Tot verbazing van velen benoemde president George W. Bush een diplomate – Barbara K. Bodine – in het triumviraat dat Irak moet hervormen tot een democratie.

Lang voor het eerste schot in Irak werd gelost, bogen experts in Washington zich over de naoorlogse toekomst van Irak. Dat de Verenigde Staten de oorlog zouden winnen, stond vast. Dat is een kwestie van vuurkracht. Om de vrede te winnen, zijn andere eigenschappen nodig.

Op 20 januari kwam het antwoord. Irak zou de zaak worden van het Office for Reconstruction and Humanitarian Aid (ORHA) . De bedoeling is dat het ORHA zowel de humanitaire hulp coördineert als de materiële en politieke heropbouw van het land aanpakt. Dat is een enorme taak in een land dat sinds 1980 verwikkeld was in vier oorlogen en decennialang bestuurd werd door een dictator die regeerde via clantrouw en foltertechnieken.

Daartoe werd Irak in drie delen verdeeld: het noorden en zuiden komen onder de controle van ex-militairen, het centrale deel – met Bagdad – valt onder de verantwoordelijkheid van de 54-jarige diplomate Barbara Bodine.

De beschrijvingen die de Amerikaanse kranten van haar geven, zijn op zijn minst tegenstrijdig. ‘Een diplomate met zin voor avontuur en de vaste overtuiging dat de Arabische vrouwen beter verdienen’, ‘een linkse feministe’, ‘ultra-rechts, verkocht aan de Republikeinse zaak’, ‘een energieke, blauwogige professional’. En de mooiste: ‘de Amerikaanse Gertrude Bell’, een verwijzing naar de Britse vrouw die na de Eerste Wereldoorlog het pas onafhankelijke Irak hielp omvormen tot een koninkrijk. En tegelijk een allusie op de moeilijke taak die Bodine wacht in het verscheurde Bagdad.

PINGPONGDIPLOMATIE

Barbara Bodine kan alleszins bogen op een kleurrijke en gevarieerde carrière. Een briljante studente politieke en diplomatieke wetenschappen en zelfs gekozen in Phi Beta Kappa, een genootschap waarin alleen uitblinkers welkom zijn en meteen een netwerk van invloedrijke mensen.

Haar eerste diplomatieke terrein werd Azië. Bodine werkte in de jaren zeventig voor de topdiplomaat Henry Kissinger. Die opende toen met de zogenoemde ‘pingpongdiplomatie’ de deuren naar de reusachtige Volksrepubliek. Azië was voor elke beginnende diplomaat een opwindend avontuur, maar voor wie op de diensten van Kissinger werkte, was het ook een belofte op een grote carrière. Bodine zette haar eerste diplomatieke stappen in Hongkong, Bangkok en Taiwan. Ze leerde er vloeiend Chinees spreken.

En toch veranderde ze nadien van koers. Van 1977 tot 1979 vinden we haar terug op de studiediensten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Haar onderwerp: de Arabische wereld. Eerst enkel Jemen, een doodarm land, maar door zijn strategische ligging aan de Rode Zee en de Golf van Aden potentieel belangrijk. En binnen een koudeoorlogssfeer vanuit Amerikaans standpunt des te belangrijker omdat Jemen, een vroegere Britse kolonie, in 1970 opgesplitst was in een noordelijke republiek en een marxistisch zuiden.

Wie zich bezighoudt met de Arabische wereld, moet ook de taal leren. Tunesië bood daartoe de gelegenheid. En Barbara Bodine werd kort daarna verantwoordelijk voor de studie van het hele Arabische schiereiland.

Toenmalig president Jimmy Carter zou alle hulp die hij van zijn arabisten kon krijgen, nodig hebben. In 1979 ontplofte Iran. Ayatollah Khomeiny kwam aan de macht en verklaarde de Verenigde Staten tot vijand nummer één. Op 4 november 1979 werden 66 Amerikanen in de ambassade gegijzeld. Het kostte Washington meer dan een jaar van onderhandelingen om ze weer vrij te krijgen. De prijs was zwaar. Carter verloor de verkiezingen van de ultraconservatieve Ronald Reagan.

Bodine werd opnieuw het veld ingestuurd. De volgende stap in haar carrière werd Bagdad. In die tijd zeker geen onbelangrijke post. Iran en Irak waren in een bloedige oorlog verwikkeld die tot 1988 zou duren en honderdduizenden slachtoffers zou eisen. En omdat het Iran van Khomeiny vijand nummer één was, werd Irak van de weeromstuit een vriend en bondgenoot waaraan de Verenigde Staten graag en veel wapentuig leverden. In die tijd moet Bodine de kring rond Saddam Hoessein goed hebben leren kennen. Dat kan haar nu in Bagdad alleen maar helpen.

Na Bagdad volgde een nieuwe studieronde in Washington. Haar faam als kenner van de Arabische wereld was nu wel gevestigd. En dus werd haar volgende post het kleine maar belangrijke Koeweit.

ZWEMBADWATER EN SARDIENTJES

Het was een slecht gekozen moment voor een Amerikaans diplomaat. In 1990 viel Irak Koeweit binnen, de Verenigde Staten protesteerden en de Amerikaanse ambassade werd omsingeld door het Iraakse leger. Van augustus tot december duurde het beleg van de ambassade. Bodine hield in de ambassade stand op een dieet van zwembadwater en sardientjes (het enige wat ze nu nooit meer wil eten) en bleef taai onderhandelen met de Irakezen tot alle Amerikanen die het land wilden verlaten ook weg mochten.

Desert Storm bezegelde de actie. Generaal Norman Schwarzkopf schoot Irak weg uit Koeweit en Bodine kreeg een medaille voor haar moed. Een rustiger periode brak aan, een periode van synthese ook. In 1993 schreef ze een rapport over Patterns of Global Terrorism. Dat wereldwijde terrorisme maakte volgens haar in 1990 een beslissende omslag. ‘Terroristen wilden vroeger een politiek punt maken. Nu zoveel mogelijk slachtoffers’, verklaarde ze. De gebeurtenissen zouden haar gelijk geven.

Als ambassadeur in Jemen kreeg ze te maken met de aanslag op de USS Cole waarbij 17 doden en 39 gewonden vielen. De FBI stuurde een onderzoeker ter plaatse die de Jemenieten zo tegen de haren instreek dat ambassadeur Bodine eiste dat hij teruggeroepen werd. Wat ook gebeurde. Maar de man – John O’Neill – zat wel op het juiste spoor: hij vermoedde een aanslag van al-Qaedaleden in de Verenigde Staten zelf. Hij was – ironisch genoeg – een van de slachtoffers van die aanslag. Op 11 september 2001 stierf hij onder het puin van het WTC in New York.

Dat ze het onderzoek van O’Neill ’torpedeerde’ – zoals haar tegenstanders beweren -, wordt Bodine nog steeds kwalijk genomen. Zij het niet door Buitenlandse Zaken: Colin Powell gaf haar een eervolle vermelding voor haar werk in Jemen. Daar slaagde ze er inderdaad in om samen met generaal Tommy Franks de regering over te halen volledig mee te werken aan een onderzoek naar de daders van de aanslag op de USS Cole. En van de vliegtuigkaping waar ze zelf bij betrokken was.

Ondanks al die avonturen is uit haar toespraken en rapporten alleszins een grote liefde voor de Arabische wereld af te leiden. Telkens weer waarschuwt ze voor de generalisaties die van alle moslims een vijand maken. ‘De Taliban in Afghanistan zijn niet representatief voor de islam’, zei ze in een toespraak. ‘De buurlanden zijn al even bang van die fanatici als wij.’ Waarna ze de islamlanden die ze goed kende, met elkaar vergeleek. Irak met zijn goed opgeleide mannen én vrouwen dat zuchtte onder een brutaal regime. Het doodarme Jemen waar vrouwen stemrecht hebben en belangrijke ambten bekleden, maar waar de helft van de bevolking niet kan lezen of schrijven. Het rijke Koeweit waar vrouwen niet kunnen kiezen of verkozen worden, maar wel goed opgeleid zijn en langzaam maar zeker voor hun rechten opkomen.

‘Vrouwenrechten’, zei ze, ‘zijn moreel rechtvaardig en politiek in ons eigen belang.’ Een standpunt dat getuigt van politiek realisme. En dat zal ze in Bagdad meer dan nodig hebben.

Misjoe Verleyen

Telkens weer waarschuwt ze voor de generalisaties die van alle moslims een vijand maken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content