft gedaan, of Franz Kafka in het gelijknamige verhaal, mijn grote voorbeeld. Maar ik ben minder pessimistisch dan Kafka, want mijn personage blijft niet aan zijn bed gekluisterd maar begint te zweven en te vliegen tot hij letterlijk lucht wordt en ontploft.

Op die manier relativeert u misschien wat u schrijft: het is allemaal maar gebakken lucht?

KOUBAA: Ik heb een haat-liefdeverhouding met literatuur en mijn eigen schrijven. Eigenlijk zouden wij als mensen veel langer kunnen slapen. We hebben ons als soort te verzekeren van ons nageslacht en we moeten voedsel vergaren. Maar we hoeven toch zeker niet gedichten te gaan maken of Shakespeare te doorgronden, laat staan de kosmos te begrijpen. Daar hoeven we niet wakker voor te blijven. Dus kunnen we in feite beter veel langer slapen, zoals de dieren doen. Literatuur is eigenlijk lucht. Je kunt het zo vlug doorprikken. Gooi mijn boek weg en kijk naar de bomen, naar de bloesems en de vogels. Dat is de ware poëzie.

Frank Hellemans

Frank Hellemans

‘We doen alsof we onze individualiteit uit onze eigen hoed te voorschijn hebben getoverd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content