Verzetshistoricae Babette Weyns en Michèle Corthals: ‘Vlaanderen heeft echt wel zijn bijdrage geleverd’

Michèle Corthals en Babette Weyns: ‘“Verzet” is na de oorlog vooral gedefinieerd als de “gewapende weerstand”. Maar het heeft geen zin om een onderscheid te maken tussen militair of burgerlijk verzet.’ © Jonas Lampens
Walter Pauli

In de Tweede Wereldoorlog werd in Vlaanderen niet alleen gecollaboreerd. Er was ook verzet. Onze kennis van die weerstanders is helaas opvallend klein. Al komt daar verandering in, zeggen historicae Michèle Corthals en Babette Weyns. ‘Je moest moedig zijn om in het verzet te stappen.’

Veel historici noemen het verzet tegen de Duitse bezetters ‘de laatste witte vlek’ in onze kennis van de Tweede Wereldoorlog. Tachtig jaar na de feiten heeft nog elke boekhandel schappen vol over wat er gebeurde tussen 1939 en 1945, maar het verzet is ons nog altijd relatief onbekend – zeker in Vlaanderen. Schrijver Tom Lanoye beklaagde zich erover bij de lancering van De draaischijf, een verhaal over culturele collaborateurs. Omdat het amper anders kon: waar had Lanoye de documentatie moeten halen over verzetslieden? In ons collectieve geheugen zit niet één naam van een Vlaamse verzetsman of -vrouw. Op onze scholen worden ze niet aangeleerd. Zelfs belangrijke figuren zoals Marcel Louette of Andrée De Jongh doen geen belletje (meer) rinkelen.

Het verzet trad op in een moeilijke, rommelige, chaotische context. Aan die strijd zaten dan ook vieze aspecten.’ Babette Weyns

Een nieuwe generatie historici vult die leemte op. Babette Weyns (UGent) en Michèle Corthals (UAntwerpen) coördineerden onlangs een studiedag over het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog in België. Ze waren ook de drijvende krachten achter een aan het verzet gewijd themanummer van het Belgisch Tijdschrift voor Nieuwe Geschiedenis (BTNG). Daarin noemen Corthals en Weyns het ‘een foutief cliché’ om te blijven beweren dat er sinds de oorlog ‘weinig werd gepubliceerd’ over het verzet. Dat is wel gebeurd. Het probleem is dat de meeste recente studies vooral Franstalig zijn en nauwelijks hun weg vonden naar het Vlaamse publiek.

Het is nochtans een ijzeren wet: geen oorlog zonder verzet. Kijk naar de oorlog in Oekraïne: op de eerste dag van de Russische invasie was het groot nieuws dat de Oekraïense president Volodymyr Zelensky de opdracht gaf om wapens uit te delen onder de burgerbevolking.

Babette Weyns: Ginds gaat het er natuurlijk nog grimmiger toe dan wat België ooit heeft meegemaakt. Oekraïne wordt aangevallen omdát het Oekraïne is. België werd bezet in de context van de Tweede Wereldoorlog in West-Europa. De Duitsers waren er niet op uit om de Belgische identiteit te verwoesten, zoals de Russen dat vandaag doen in Oekraïne. En zoals de Duitsers dat destijds deden: ook nazi-Duitsland voerde een uitroeiingsoorlog tegen de bevolking van de voormalige Sovjet-Unie. Dat leidde vanaf het eerste oorlogsjaar tot een meedogenloze partizanenstrijd. In België greep het verzet pas vanaf de zomer van 1941 naar militaire guerrillatechnieken, zoals de sabotage van infrastructuur en gewapende aanslagen tegen personen. En pas in de allerlaatste maanden van de oorlog ging het verzet in streken zoals Limburg en de Ardennen over tot een semi-openlijke oorlog met de bezetter.

Michèle Corthals: Hoe radicaler de bezetting is, hoe gewelddadiger het verzet wordt. De bevolking grijpt pas naar een geweer als ze zich bedreigd voelt.

Wanneer manifesteerde het verzet zich bij ons voor het eerst?

Corthals: Al van voor de oorlog. In het najaar van 1939 nam de Britse Secret Intelligence Service contact op met ingenieur Walthère Dewé. De Britten anticipeerden daarmee op een mogelijke Duitse invasie, en begonnen alvast met de uitbouw van inlichtingendiensten in het potentieel bezette land. Daardoor stond Dewé al in juni 1940 aan het hoofd van een operationeel inlichtingennetwerk, dat hij ‘Clarence’ noemde. De groepen die zich het meest bedreigd voelden door de Duitse bezetter gingen als eersten in het verzet. Dat waren bijvoorbeeld lokale politici, die in hun functie van burgemeester of schepen vervangen werden door collaborateurs – in Vlaanderen vaak uit het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) en in Wallonië uit Rex. Ook de Franstalige burgerij voelde zich bedreigd in haar positie door de installatie van een Nieuwe Orde-regime. Journalisten konden of wilden hun beroep niet meer uitoefenen. Vanaf het najaar van 1941 kwamen er ook initiatieven uit Joodse kringen. En toen de Duitse bezetter in 1942 kwam aanzetten met de verplichte tewerkstelling van Belgische arbeiders in de Duitse industrie, gingen ook grote groepen van de arbeidersbeweging in het verzet.

Eind 1940 was België al getroffen door een echte hongerwinter, en veel landgenoten gaven de Duitse bezetter daarvan de schuld. Ineens begreep iedereen wie de vijand was, en dat men hier was om het land economisch uit te buiten. Er werd gestaakt in de Waalse industriegebieden, waarop de Duitsers hardhandig reageerden.

Weyns: In zijn boek Ondankbaar België. De Duitse repressie in de Tweede Wereldoorlog (2018) beschrijft historicus Dimitri Roden hoe de Duitsers bij het begin van de bezetting nog niet meteen overgingen tot harde repressie, maar wel al duidelijk dreigende taal spraken. Tegelijk probeerde de bezetter de bevolking elke mogelijkheid te ontnemen om eventueel een activiteit te ontplooien die zou kunnen neigen naar een vorm van verzet. Allerhande bijeenkomsten en verenigingen werden verboden, en de vrije pers werd aan banden gelegd.

© Jonas Lampens

Wie overwoog ‘iets te doen’, moest dat dus zo organiseren dat zijn activiteiten niet verdacht leken. Marcel Louette, de latere oprichter van de Witte Brigade/Fidelio, was een leerkracht. Hij vergaderde op school – op welke school wordt er niet vergaderd? Daaraan zie je hoe divers het verzet van bij het begin was. Aan de ene kant organiseerden de Britten aparte netwerken, aan de andere kant werd op het microniveau van bijvoorbeeld een school nagedacht over manieren om zich te verzetten.

Vandaar de boutade ‘hét verzet heeft nooit bestaan’.

Corthals: We zijn het eens met de visie dat het Verzet met hoofdletter ‘V’ nooit bestaan heeft – een welomschreven beweging waarnaar historici meteen na de oorlog wél op zoek gingen. Iedereen die tijdens de oorlog in actie kwam tegen de bezetter of diens belangen en daardoor een zeker risico nam voor zichzelf, deed aan verzet. Alle verzetsgroepen vertrokken vanuit dezelfde vaststelling: ‘Wij willen een vrij en onafhankelijk België, zonder Duitse overheersing.’ Dat was de politiek-ideologische grondslag. Daarnaast waren er ook mensen en groepen die uit humanitaire overwegingen overgingen tot verzetsdaden, zoals het verbergen van Joodse kinderen of andere onderduikers.

Hoe radicaler de bezetting is, hoe gewelddadiger het verzet wordt. De bevolking grijpt pas naar een geweer als ze zich bedreigd voelt.’ Michèle Corthals

U noemt die laatste activiteiten ook ‘verzet’?

Corthals: Natuurlijk. Dat is meteen een belangrijk probleem. ‘Verzet’ is na de oorlog vooral politiek-militair gedefinieerd, als de ‘gewapende weerstand’. Acties die niet in dat kader pasten, hoorden zogezegd niet bij dat ‘echte’ verzet. Vandaag weten we dat het geen zin heeft om een onderscheid te maken tussen militair of burgerlijk verzet, tussen echt of minder echt, belangrijk of gevaarlijk verzet. Tijdens de oorlog deden zelfs politieke en ideologische verschillen er minder toe dan ervoor of erna. Als toevallig de rechts-conservatieve Nationale Koninklijke Beweging (NKB) actief was in een gemeente, was de kans groot dat men zich daarbij aansloot, ook al had de ene of de andere misschien socialistische sympathieën. In het verzet werkten groepen samen die in vredestijd nooit met elkaar geassocieerd zouden willen worden. Het is opmerkelijk hoe vlot sociale, ideologische en religieuze grenzen toen overschreden werden.

Weyns: Het is zelfs een illusie te denken dat elk lid van het verzet precies wíst met welke organisatie hij of zij meewerkte. Verzetsorganisaties van hun kant legden liever niet de nadruk op hun ideologie of politieke lijn. Ze deden dat vooral om potentiële rekruten niet af te schrikken.

Corthals: Zelfs de Kommunistische Partij (KP) maakte haar socialistisch internationalisme en de klassenstrijd tijdens de oorlog ondergeschikt aan haar oproep voor een vrij België.

Weyns: Natuurlijk was dat een weldoordachte vorm van propaganda. Wie in volle bezetting de koning zou afvallen, streek de bevolking tegen de haren in.

Corthals: Daarom ook dat de KP, net als alle andere verzetsgroepen van links of rechts, zelfs geen gebruik wilde maken van het omstreden huwelijk van Leopold III met Lilian Baels om de koning in een slecht daglicht te stellen. Terwijl het een veelbesproken gebeurtenis was waarvan de hele bevolking weet had.

De Kommunistische Partij heeft ook in België een belangrijke rol gespeeld in het verzet, maar niet vanaf dag één. In 1940 gold nog het niet-aanvalspact tussen Hitler en Stalin, en dat tot het begin van Operatie Barbarossa – de Duitse inval in de Sovjet-Unie in juni 1941.

Corthals: Daar ligt opnieuw het verschil tussen de top van de KP en de lokale communistische afdelingen. De nationale KP-leiding was gebonden door de lijn die Moskou uitzette, en stelde zich in het begin van de oorlog dus eerder terughoudend op tegen de Duitse bezetters. Maar binnenskamers en al snel ondergronds werd er op een meer realistische manier naar de zaken gekeken. Er was geen KP’er die niet besefte dat de nazi’s de echte vijand waren. Op die strijd bereidde de Kommunistische Partij zich voor. En de bezetter deed hetzelfde. De Duitsers hadden al maanden voor de inval in de Sovjet-Unie lijsten aangelegd met de namen van communisten. Dat leidde al in de eerste dagen na de invasie tot actie Sonnewende, waarbij 300 Belgische communisten werden opgepakt in een van de eerste grote arrestatiegolven tijdens de bezetting.

Er waren ook schaduwkanten aan het (communistische) verzet. Er was sprake van verraad van eigen mensen. Bij aanslagen op treinen met Duits militair materieel kwam ook het Belgische NMBS-personeel om. Bij een veelbesproken liquidatie van verklikkers zagen de partizanen geen andere uitweg dan de onverwacht aanwezige kinderen ook dood te schieten.

Weyns: Dat toont vooral aan in wat voor een moeilijke, rommelige, chaotische context het verzet moest optreden. Aan die strijd zaten ook vieze aspecten. Het was een zaak van ongetrainde burgers, van amateurs, die heel moeilijk met elkaar in contact stonden en zo weinig mogelijk onderling boodschappen uitwisselden. In sommige gevallen was het ook een zaak van geradicaliseerde individuen. Verraad was vaak te wijten aan onvoorzichtigheid en roekeloosheid.

Dus aan amateurisme.

Corthals: Natuurlijk. De grootste slachtoffers van de fouten van het verzet waren de verzetsmensen zelf. Verzetsmensen wáren geen professionals. Tijdens de oorlog werd van hen bovendien niet verwacht dat ze veel vragen stelden als ze een opdracht kregen. Ze moesten uitvoeren wat hen opgedragen werd, snel en efficiënt. Schriftelijke opdrachten op briefjes werden meteen vernietigd. Dan is het voor historici moeilijk, zo niet onmogelijk om nu nog met enige zekerheid te reconstrueren wie de opdracht gaf voor welke taak, en zeker met welke motivatie dat werd gedaan.

In die context blijft wie – bewust zware – fouten maakt ongestraft.

Corthals: Veel verzetsactiviteiten waren misdaden, toch in de context van de Belgische rechtsstaat: aanslagen plegen op personen, een valse identiteit aannemen, infrastructuur vernietigen, overheidsdocumenten stelen, bevolkingsregisters vernietigen, krantjes uitgeven zonder opgave van een verantwoordelijke uitgever. Dat was ook toen een drempel om zich bij het verzet aan te sluiten. Vooral omdat de collaboratiepers – de enige die nog officieel verscheen – dat ook zo schreef: verzetsmensen waren ‘terroristen’. Het beste tegenvoorbeeld is dat van de grootste Vlaamse verzetskrant, De Vrijschutter uit Halle. Het was een katholiek, conservatief en zelfs Vlaamsgezinde krant. En toch was het een verzetskrant, die voor Vlaanderen een plaats zag binnen het unitaire België. Hoe past een fenomeen als De Vrijschutter in het beeld van het verzet dat zogezegd vooral een zaak was van weerstanders met een extreme gezindheid?

© Jonas Lampens

Er waren zeker voor die tijd opvallend veel vrouwen actief bij het verzet. Meer dan bij het reguliere Belgische leger.

Corthals: Pas in 1976 lijfde het Belgische leger de eerste vrouwelijke militair in. Stemrecht voor vrouwen is er pas sinds 1948. Ook tijdens de bezetting dachten velen dat er geen plaats was voor vrouwen in het oorlogsgebeuren. Het verzet heeft van dat vooroordeel bewust gebruik gemaakt om toch vrouwen in te zetten. Vrouwen konden daardoor heel belangrijke taken opnemen in het verzet. De communiste Suzanne Grégoire was betrokken bij de organisatie van de partizanenstrijd, de clandestiene pers, de organisatie van stakingen en hulp aan onderduikers.

Vrouwen in het verzet waren dus méér dan de ‘meisjes op de fiets’ die in elke oorlogsfilm terugkeren?

Corthals: Dat koeriers- en verbindingswerk was essentieel verzetswerk. Gewapende verzetsbewegingen – dat aspect bleef doorgaans voorbehouden voor mannen – konden ook toen niet functioneren zonder communicatielijnen, inlichtingen en vervoer van wapens en documenten. We zien wel dat die ‘specifiek vrouwelijke taken’ vele jaren lang minder plaats kregen in het historisch onderzoek dan de acties van het gewapende verzet. In de decennia na de oorlog was de Belgische samenleving nog erg conservatief, met weinig oog voor de maatschappelijke plaats van de vrouw. Aan vrouwen werd niet eens gevraagd wat zij in het verzet hadden gedaan.

De grootste slachtoffers van de fouten van het verzet waren de verzetsmensen zelf.’ Michèle Corthals

Hoe dan ook was er een zekere portie dapperheid voor nodig om weerstand te bieden tegen de Duitse bezetter?

Corthals en Weyns:(unisono) Natuurlijk! Je moest moedig zijn om in het verzet te stappen.

Weyns: Uiteraard dachten verzetslieden na over de mogelijkheid van verraad, verklikking of betrapping – en over de consequenties daarvan voor de veiligheid van henzelf en hun familie. Daarom werden bij elke aanhouding meteen alle onderlinge banden verbroken, binnen de 24 uur. Ze waren zich bijzonder goed bewust van wat er kon gebeuren met gearresteerde ‘vrienden’ achter de gesloten deuren van een ondervraging. Als iemand op vrije voeten kwam, hielden ze zich ver af van zo’n persoon. Het was per definitie verdacht als iemand weer vrijkwam.

Heeft dat na de oorlog de reputatie van het verzet niet besmeurd?

Weyns: Meteen na de oorlog wilden ze van zichzelf een te beperkt beeld ophangen: het verzet zou alleen militair geweest zijn, een zaak van duidelijk afgelijnde organisaties met een centraal leiderschap. Daardoor werd die meer chaotische, maar ook veel menselijkere kant amper belicht. Met als gevolg dat veel mensen zich niet konden identificeren met die vroegste getuigenissen van verzetslieden. Hun verhalen speelden zich af boven de hoofden van de bevolking. Alsof het volk moest opkijken naar een pantheon van verzetshelden. Alsof het verzet alleen een zaak was geweest van helden en verraders. Dat was natuurlijk niet zo. Neem opnieuw het voorbeeld van Marcel Louette. Als leider van de Witte Brigade was hij tijdens de oorlog gearresteerd, gemarteld, naar concentratiekampen in Duitsland gestuurd en uiteindelijk kon hij toch als kreupele naar België terugkeren. Na de oorlog genoot Louette in zijn kringen een heldenstatus, alsof hij de enige Vlaamse verzetsman was geweest. Maar ook over hem rees de vraag – zowel op naoorlogse processen als bij nabestaanden van verzetslieden die de oorlog niet hadden overleefd – of Louette tijdens zijn gevangenschap misschien niet zelf enige informatie aan de Duitsers had gelost. En dan? Stel dat Louette onder zware marteling was bezweken en gepraat zou hebben, zou dat zijn hele werk als verzetsman tenietdoen? Zou dat zijn verdiensten, tijdens en na de oorlog, ineens allemaal uitwissen?

In Vlaanderen leeft nog altijd het beeld dat verzetslieden onbetrouwbaar volk zijn. Zeker de kerels die pas in de laatste oorlogsdagen opdoken, en zich bezondigden aan straatterreur. Het klassieke voorbeeld zijn de collaborateurs die door het verzet werden opgesloten in lege leeuwenkooien in de Zoo.

Weyns: Het beeld van het verzet als ‘verzet van het laatste uur’ is vals. Zeker, de straatrepressie heeft een aantal collaborateurs en hun gezinnen zwaar getraumatiseerd. Maar er is een verschil tussen de beschrijving van wat is gebeurd en de erkenning van persoonlijke trauma’s, en de veralgemening en stereotypering wat daaruit is voorgekomen. De beelden van de gevangenen in de Zoo van Antwerpen zijn inderdaad iconisch. Maar mijn promotor, professor Bruno De Wever, pleegt te zeggen: ‘Soms lijkt het alsof alle Antwerpse collaborateurs dat lot hebben ondergaan. Dat moet dan wel een gigantisch grote leeuwenkooi zijn geweest.’ Zulke clichés over het verzet worden tot vandaag nog altijd verspreid in bepaalde Vlaams-nationalistische kringen. Ze maken misbruik van de geschiedenis.

Wanneer kantelde de reputatie van het verzet?

Weyns: Al vanaf de eerste maanden na de oorlog moesten de organisaties van het verzet zich verantwoorden dat zij zich tegen de Duitsers hadden verzet. Daarbij kwam nog dat de Kommunistische Partij namens het hele verzet probeerde te spreken, terwijl veel verzetslieden zich niet met de KP wilden associëren. Het communistische discours had nog een ander nadeel: de Vlaams-nationalistische pers nam die beeldvorming gretig over, en herhaalde waar en wanneer het maar kon dat ‘het verzet vooral uit communisten bestond’. Er werd dus dankbaar gebruik van gemaakt om al snel een karikatuur te maken van het verzet. Die negatieve sfeerzetting werd een bouwsteun van de vergoelijking van de collaboratie. In de strijd om de publieke opinie is de Vlaamse Beweging erin geslaagd om niet zichzelf maar het verzet in de beklaagdenbank te plaatsen.

Het is een van de vele clichés die zouden kunnen worden weerlegd door goed historisch onderzoek.

Corthals: Feiten zijn belangrijk, maar ze zeggen niet alles. We weten bijvoorbeeld dat het verzet in Vlaanderen ‘slechts’ 30 procent heeft uitgemaakt van het totale Belgische verzet. Daaruit zou men kunnen besluiten dat het verzet in Vlaanderen weinig voorstelde. De Franstalige historicus Fabrice Maerten bekijkt dat anders. Hij vindt het ‘indrukwekkend’ dat één derde van het Belgische verzet Vlaams was. Want elk van de grote motoren voor het verzet in die jaren – patriottisme, antifascisme en sociale strijd – was sterker aanwezig in Wallonië dan in Vlaanderen. Zo beschouwd heeft Vlaanderen echt wel zijn bijdrage geleverd. Het is een andere manier van kijken dan de eeuwige riedel dat ‘de collaboratie vooral Vlaams was en het verzet een Franstalige zaak’. Het wordt tijd dat men ermee stopt om de geschiedenis van het verzet in Vlaanderen af te doen als een negatief verhaal.

Babette Weyns

– 1991 geboren in Gent

– 2013 master taal- en letterkunde Nederlands-Engels (UGent)

– 2016 master geschiedenis (UGent)

– 2016-2018 medewerker bij Vlaams Instituut voor het Archief (meemoo)

– Vanaf 2018 aspirant van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen. Doctoreert aan de UGent op de naoorlogse herinneringsmilieus van het Belgische verzet

Michèle Corthals

– 1987 geboren in Boom

– 2009 master in de politieke wetenschappen (VUB)

– 2010 master in management (Vlerick Business School)

– 2010-2016 hr-consultant bij Deloitte Consulting

– 2015 master in de geschiedenis (UAntwerpen)

– Vanaf 2018 doctoreert aan de UA op vrouwelijk verzet in België tijdens WO II

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content