Na vijftien jaar moeizaam herstructureren, neemt de Waalse regering nu een hoge vlucht. Maar de Walen weten het nog niet, en de Vlamingen nog veel minder.

Het gaat beter met Wallonië. Dat is niet in eerste instantie de verdienste van de politici. En evenmin van de wat krampachtige pogingen van de afgelopen jaren waarmee de Waalse regering de Walen een “nationale” identiteit probeerde aan te praten. Met een nationaal drankje ( péket), een volkslied en één feestdag, als tegenhanger voor 11 en 21 juli.

De Walen hebben tientallen sappige, scabreuze en ontroerende volksliederen en ook vóór 1992, toen Guy Spitaels met veel poeha als chef van de Waalse regering in het Naamse Elysette introk, werd er in heel Wallonië op het einde van de zomer al kermis gevierd. Dat heette al lang les Fêtes de Wallonie, meervoud. Die volksfeesten verschilden weinig van wat in de streek van Binche tot Charleroi in het voorjaar gewoon carnaval heet. Maar vanaf 1992 deed het Elysette zijn best om daar een politieke gebeurtenis van te maken. Het nam die feesten te baat om op een vaste dag en plaats (Namen) Luc Van den Brande (CVP) plechtig van antwoord te dienen. In aanwezigheid van dezelfde ongekroonde hoofden die ook op 11 juli in de Warande hun opwachting maken. Actie reactie.

Nee, als het beter gaat met Wallonië is het niet omdat Guy Spitaels of Robert Collignon Wallonië op de kaart hebben gezet. De dynamiek komt uit de maatschappij zelf. Soms uit zeer onverwachte hoek. In Chimay bijvoorbeeld kwam vorig jaar het initiatief voor een opleving van de regio uit de abdij aldaar. Een dertigtal bedrijfsleiders, schooldirecteuren en bestuursleden van gemeentes, OCMW’s en allerhande maatschappelijke organisaties gingen samen rond de tafel zitten. Ze tekenden een actieprogramma uit. Met doelstellingen, budgetten en concrete voorstellen. Voor opleiding, tewerkstelling, toerisme, huisvesting, het socio-culturele gemeenschapsleven, ruimtelijke ordening: niets wat de kwaliteit van leven, wonen en werken in groot Chimay kon verbeteren, werd over het hoofd gezien.

Ook Michel Quévit zat mee aan tafel. Een bescheiden man, een academicus met een ongelofelijke dadendrang. Quévit is economist en hoogleraar in Louvain-la-Neuve (UCL), tevens directeur-generaal van EBN (European Business and Innovation Network). Wallonië heeft veel aan hem te danken, meer dan aan André Renard wellicht, al is het aan de geschiedenis om dat uit te maken. Met zijn standaardwerk Le declin wallon, een indringende analyse van de oorzaken van de Waalse depressie, bracht hij de leidende klasse van Wallonië nieuwe inzichten bij. En hij gaf ze middelen, zoals Objectief I, het Europees structuurfonds.

“Chimay is maar een voorbeeldje”, zegt Quévit. “Maar het is wel illustratief voor de echte innovatie die Wallonië de laatste jaren heeft meegemaakt. Die zit niet zozeer in nieuwe technologieën op zich, wel in het besef dat de diverse maatschappelijke actoren die in dezelfde regio op verschillende terreinen werken hun krachten moeten bundelen. Dat ze geen vreemde lichamen zijn in de samenleving waarin ze werken. Onderwijs, economie, cultuur, toerisme, sociale voorzieningen, politieke verantwoordelijken… Ze grijpen nu eindelijk meer dan ooit tevoren in elkaar als de radertjes van één machine.”

“Voor het eerst is er in Wallonië een consensus over het hoe en waarom van zo’n samenspel. Dat is geen flauw compromis waarbij kleine belangen gewikt en gewogen worden, maar een consensus over de oriëntatie en de inzet van het geheel. Ook de verhouding tussen de vakbonden en de werkgevers is veranderd. Samenwerking tussen de privé-sector en de openbare sector is ook niet langer een taboe. Het is allemaal zeer precair, maar de dynamische trend is onmiskenbaar.”

“Er is nu een Waalse economie. Vandaag is de directeur van Smithkline, een bedrijf met drieduizend werknemers, de voorzitter van de Waalse Werkgeversunie (UWE). Die Unie betekende twintig jaar geleden nog niets, want er was geen regionaal economisch besef. Dat is een verhaal van de afgelopen vijftien jaar. Zeer schoorvoetend is de politiek gevolgd. De Waalse regering probeert nu eindelijk de aanwezige dynamiek te versterken en te coördineren.”

LAUWE STREEKBIEREN

Het gaat dus niet zo slecht met Wallonië. Dat is het goede nieuws. Het slechte nieuws is dat er moet worden opgebokst tegen het imago van oude tradities en dat de opleving gepaard gaat met nieuwe groeipijnen. Dat ondervond minister-president Elio Di Rupo (PS) toen hij de afgelopen weken met zijn acht ministers een ronde van Wallonië deed. In alle Waalse steden hielden ze halt om er een heus Contrat d’Avenir pour la Wallonie voor te stellen. Chimay eigenlijk, maar dan in het groot, voor het hele gewest.

“Ontmoetingen met de bevolking”, noemde de regering die rondgang. Dat was nog nooit gezien in Wallonië. Tot voor kort legden de partijen hooguit hun plannen voor aan de eigen achterban. De Walen werden uitgenodigd om het contract schriftelijk te amenderen. Maar echt volks ging het er op die ontmoetingen niet toe. Van Aarlen tot Luik zaten in de zalen voornamelijk directeurs van kleine en middelgrote ondernemingen, universitairen en vertegenwoordigers van allerlei instellingen en organisaties. Zeg maar mensen die op de een of andere manier met de overheid zaken moeten doen. De Franstalige pers had nauwelijks belangstelling. Ze sprak van politieke manipulatie en propaganda en over de lauwe streekbieren die tijdens de pauze werden geserveerd door de sponsors van de tournee.

Crucialer dan de scepsis zijn de groeipijnen. Er zijn in Wallonië nieuwe conflicten in wording. Andere dan die van wapperende rode vlaggen voor de poorten van een of andere mammoetfabriek in Seraing, La Louvière of Tubize.

Nieuwe spanning ontstaat bijvoorbeeld tussen economische expansie en ruimtelijke ordening. Of tussen de politieke wil om het gewest op een moderne manier te managen en aloude ‘affairistische’ reflexen.

In Luik werd Di Rupo onzacht geconfronteerd met die kloof tussen droom en daad. Hij werd daar vorig weekend opgewacht door een comité dat actie voerde tegen de uitbreiding van de luchthaven van Bierset. Die uitbreiding is nodig omdat de regio een van Walloniës belangrijkste groeipolen is. Al meer dan een decennium probeert Wallonië moeizaam een andere koers te varen op economisch gebied, en nu dit vruchten begint af te werpen, botst het op andere grenzen. Het aftasten daarvan is nog maar net begonnen.

Minzaam beloofde Di Rupo dat de uitbreiding van Bierset in alle sereniteit door de regering zal worden bestudeerd. Maar, zo opperde een snuggere interpellant, hoe kon de regering een objectief oordeel vellen als een van haar ministers, Michel Foret (PRL), bevoegd is voor ruimtelijke ordening en milieu en tegelijkertijd in de raad van bestuur van de luchthaven zit? En ook José Happart, ” ministre de l’Agriculture et de la Ruralité“, kreeg als ‘cumulard’ de wind van voren. Is het overigens toeval dat Ecolo milieu en ruimtelijke ordening níét heeft gekregen? José Darras kreeg verkeer, mobiliteit en energie. Philippe Detienne sociale zaken en volksgezondheid.

Di Rupo was even uit zijn hum, bezwoer zijn gehoor dat je een politieke cultuur niet in één dag verandert. Hij vroeg geduld en vertrouwen. “Als er in de regering een beslissing moet worden genomen over zaken waar ministers een persoonlijk belang bij kunnen hebben, zullen die zich onthouden. En ik kan u verzekeren dat na de gemeenteraadsverkiezingen geen enkele minister nog een postje zal hebben in intercommunales of andere instellingen die bij de regering moeten komen lobbyen. Ik sta er persoonlijk borg voor dat er in deze regering geen belangenvermenging zal zijn.”

DE EUROPESE JACKPOT

Het cliëntelisme is een van de blijvende gevaren in Wallonië. Het kleine en grote dienstbetoon, het verdelen van de geldpot als doel op zich, de cumulaties – Di Rupo geeft het slechte voorbeeld door zijn job als regeringsleider te combineren met het partijvoorzitterschap. En het zijn geen onbenullen of revanchistische Vlamingen die deze kritiek formuleren. Michel Quévit: “Al te lang misten de Waalse overheden een coherente beleidsvisie. Er waren alleen losstaande projecten. Zoveel miljard ginder, zoveel miljard daar. De Europese fondsen van Objectief I werden als een soort jackpot beschouwd. De overheid maakte een inventaris van wat de verschillende baronieën voorstelden. Dat bestond dan voor tachtig procent uit investeringen in infrastructuur. Europa heeft onze politici de filosofie van de structuurfondsen moeten bijbrengen. Ze hebben ons duidelijk moeten maken dat het om ontwikkelingsgeld ging, niet om aalmoezen. En dat we het budget proportioneel voor infrastructuur, vorming en bedrijven moesten gebruiken. Daarvoor heb je een coherent regionaal ontwikkelingsproject nodig en geen verlanglijstjes.

Dat is er nu, zo’n project. Mede dankzij de hardvochtige lessen van Europa. Maar de weg is nog lang. C’est pas du tout gagné. Ik heb altijd gezegd dat de omschakeling van Wallonië een proces van twintig jaar zou zijn. Het discours is nu veranderd, de praktijk moet volgen. Een andere politieke cultuur is van cruciaal belang. Er zijn gunstige tekenen. Zeker bij de top van de politiek en de overheidsdiensten, maar nog niet op de tussenliggende niveaus. De intercommunales zijn vaak nog echte burchten.

We zijn nog altijd niet helemaal verlost van de slechte Waalse reflex om te ‘marchanderen’. Ook de cumulatie van mandaten blijft ons parten spelen. Nog altijd hebben ministers te veel andere postjes elders. Dat is niet gezond. Dat wordt wellicht de echte test.

Het toekomstcontract waarmee de Waalse regering de voorbije weken op tournee ging, oogt mooi. Het optimisme spat er van af en de gelijkenissen met het federale en Vlaamse regeerakkoord zijn niet van de lucht. Er komt een gunstiger klimaat voor de nieuwe economieën, de kleine en middelgrote ondernemingen voorop, een partneriaat tussen de vrije markt en de overheid, een klantvriendelijk en gedepolitiseerd overheidsapparaat (één loket), een duurzame ontwikkeling van economie en milieu, ruimtelijke ordening en leefbare steden.

Bref, ook Wallonië moet een modelstaat worden. Dat begrip heeft daar gewichtiger connotaties dan elders in België. De inzet is dan ook veel groter, net zoals de kans op mislukking. Het zuiden van België heeft zijn geschiedenis tegen. Het is niet enkel een kwestie van economische achterstand. Er komt minstens zoveel psychologie en cultuur bij kijken, beseften Quévit en enkele collega’s toen ze tien jaar geleden een schoktherapie beraamden. Ze wilden alle leidinggevende figuren uit de academische, politieke, economische en culturele wereld samenbrengen voor een collectieve oefening in zelfkritiek. Wallonië moest onder het mes. Het leidde tot een soort permanent studieproject en colloquium: La Wallonie au Futur.

“Wij dachten: het moet radicaal anders. We moeten korte metten maken met het navelstaren in het verleden, met die onproductieve manie voor de oude en grote industriële sectoren. We zagen in dat een herstructurering van de economie op zich niet volstond. Dat er een totale mentale ommezwaai moest komen.”

OPSTANDING VAN DINOSAURUSSEN

In zijn toekomstcontract spoort Di Rupo de Walen ertoe aan wat trotser te zijn op de “Waalse successen” . Aan het einde van de jaren tachtig zaten de Waalse politieke leiders wat wezenloos te kijken toen Gaston Geens blinkend van zelfvertrouwen Vlaanderen in Flanders herdoopte. Wallonië had niet zoveel om trots op te zijn. Paradoxaal genoeg was het Wallonië zelf dat op de federalisering had aangestuurd. Daar had het, sinds André Renard ten strijde was getrokken tegen de eenheidswetten van Gaston Eyskens, vooral economische redenen voor. Afgelopen met l’état belgo-flamand die Wallonië als een wingewest behandelde. De bronnen van de Belgische rijkdom, de zware industrie, lagen in het zuiden van het land. Van een regionalisering kon Wallonië alleen maar profijt trekken, dachten ze.

Maar dat profijt bleef uit. Wallonië kréég zijn autonomie en deed er vervolgens niets mee. Dat besef is intussen gemeengoed onder Waalse intelligentsia en politici. “In de negentiende eeuw heeft Wallonië door zijn industrie bijzonder veel bijgedragen aan de ontwikkeling van Europa. Het was een exportproduct”, zegt economist Jacques Thisse (UCL). “Zoiets als Made in Germany vandaag. In de Amerikaanse literatuur tref je Seraing en Luik aan als referentiepunten. Ik heb op 400 meter van de eerste hoogoven gewoond, in de schaduw van Cockerill Sambre in Seraing. Dat was indrukwekkend. Begrijpelijk dat de Walen dat mentaal moeilijk konden loslaten en niet konden geloven dat het verval onomkeerbaar was.”

“Al in de jaren vijftig waren er goede analyses voorhanden van wat er in Wallonië structureel fout liep. Er is nooit iets mee gedaan. Want de jaren zestig brachten het gemakkelijke geld. Er werden slechte gewoontes aangekweekt. Wallonië teerde op het verleden. Vlaanderen begreep beter dan Wallonië dat men de gunstige conjunctuur in de jaren zestig moest gebruiken om structureel te hervormen. Wallonië bleef consumeren in plaats van investeren.”

Toen Wallonië de middelen in handen kreeg om zijn eigen economie op de schop te nemen, waren de industriële bekkens al in een uitzichtloze crisis gesukkeld. De Walen riskeerden met oud ijzer achter te blijven. Te lang bleven ze zich aan het verleden vastklampen. Ze bleven hopen op een miraculeuze opstanding van hun industriële dinosaurussen. Ze bleven blind voor nieuwe sectoren, kleine en middelgrote bedrijven. Er was geen visie, laat staan een beleid gericht op reële ontwikkeling. Bedrijven die zich toch nog in Wallonië vestigden, vooral dan op de as van Waals-Brabant naar Namen met Louvain-la-Neuve als centrum, werkten in een vacuüm. De gewestvorming stond nergens.

Toen in Vlaanderen de bevolking met “Vlaanderen leeft!” om de oren werd geslagen, was Wallonië nog braakland. La Wallonie au Futur was nog maar aan zijn eerste diagnose van de Waalse crisis toe. Pas vorig jaar, na tien jaar analyse, namen Quévit en zijn collega’s de methodiek voor de herstructurering onder de loep. Ze zochten inspiratie in Frankrijk waar de regionale overheden al sinds Michel Rocard (PS) met contracten werken. De Waalse regering nam dat instrument dit jaar over.

“Het is een zeer bescheiden begin”, zegt Quévit. “Positief is dat de regering is afgestapt van het klassieke overleg. De regering heeft haar contract ook wel apart voorgelegd aan de vakbonden en andere georganiseerde partners, maar het is voor het eerst dat ze ook de bevolking rechtstreeks raadpleegt. Al kun je niet zeggen dat er veel ambiance rond dit project gecreëerd is. Al bij al bleef de rondgang van de Waalse steden de zaak van een zeer gesloten kringetje. De pers heeft bijna niets gedaan om het ruchtbaarheid te geven. Niet dat ze propaganda moest voeren, maar ze had toch op z’n minst een inspanning kunnen doen om het debat op gang te brengen.”

“Het gaat nu objectief beter”, zegt Jacques Thisse. Hij heeft samen met drie collega’s de regeringsopdracht aanvaard om een synthese te maken van de reacties van de bevolking op het toekomstcontract. “De mensen die we bevraagd hebben, zijn optimistischer dan vroeger. In de jaren negentig was er een kloof tussen de geleidelijk verbeterende realiteit van de regio en het crisisdenken dat aanhield. We zijn door een dal gegaan, de afdaling verliep traag en daarom hebben de Walen ook zeer traag gereageerd. Het duurde zeer lang vooraleer er een soort esprit d’initiative groeide. De jongeren, die minder getekend zijn door dat crisisdenken van de oude industrieën, begrijpen dat het best. Er is ook een nieuwe generatie die niet meer getraumatiseerd is door Leuven Vlaams en andere communautaire conflicten. Zulke complexen hebben lange tijd een zekere openheid en objectiviteit in de weg gestaan.”

DE WAALSE IDENTITEIT

Het zijn die complexen, gevolgd door het offensieve discours van het autonomer geworden Vlaanderen, die sinds de tweede helft van de jaren tachtig ook geleid hebben tot een enigszins kunstmatige zoektocht naar een Waalse identiteit. De Walen leden aan “historisch geheugenverlies”, zo luidde het. Hun geschiedenis was verdonkeremaand door de Belgische geschiedschrijving van Henri Pirenne en zijn opvolgers. En door de Franstalige Brusselse media, de openbare omroep RTBf voorop. Hoe kon er een bloeiende Waalse economie komen als er geen Waalse moraal ofte identiteitsgevoel bestond?

Dat laatste werd het levenswerk van Philippe Destatte, directeur van het Institut Jules Destrée. Deze historicus probeert al jarenlang de Walen een geweten te schoppen door de publicatie van een indrukwekkende bibliotheek met biografieën van belangrijke Walen uit economie, politiek en cultuur. Zijn analyse kwam hierop neer: Vlaanderen deed het zoveel beter dan Wallonië, sociaal-economisch, omdat de Vlaamse burger zich Vlaming voelt.

Quévit en Thisse kunnen die analyse delen, in die zin dat ze ook vinden dat gemeenschapszin onder alle maatschappelijke actoren een conditio sine qua non is voor regionale ontwikkeling, maar ze staan huiverachtig tegenover de praktische conclusies van Destatte. Vooral toen hij in 1997 uitpakte met zijn boek L’identité wallonne. Essai sur l’affirmation politique de la Wallonie.

“Studie van het verleden is interessant”, zegt Thisse. “Maar je bouwt er geen toekomstproject op. Mobiliseren rond geschiedenis is gevaarlijk. Het is belangrijker om concreet te werken aan de ontwikkeling van een gewest en zijn bewoners dan om te weten of Wallonië nu al dan niet in de negentiende eeuw al bestond.”

“Die fase in de zoektocht naar een opleving zijn we gelukkig ook voorbij”, zegt Quévit. Als de Walen vandaag hun hoofd moeten breken, is het niet over missing links in hun geschiedenis, maar over blinde vlekken in het herstelbeleid. De kloof tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld. De werkloosheid in Wallonië ligt nog altijd ver boven het Europese gemiddelde. Er is een nieuwe paradox in de maak, die meteen de zwakste plek in Di Rupo’s toekomstcontract dreigt te worden.

“Niet de universitairen of de laaggeschoolden zijn het probleem”, zegt Quévit. “Maar het gebrek aan knowhow in het technisch en beroepsonderwijs. Zo’n zeventig procent van de jobs in de nieuwe bedrijven vergt gespecialiseerde technische kennis. Die is er niet. Veel bedrijven aan de Waalse grens gaan nu al hun arbeidskrachten in Frankrijk zoeken omdat ze ze in Wallonië niet vinden.”

“Er is vraag, maar er is geen aanbod. Ik pleit voor een grote sprong voorwaarts in het technisch en beroepsonderwijs. Leerkrachten moeten een sabbatical year krijgen om zich in het buitenland te gaan bekwamen in nieuwe technische vaardigheden. Als we daar niet in slagen, riskeert de met zoveel moeite bevochten opleving van Wallonië toch nog te mislukken.”

Foto’s Patrick Despiegelaere

Filip Rogiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content