De Belgische volleybalcompetitie was de jongste jaren heel voorspelbaar. Ook dit seizoen heeft totnogtoe niet voor verrassingen gezorgd. Er zijn nog zekerheden.

Wie graag gokt, houdt meestal niet van volleybal. Zeker de voorbije jaren gebeurde er niets verrassends in die sport. Zo was Maaseik van ’95 tot ’99 vijf keer op rij kampioen en behaalde Roeselare vorig jaar eindelijk de titel na een jarenlange achtervolging. Een van die twee is dus altijd raak. Ook de ploegen voor de play-offs zijn voorspelbaar. De ene keer gaat het om zes, de andere keer om acht of tien ploegen. Het ene jaar wordt er met rechtstreekse uitschakeling gespeeld, de andere keer in een échte nacompetitie.

Elk jaar wordt er wel iets anders uitgeprobeerd en het resultaat is altijd hetzelfde. De namen van de ploegen kun je met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid al voor het begin van het seizoen invullen. Na de competitie komt die voorspelling in 99 procent van de gevallen ook gewoon uit. Per seizoen zijn er bijvoorbeeld hoogstens twee degradatiekandidaten. Een paar jaar geleden werd het zowaar even spannend omdat er drie ploegen moesten zakken. Maar normaal is alles voorspelbaar. Wie de allerlaatste wordt, staat meestal al vast na de eerste confrontatie van de twee gedoodverfde dalers.

Het enige wat de afgelopen tien jaar wel een gokje waard bleek, is welke ploeg als eerste financiële problemen krijgt. Wie gaat het eerst in vereffening? Bij welke ploeg zullen de fabelachtige beloftes met de simpele realiteit botsen en waar duikt de eerste spelersstaking op wegens maandenlange betalingsachterstand? En zelfs op die vragen zijn de antwoorden vrij voorspelbaar. De eerste geruchten duiken eind november op, de eerste zekerheden tegen de jaarwisseling en de spelersstakingen halverwege maart. Na de vereffening gaat de ploeg in kwestie dan gewoon door met een ‘schone lei’.

Als we de huidige rangschikking bekijken, lijkt er op het eerste gezicht niets veranderd. Maaseik en Roeselare staan op de eerste en tweede plaats, de play-offplaatsen zijn al zo goed als verdeeld. Eisden is na de eerste onderlinge confrontatie met de andere degradatiekandidaten, Haasrode en Kapellen, al zo goed als zeker van een ticket naar eerste nationale. Het enige afwijkende aspect is dat er in de ereklasse maar met elf ploegen gespeeld wordt omdat Genk nog voor het seizoen begon failliet ging.

GEVARIEERD SPEL

Bondsvoorzitter Philip Berben: ‘Zo’n geval als Genk kun je natuurlijk nooit uitsluiten. Maar mag ik toch opmerken dat we nu al meer dan een jaar niets meer over ploegen in financiële nood horen. Ons licentiesysteem, met drie financiële controles per jaar, lijkt dan toch te werken. Iedereen spreekt nu over licentievoorwaarden in het voetbal en over financiële transparantie, maar wij zijn het voetbal wel meer dan een jaar voor. Bovendien hebben we volgens mij niet langer een competitie met drie snelheden. Vroeger had je inderdaad de twee toppers, een paar subtoppers en dan de rest. Dit seizoen kun je duidelijk zien dat die situatie verbeterd is. Everbeur, Antwerpen, Lennik, om er maar een paar te noemen, halen een vergelijkbaar, steeds hoger niveau. Dat geeft de competie meer spankracht. Bij de top-8 zit het momenteel goed. Laat de Grote Twee daar op bezoek gaan, ze hebben niet bij voorbaat gewonnen spel.’

De sportieve analyse van de bondsvoorzitter klopt niet helemaal. De subtop mag dan breder geworden zijn, een blik op de cijfers leert dat zowel Maaseik als Roeselare nog ver boven de rest staan.

Maaseik is dit seizoen veertig jaar oud en is dus extra gemotiveerd om de titel in dit jubileumjaar terug te pakken. Op nieuwjaar had de ploeg na dertien speeldagen nog geen enkele keer verloren. Ingewijden beweren zelfs dat deze lichting de beste ooit is. Vooral omdat het team niet langer op een steraanvaller teert, maar in de breedte versterkt is.

De Nederlandse international Richard Schuil kreeg bij Maaseik twee jaar geleden in topmatchen bijvoorbeeld zowat zeventig procent van de ballen toegespeeld. Maar in de huidige competitie valt het nauwelijks op dat Schuil ook meespeelt, zo gevarieerd is het Limburgse aanvalsspel geworden. De Europese competitie – waarin Maaseik de voorbije vier jaar twee keer vice-kampioen werd en een keer derde eindigde bij de landskampioenen – én de play-offfinales moeten de sterkte van de huidige ploeg definitief bevestigen.

Ook voor Roeselare komt het echte werk er nu pas aan. Net als Maaseik richt ook Roeselare zich in eerste instantie op Europa. Doordat het in de eigen competitie al twee keer verloor, lijkt het een gunstige uitgangspositie in de play-offs toch al kwijt te zijn. Want wie na de gewone competitie het hoogst eindigt, heeft in de play-offs voordeel omdat de ploeg dan vaker thuis speelt. Voor die twee nederlagen is er wel een simpele verklaring: de blessure van de Spaanse spelverdeler Miguel Falasca. Die 27-jarige in Argentinië geboren nieuwkomer bij Roeselare is een klasbak, die coach Dominiek Baeyens al een vijftal jaar geleden opviel. Dat Falasca van het Italiaanse Ferrara naar Roeselare kwam, heeft vooral te maken met het feit dat zijn vrouw geen werk vond in Italië en er niet kon aarden. Maar het zegt ook veel over de uitstraling van Belgische topploegen in Europa.

Net terug van de Olympische Spelen brak Falasca echter een handwortelbeentje tijdens een banaal duel op een van zijn eerste trainingen met Roeselare. Pas begin december kon hij weer zijn opwachting maken. Net te laat om de topper in Maaseik de nodige spankracht te geven, wel op tijd voor de echt belangrijke Europese wedstrijden. Het verschil is duidelijk. Falasca is niet alleen snel en creatief, hij kan ook zwaar uithalen met zijn opslag – erg belangrijk in het moderne volleybal. Zijn lengte (1,94 meter) vormt bovendien een uitstekend blok en dat is meestal het zwakke punt van een spelverdeler.

ROESELARE KAN NOG GROEIEN

Al na enkele matchen met Falasca bleek Roeselare voldoende gewapend om drie Europese duels in de nieuwe Champions League te winnen en halverwege overtuigend de leiding in zijn groep te nemen. Tussen Kerstmis en nieuwjaar won de Belgische landskampioen zelfs het internationaal vermaarde Flanders Volley Gala, in de volksmond nog altijd de Witte Molen. Het was van 1984 geleden dat een Belgische ploeg dit tornooi nog gewonnen had. De wereldtoppers van de vorige edities waren er dit jaar wel niet, maar met het Duitse Friedrichshafen en het Franse Parijs liet Roeselare ploegen achter zich, die in de voorbije Europese bekers hoog scoorden.

Coach Dominiek Baeyens achteraf: ‘Mijn spelers hebben me zelfs nog verbaasd. Het doet goed te zien dat we nog groeipotentieel bezitten. We hangen ook niet langer van onze ene hoofdaanvaller Svetozarevic af. Vooral in de breedte zijn we versterkt en dat biedt uitstekende perspectieven.’

Hetzelfde refrein als de concurrentie uit Maaseik, dus. Dat belooft vonken voor de beslissende fase van de nationale competitie.

Voor de Belgische subtop is het frustrerend dat de twee ploegen die er al enkele jaren bovenuit steken, zelf beweren dat ze dit seizoen nog beter geworden zijn. Lennik toont aan hoe moeilijk het is om aansluiting bij Roeselare en Maaseik te vinden. Vorig jaar leken de Pajotters sterk op weg om van de Grote Twee de Grote Drie te maken. In de competitie leverden ze stevig weerwerk en haalden (maar verloren) de bekerfinale. Dat laatste stapje naar de top is voorlopig nog te groot. Lennik had veel op de Europese campagne gezet. Maar na een thuisnederlaag tegen het Nederlandse Apeldoorn, moet het in januari bijna stunten om een ronde verder te geraken. In eigen land kon het dit seizoen noch tegen Roeselare, noch tegen Maaseik een vuist maken en de ploeg had het vooral lastig tegen de rest van de subtoppers.

De subtop wordt niet langer alleen door Lennik gekleurd, maar ook door Antwerpen, Everbeur en vooral door Menen, een nieuwkomer in de ereklasse en de revelatie van het seizoen. Vorig jaar kampioen in eerste nationale, begon Menen met bescheiden ambities aan het seizoen. Het verloor in eigen zaal alleen van Maaseik – en dan nog na een spannende vijfsetter – het won van Antwerpen en Everbeur en staat nog altijd op een gedeelde derde plaats.

Aanvoerder Filip Van Huffel, ex-nationale ploeg, ex-Maaseik en op zijn vijfendertigste bij Menen aan een tweede jeugd bezig: ‘Onze sterkte? Onze complementariteit, geen enkele hoogvlieger, maar allemaal degelijke spelers. En er wordt hard getraind. Het is van mijn tijd bij Maaseik geleden dat ik nog zo hard gewerkt heb. Ook de entourage is prima. We hebben een uitgebreid gamma van kleine sponsors. Als er eentje wegvalt, is dat dus niet meteen een drama. We hebben ook een brede achterban uit de directe omgeving, want ondanks de nabijheid van Roeselare en Torhout is elke thuismatch uitverkocht. Echt, als we realistisch blijven en niet gaan zweven, zijn alle mogelijkheden er om in de subtop te blijven.’

Bondsvoorzitter Berben is het daar grotendeels mee eens: ‘Voor velen vormen zij een verrassing, maar het was al langer duidelijk dat hier een heel actieve volleybalwerking stond. Het bestuur in Menen is een beetje vergelijkbaar met dat van Antwerpen: niet verder springen dan hun stok lang is, maar wel gestaag groeien.’

‘We staan voor een zware terugronde, maar als we van blessures gespaard blijven, moeten we gewoon de play-offs halen’, luidt het in Menen. En wie zal ze daar iets in de weg leggen? Torhout, Puurs, Haasrode, Kapellen of Eisden zeker niet. Het seizoen is nauwelijks halfweg en zij spelen alleen nog om niet te degraderen. De terugronde kan dus toch nog voor spektakel zorgen. Al blijft ook dat altijd een gok.

Kris Croonen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content