Ze is nog niet zo pijnlijk als de elektriciteitsafrekening, maar bij het openen van de jaarlijkse waterfactuur is het toch ook even slikken. Sinds 2005 is de integrale waterprijs met 54 procent gestegen. En nee, beterschap zit er niet in.

Elke abonnee van een drinkwatermaatschappij in Vlaanderen krijgt sinds 2005 een integrale waterfactuur toegestuurd. Waar we voordien een drinkwaterfactuur voor de productie en levering van het leidingwater kregen en daarbovenop een afzonderlijke belastingaanslag voor de inzameling en sanering van afvalwater, staat nu alles op één en dezelfde factuur. Het deeltje leidingwater in die factuur bedroeg in 2010 voor een gemiddeld gezin 45 procent.

1 Waarom niet iedereen evenveel betaalt

Het bedrag dat we betalen voor ons water verschilt van drinkwatermaatschappij tot drinkwatermaatschappij en van gemeente tot gemeente. Dat maakt het voor de doorsnee afnemer moeilijk te volgen. Om te beginnen is er de prijs van de productie en levering van het water. ‘Zowel de tarieven als de tariefstructuren variëren van maatschappij tot maatschappij’, legt Ellen Wailly, hoofd van de WaterRegulator, uit. Die instantie is een in 2009 opgericht orgaan binnen de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) dat de prijzen binnen de sector nauwlettend in de gaten houdt.

Wailly: ‘In de prijs die de burger betaalt voor het water zelf zit gemiddeld 30 procent vaste vergoeding, een soort abonnementsgeld of huurprijs voor de meter, en gemiddeld 70 procent variabele vergoeding die afhangt van het verbruik. Beide kunnen verschillen van maatschappij tot maatschappij. Het aandeel van de vaste vergoeding in de drinkwaterprijs bij PIDPA, bijvoorbeeld, bedraagt 47 procent, die bij de gemeentelijke regie van Knokke-Heist maar 6 procent. De Vlaamse overheid heeft bepaald dat voor het variabele deel van de prijs de eerste 15 kubieke meter water per burger per jaar gratis is. Sommige maatschappijen hanteren een schijvensysteem om de rest van het verbruik aan te rekenen, anderen doen dat dan weer niet.’

En zo krijg je stevige prijsverschillen. De prijs voor het water zelf varieerde in 2010 tussen de 1,21 euro per kubieke meter (GW Hoeilaart) en de 1,86 euro per kubieke meter (VIVAQUA).

Marc Buysse van Samenwerking Vlaams Water (SVW), de koepelorganisatie van Vlaamse watermaatschappijen, benadrukt wel dat een maatschappij haar prijs alleen kan verhogen als ze daar toestemming voor krijgt van de Federale Overheidsdienst Economie. ‘Die prijsstijgingen gebeuren altijd na de feiten’, legt Buysse uit. ‘Een maatschappij moet kunnen aantonen dat zij niet toekomt met haar omzet om de watervoorziening op een goede manier te organiseren. Dus moet ze eerst prefinancieren, en pas daarna kan ze een verhoging van de prijs aanvragen.’

De burger heeft volgens de voorzitter van de koepelorganisatie niet altijd zicht op wat de prijs van het water bepaalt. ‘Sommige watermaatschappijen doen puur de distributie van water en moeten hun drinkwater aankopen, andere staan ook in voor de productie ervan. Maatschappijen die water moeten aanvoeren van vergelegen winningen hebben grotere kosten dan maatschappijen die dichtbij bronnen hebben. In een landelijk gebied heb je langere leidingen nodig om soms minder huizen te bedienen. In een stad is dat niet het geval. Oppervlaktewater zuiveren is arbeidsintensiever dan grondwater zuiveren. En de kwaliteit van het water en de kosten voor de zuivering ervan zijn ook afhankelijk van bron tot bron. Al die factoren spelen een rol in de prijs van het water.’

2 U betaalt de buizen en de zuivering

In de totale prijs die de burger moet betalen voor zijn water zitten ook nog de zogenaamde gemeentelijke en de bovengemeentelijke bijdragen. De gemeentelijke saneringsbijdrage gaat naar de gemeentelijke rioolbeheerder voor de afvoer van het afvalwater. De bovengemeentelijke bijdrage gaat naar Aquafin, dat het geld gebruikt voor de zuivering van dat afvalwater. De bovengemeentelijke bijdrage is voor elke burger een vast bedrag, de gemeentelijke daarentegen kan sterk variëren.

‘Dat hangt af van hoever gemeenten staan met hun saneringsinfrastructuur en wat ze al dan niet doen’, zegt Hilde Soetaert, hoofd van de dienst Economisch Toezicht van de Vlaamse Milieumaatschappij. ‘De ene gemeente heeft al heel wat rioleringen aangelegd en onderhoudt die ook wel, wat bepaalde kosten meebrengt. De andere staat nog voor een hoop investeringen. Als de gemeentelijke bijdrage hoog is, kan het zijn dat de gemeente in kwestie nog niet veel heeft gedaan, maar het kan dus ook zijn dat de gemeente gewoon erg veel bezig is met onderhoud en herstellingen van het net dat er wel al ligt. Een lage bijdrage kan wijzen op het feit dat een gemeente al veel gedaan heeft, maar ook dat die gemeente gewoon niets doet.’

In Vlaanderen is de gemeentelijke bijdrage gelimiteerd tot 1,4 keer het bedrag van de bovengemeentelijke bijdrage. Meer mogen gemeenten dus niet vragen. ‘We merken een grote evolutie in die bijdragen’, zegt Soetaert. ‘Bij de invoering van de integrale waterfactuur waren heel wat gemeenten niet happig om zo’n bijdrage te vragen, laat staan het maximumbedrag. Dat ligt politiek natuurlijk moeilijk, het is geen makkelijke boodschap om aan je bewoners verkocht te krijgen. Maar aangezien de gemeentelijke bijdrage op de waterfactuur staat, die van de watermaatschappij komt, hebben ze er nu minder problemen mee. Het schijnt niet rechtstreeks op de politiek af.’

In 2007 waren er nog 50 gemeenten die geen gemeentelijke bijdrage aanrekenden, in 2010 hebben ze er allemaal één. In 2005 vroeg geen enkele gemeente het maximumbedrag, in 2007 waren er dat al 40 en in 2010 waren het er al 200. De stijging van de gemeentelijke bijdragen is dan ook de grootste oorzaak voor de stijging van de integrale prijs van de waterfactuur. Sinds 2005 steeg die prijs voor een gemiddeld gezin met 54 procent. Ter vergelijking: de prijs van het water zelf steeg met 15 procent.

3 Het wordt nog duurder

En dat de waterfactuur nog zal stijgen, is duidelijk. Soetaert wijst vooral op het belang van de gemeentelijke bijdrage. ‘We hebben de oefening gedaan en gekeken naar wat gemeenten nog moeten doen aan rioleringswerken. En de conclusie was dat de meerderheid van de gemeenten niet toekomt met die gemeentelijke bijdrage, zelfs als ze het maximumbedrag vragen. Volgens ons is die limiet dan ook onhoudbaar en moeten die bedragen herbekeken worden.’

Want er zit nog rek op de waterprijs in ons land. Dat bleek in 2008 toen Economisch Toezicht onze prijzen vergeleek met die van andere Europese landen: we zitten ergens in de middenmoot. Uit het jaarlijkse huishoudbudgetonderzoek (HBO) van de Federale Overheidsdienst Economie blijkt ook dat de integrale waterfactuur 0,61 procent van het totale huishoudbudget van de Vlaamse huishoudens uitmaakt. Ter vergelijking: elektriciteit neemt 2,01 procent in.

Toch moeten we oppassen met al te drastische prijsstijgingen, meent Hilde Soetaert. ‘Je mag niet vergeten dat we water gewoon nodig hebben. Het moet dus betaalbaar blijven. We kunnen water niet als een normaal economisch goed behandelen. Vandaar ook dat wij geen voorstander zijn van een privatisering van de sector, en we niet alleen de prijzen voor sanering van heel nabij opvolgen maar ook kijken of de saneringsopbrengsten verantwoord besteed worden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content