Waarvan drinken de boeren, de boeren

PIETER BRUEGEL DE OUDE 'Het Sint-Maartensfeest', ca. 1566 (voor de restauratie). © PRADOMUSEUM MADRID

Het grootste schilderij van Bruegel is na eeuwen boven water gekomen. ‘Het Sint-Maartensfeest’ gaat naar het Prado. Reconstructie van een herontdekking.

Hij werd opgebeld door iemand van veilinghuis Sotheby’s, eind 2007. Hij nam net de drukproeven door van zijn boek Bruegel, the complete paintings, drawings and prints. Of hij eens wilde kijken naar een schilderij dat misschien iets te maken had met Bruegel. Ze stuurden hem een afbeelding en detailfoto’s. ‘Ik herkende de compositie meteen’, zegt Manfred Sellink in zijn kantoor van hoofdconservator bij de Brugse musea: de compositie van De Sint-Maartenswijn uit het museum van Brussel. Dat werk staat bekend als een vermoedelijke kopie van een verloren gegaan schilderij van Pieter Bruegel de Oude (1526?-1569). ‘Echt een matig schilderij, vlak, droog, repetitief, je ziet direct dat het een kopie moet zijn’, oordeelt hij. De levendige toets van de meester ontbreekt. Dat lijkt een exacte definitie van de stijl van Pieter Brueghel de Jonge, maar enige voorzichtigheid is ge-boden. ‘Brueghel de Jonge is momenteel een soort afvalbak van alles wat naar Pieter Bruegel de Oude is gemaakt. Er zijn meer handen en meer kopiisten naar zijn werk.’

De Brugse conservator kent nog een veel betere kopie, ‘eigenlijk te goed om van Brueghel de Jonge te zijn.’ DasFest des Heiligen Martin wordt bewaard in het Kunsthistorisches Museum in Wenen, dat kan pronken met niet minder dan 14 van de 40 aan Pieter Bruegel de Oude toegeschreven schilderijen. De Weense Sint-Maartenskopie toont slechts een fragment van het werk uit Brussel. Het geeft te zien hoe de heilige man op zijn witte paard een stuk van zijn mantel afsnijdt om een naakte arme te kleden. Dit fragment vormt een contrast met het gehele tafereel, een bacchanaal van jewelste waarbij een kluwen boeren zich meester maakt van een reusachtig wijnvat. Op de naamdag van de heilige, 11 november, werd de nieuwe druivenoogst gevierd met gratis wijn voor iedereen. Typisch Bruegel, de botsing tussen deugd en ondeugd, in een complexe compositie. Liefhebbers van zijn tijdgenoot Pieter Balten kennen een soortgelijk, iets vroeger gedateerd werk uit het museum van Antwerpen. Sellink denkt dat Bruegel zijn collega (toen de bekendere meester) een poepje wou laten ruiken.

Met stijgende opwinding bekeek hij de ektachromen. Vergunden ze hem een blik op het verloren gegane origineel? Het zag er eigenlijk niet uit, zo donker. En toch, de details, echt goed, goed genoeg. Hij zocht en vond een vermelding uit 1627 in het collectieregister van de hertogelijke familie Gonzaga in Mantua: ‘Un quadro dipintovi la festa di S. Martino con una quantità di pitochi che bevano ad una botta, opera del Brol Vecchio, L. 360.’ Het werk – met zijn 148 bij 270,5 cm ‘Brol Vecchio’s’ (Bruegel) grootste – stond iets hoger gewaardeerd dan De graflegging van Christus door Titiaan. Net als de andere Bruegels uit de collectie was het verworven door hertog Vincenzo II Gonzaga, beschermheer van Peter Paul Rubens. Dat gebeurde allicht tijdens de reis van de hertog naar Vlaanderen in 1608. Waar was het vervolgens beland?

‘Dan denk je, wauw, dat wil ik zien’, zegt Manfred Sellink. Een week later zat hij op het vliegtuig. De agenten van Sotheby’s, handelend in opdracht van een familie uit een oud adellijk geslacht, brachten hem naar een modern landhuis in het zuiden van Spanje. ‘Ik werd er naar een donkere gang geloodst, amper 1 meter breed, 2,5 meter hoog. Helemaal in het donker gepropt hing het dus, kolossaal. Toen zag ik wel, dit is exceptioneel. Maar er lag een zware vernislaag overheen. Het was duidelijk dat het om een tüchlein (waterverfdoek, nvdr) ging. Ik zei: “Ik kan het hier moeilijk zien.” De major domo en twee bedienden droegen het schilderij naar een serre waar het tegen een grote palm aan werd gezet. Daar heb ik het werk dan in zonlicht kunnen bekijken.’ In een rapport voor de eigenaar, die geen verkoopplannen uitte maar voor erfeniszaken wilde weten wat hij precies in huis had, schreef Sellink: ‘Ik denk dat het om het verloren gegane schilderij van Pieter Bruegel de Oude gaat.’ Zekerheid geven kon hij niet. Daarvoor was het schilderij te zeer vervuild, en had het nader technisch onderzoek nodig.

Bruegelkenner Roger Marijnissen, die het doek niet heeft gezien maar de beschikbare informatie en foto’s doornam, bekende ons per e-mail met vele vragen te blijven zitten. ‘Dat soort temperadoeken werd in de 15e-16e eeuw hier in de zuidelijke Nederlanden geproduceerd door cleederscrivers (decorateurs op doek) die niet waren opgenomen in de gilde van de schilders’, mailt hij. ‘Bruegel is met dat soort schilderijen in Mechelen vertrouwd geraakt. Van die productie is veel verloren gegaan: zeer gevoelig voor vochtigheid en later in menig geval verminkt door restaurateurs (overschildering en vernissen). Het doek in Madrid is in de 16e-eeuwse productie te situeren en als dusdanig een waardevol stuk.’

De kont van het paard

Manfred Sellink wilde z’n fameuze ontdekking publiek maken, maar Sotheby’s stond op strikte confidentialiteit. Twee jaar lang hoorde hij niets meer. In november 2009 werd hij opgebeld door Gabriele Finaldi (45), vicedirecteur en hoofd van de collecties bij het Pradomuseum in Madrid. Of hij stante pede kon komen kijken naar het schilderij La fiesta de San Martin, mogelijk van de hand van Pieter Bruegel de Oude. Het was door de eigenaar twee weken tevoren via Sotheby’s te koop aangeboden aan het Prado. Het doek verkeerde nog in dezelfde staat als toen Sellink het in de serre van een Zuid-Spaans landhuis had bekeken. Alleen had het Prado er al enig technisch onderzoek op uitgevoerd.

Pigmentanalyse wees uit dat de gebruikte verf niet onverenigbaar was met Pieter Bruegel de Oude. Infraroodopnamen, die de ondertekening reveleren, vertelden weinig omdat de schilder de temperaverf alla prima had aangebracht op ongeprepareerd linnen. In combinatie met de röntgen-opnamen kregen de onderzoekers wel beter zicht op de verfstroken en -lagen. ‘Zo kon je zien dat de havenstad op de zwaar beschadigde achtergrond heel mooi geschilderd moet zijn geweest, ondanks het verfverlies en ondanks de zware vernis-laag. Hetzelfde kon je vaststellen bij het dorp aan de rechterkant’, zegt Sellink. Bruegels trefzekerheid kwam almaar beter naar voren, en staafde de kenner in zijn overtuiging: ‘Ik ben voor 99 procent zeker dat het om Pieter Bruegel de Oude gaat. Ze vroegen 100 procent maar dat kon ik niet, daarvoor moest het eerst schoon-gemaakt worden.’

Verder technisch onderzoek en unanieme oordelen van experts als Matías Diaz Padrón en Peter van den Brink, deden het Prado een optie nemen op het schilderij. In september 2010, tijdens de schoonmaak, kwam ineens de signatuur BRVEGEL bloot te liggen. Dat was het signaal voor het Prado om de optie om te zetten in een definitieve aankoop van het schilderij – 7 miljoen euro, betaald door de Spaanse staat. (Het werk staat op de lijst van het Spaanse Erfgoed en mag dus het land niet verlaten. Wel had het opnieuwin een Spaanse privécollectie kunnen belanden.) Niets hield Manfred Sellink nog tegen om zijn ontdekking wereldkundig te maken.

Eind december in Madrid. In het restauratieatelier van het Prado heerst een gewijde stilte. Naast een collega, die enkele portretten van El Greco onder handen neemt, kijkt Elisa Mora zwijgend naar het door haar van zijn polyestervernislaag ontdane Sint-Maartensfeest van Bruegel. Vijfendertig jaar ervaring in het Prado als restauratrice, met een bijzondere specialisatie in Goya, geven haar vertrouwen voor de volgende, delicate fase: het verwijderen van de bedoeking die ooit ter versteviging op het originele, erg broze tüchlein werd aangebracht. ‘Die bedoeking zorgde voor vervormingen en oneffen-heden’, zegt ze. Ze toont een nieuwe, dunne strook canvas die ze om de randen van het schilderij heen zal aanbrengen en omheen het spieraam zal spannen. Dat geeft voldoende steun, en maakt een volledige verdoeking overbodig. De Engelse vakterm daarvoor is loose lining. Als het originele spieraam nog goed genoeg blijkt, zal er geen nieuw voor in de plaats komen.

De schoongemaakte Fiesta de San Martin ziet er zonneklaar uit als een echte, prachtige Bruegel. Het frisse, heldere coloriet, de levendige toets, de dynamische compositie met wel 90 expresssieve figuren, gevat in hilarische, tragische, rauwe en verheven scenerieën, ze zijn ons niet van een andere hand bekend, en zeker niet van kopiisten. De zichtbare, soms grote lacunes door het verfverlies belemmeren de beleving van het werk niet. Ze maken zelfs duidelijk dat het gaat om een broos, onvolledig schilderij van hoge leeftijd, dat veel geleden heeft. In die optiek zou het kunnen volstaan om de toestand van het schilderij te consolideren en het te beschermen met een laag natuurlijk, niet-reflecterend vernis. Is dat ook de optiek van het Prado?

Elisa Mora houdt alvast aquarelverf met natuurlijke pigmenten klaar om bepaalde zones van het schilderij te retoucheren. Zo is de kont van Sint-Maartens paard slechts voor de helft meer wit. En de totaal verdwenen zones kan ze leeg laten of opnieuw schilderen. De restauratrice blijft op de vlakte, en benadrukt dat alle gebruikte materialen reversibel zijn: elke vergissing kan altijd opnieuw worden goedgemaakt. ‘Dit is geen stuk archeologie’, bekent vicedirecteur en chef collecties Gabriele Finaldi meteen kleur. ‘Wat we betrachten bij een restauratie is esthetische heelheid. Een schilderij moet in een museale ruimte gezien en begrepen worden door de kijker.’ Zal men zien dat er verfverlies was op de kont van het paard of niet? Finaldi: ‘Om eerlijk te zijn, we weten niet hoe het er zal uitzien. Maar het is overduidelijk een zone die enige retouches behoeft, en gereconstrueerd kan worden, want ze is niet volledig verloren. Zeer waarschijnlijk zal de restaurator kleine toetsen herschildering aanbrengen, om de rondheid van de vorm te vervolledigen. Maar het zal er zeker niet nieuw uitzien. We zullen niet al de verf vervangen.’

Waar niets is, kan ook niets geretoucheerd worden. ‘Dat is waar’, geeft Finaldi toe. ‘Maar kijk naar de hemel, je ziet hem nog, zij het met duidelijke lacunes die zijn leesbaarheid aantasten. Als we voor esthetische heelheid gaan, moeten we die lacunes retoucheren, zodat we dichter komen bij wat de schilder bedoelde.’ Maar, midden op het werk is door een lelijke scheur alleen de verdoeking zichtbaar, daar valt toch helemaal niets bij te werken? ‘Gelukkig beschikken we over een kopie die ons kan helpen om de kleine zones die verloren zijn, te reconstrueren. De 17e-eeuwse Brusselse kopie biedt ons nuttige informatie daaromtrent.’

Voor die fameuze kopie door Pieter Brueghel de Jonge had Manfred Sellink ons in Brugge gewaarschuwd. De Jonge kende de originelen niet. Die zaten al lang in allerlei vorstelijke collecties toen hij als peuter zijn vader verloor. Hij baseerde zich op werktekeningen met kleuraanduidingen. Die waren niet echt betrouwbaar, zo blijkt uit de grote kleurverschillen en zelfs ontbrekende figuren. Op het origineel van Het Sint-Maartensfeest is een vechtpartij te zien. Een man met een mes in zijn handen en een ander die op de grond ligt. Op de kopie ligt ook een man op de grond, maar een mes is er niet te zien, en dus ook geen vechtpartij. ‘Zo zie je ook in details dat Brueghel de Jonge een heleboel dingen van het origineel niet meer begreep, en daar een platheid en een vereenvoudiging in aanbracht’, aldus Sellink. Gabriele Finaldi is er gerust op: ‘U kunt ervan op aan dat het schilderij, wanneer het in de tweede helft van 2011 in de zalen verschijnt, zeer leesbaar en zeer mooi zal zijn. In perfecte staat zal het niet zijn. Je zult nog altijd zien dat het gaat om een oud schilderij met conservatieproblemen. Dat zal niet weggemoffeld zijn.’

De triomf van de dood

Waar de nieuwe aanwinst in het museum precies komt te hangen, is nog niet uitgemaakt. In ieder geval dicht in de buurt van het enige andere schilderij van Pieter Bruegel de Oude dat het Prado bezit, De triomf van de dood. Dat meesterwerk, geschilderd met olie op paneel (ca. 1562), hangt er nu een beetje bij als een aanhangsel van de uitzinnige schilderijen van Jheronimus Bosch, het grote voorbeeld van Bruegel. (Het Prado bezit acht schilderijen van Bosch, waaronder twee absolute meesterwerken, De tuin der lusten en De hooiwagen.) De komst van Het Sint-Maartensfeest (ca. 1566-67) opent een andere mogelijkheid, wanneer eind dit jaar de Vlaamse schilderkunst uit de 15e en 16e eeuw in een nieuwe opstelling wordt getoond. ‘We kunnen beide Bruegels in een apart zaaltje onderbrengen’, oppert afdelingshoofd Pilar Silva Maroto, ‘zonder Bosch, misschien met enkele landschapsschilderijen en onze twee Beuckelaers.’

Past Bruegels helse nachttafereel De triomf van de dood met zijn legioen skeletten die de zondaars naar de hel voeren nog goed bij Bosch, het helderecoloriet en de landelijk bacchanalische sfeer van Het Sint-Maartensfeest verdragen allicht een minder surreële omgeving. Sellink dateert het dan ook ruim vier jaar later dan het eerste. Beide werken delen wel hun moraliserende karakter, en er staat een verbindend detail op de Triomf, waar een skelet een masker draagt om op een levende te lijken en twee wijnvaten te kunnen legen.

Elke grote ontdekking gaat gepaard met een officiële publicatie in een gezaghebbend tijdschrift. Manfred Sellink en Pilar Silva Maroto schrijven voor het juninummer van Burlington Magazine samen het artikel over Het Sint-Maartensfeest. Maroto neemt onder andere het kapittel over de herkomst van het schilderij voor haar rekening – monnikenwerk dat de authenticiteit van het werk verder kan staven of… op de helling zetten. In dit geval verscheen de eerste zekere documentatie van dit werk pas in het begin van de 18e eeuw, in het collectieregister van de negende hertog van Medinaceli (1660-1711). Maroto verdedigt de hypothese dat de hertog het tüchlein van de Gonzaga’s kocht tijdens zijn jonge jaren als Spaans ambassadeur in Rome of iets later, als onderkoning van Napels. Ze neemt aan dat het gaat om hetzelfde werk als La fiesta de San Martino van Bruegel uit de Gonzaga-inventaris van 1627.

Maroto vond correspondentie tussen Medinaceli en Ferdinand Karel, de laatste Gonzaga die hertog van Mantua was. Helaas ‘hielden ze het bij een soort e-mails avant-la-lettre, en gingen de brieven niet over schilderkunst, des te meer over muziek’, zegt ze. De Pradoconservator ontdekte in Medinaceli ‘een zeer curieus’, trots en wellustig personage, dat het in Italië aan de stok kreeg met de Franse ambassadeur, de paus en met koningin Christina van Zweden. Bij haar had hij dan ook een begenadigde zangeres, La Giorgina, gewoon geroofd. Als onderkoning van Napels liet hij tijdens een feest, ter ere van de patroonheilige van koning Karel II, wijn uit de stadsfonteinen vloeien voor het volk, een verhaal dat enigszins het bacchanaal van het Sint-Maartensfeest oproept. Eenmaal terug in Spanje, als minister van koning Filips V, kleedde en kamde hij zich als Lodewijk XIV, viel in ongenade en stierf in 1712 in de gevangenis van Pamplona. Zijn Bruegelschilderij echter bleef door de eeuwen heen in het bezit van de Medinaceli, tot het in het midden van de 20e eeuw werd verkocht aan degene die er tot voor kort eigenaar van was. Die bracht de bal aan het rollen, maar wenst anoniem te blijven.

DOOR JAN BRAET

Tijdens de schoonmaak kwam ineens het signatuur BRVEGEL bloot te liggen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content