Zaterdag 27 januari is het honderd jaar geleden dat Giuseppe Verdi in Milaan overleden is. Hij was niet alleen de grootste operacomponist van het negentiende-eeuwse Italië; hij was ook het symbool van de nationale eenmaking van dat land.

Op 26 februari 1901 werden in Milaan de stoffelijke resten van Giuseppe Verdi en zijn vrouw Giuseppina van het stadskerkhof overgebracht naar de kapel van de Casa di Riposo per musicisti, het door Verdi gestichte rusthuis voor arme, oude muzikanten. De massa die de rouwstoet vormde, was groter dan die van de Witte Mars vier jaar geleden in Brussel: 300.000 treurenden verdrongen zich langs de weg om de maestro della rivolutione Italiana de laatste eer te bewijzen. Nog eens tienduizenden stonden te huilen aan de vensters, op de balkons en op de daken. In de stoet liepen leden van het Italiaanse koningshuis en afgezanten van de regeringen van Italië, Frankrijk en het Duitse Rijk.

Hoogtepunt van de plechtigheid was de uitvoering door 900 zangers van het beroemde slavenkoor uit Nabucco, onder leiding van Arturo Toscanini. De melodie ervan en de woorden ‘Va, pensiero, sull’ali dorati’ (Vlieg, gedachte, op gouden vleugels) waren in de periode van de strijd om de eenheid van Italië het geheime volkslied geworden. Verdi was namelijk niet alleen de grootste operacomponist van het 19de-eeuwse Italië, maar ook de man die als symboolfiguur ontzettend veel gedaan had voor de nationale eenmaking. Bij de officiële regeringsmededeling van zijn overlijden had senator Antonio Fogazarro hem de muzikale koning van Italië genoemd.

Giuseppe Verdi was gestorven op 27 januari, op 87-jarige leeftijd. In de voormiddag van de 21ste had hij een beroerte gekregen. Hij was buiten bewustzijn en verlamd aan de rechterkant. Op 24 januari werd hem het Laatste Oliesel toegediend. Op 27 januari om tien voor drie verliet hij het aardse leven; Maestro Verdi was gestorven. Het lichaam werd gewassen en in frak opgebaard. Op Verdi’s borst lag een ebbenhouten kruis. Musici en componisten zoals Ruggiero Leoncavallo en Arrigo Boïto hielden de dodenwake. Op 30 januari werd hij in alle stilte en eenvoud begraven op het Cimitero Monumentale van Milaan, naast zijn vier jaar voordien gestorven tweede vrouw Giuseppina. Voorlopig. Hijzelf had gewild dat zij beiden in de crypte van de Casa di Riposo zouden worden bijgezet. Maar die was pas afgebouwd rond 20 februari, drie weken na zijn overlijden. Vandaar de imposante herbegrafenis van het echtpaar Verdi enkele dagen later, op de 26ste.

Wat zijn testament en zijn groot vermogen betrof: enige erfgename was zijn adoptiefdochter Maria Filomena die hij als zevenjarige in 1866 na de dood van haar vader in huis genomen had en geadopteerd. Verder gingen er enorme bedragen naar een reeks caritatieve instellingen, ziekenhuizen en verblijven voor arme kinderen. Een groot deel ook werd vastgelegd als stipendia voor studenten.

DE BOERENZOON

Om de mens Verdi te situeren in zijn tijdsbeeld is een korte biografie beslist aangewezen. Giuseppe was een zondagskind, op 10 oktober 1813 geboren als eerste spruit van een jong echtpaar. In het dorpje Le Roncole, dat nu Le Roncole Verdi heet, vijf kilometer van Busseto ligt en dertig van Parma. Zijn ouders waren eenvoudige lieden. Vader Carlo verdiende de kost als herbergier en kruidenier; moeder Luigia was spinster van beroep. Beiden waren ongeletterd. Verdi is altijd trots gebleven op zijn ‘boerenafkomst’ zoals hij dat noemde. Na hem kwam nog een zusje, Giuseppa Francesca. Ze was mentaal gehandicapt en stierf toen ze amper zestien was.

Giuseppe werd de dag na zijn geboorte in het parochieregister ingeschreven met de voornamen Joseph Fortunin François. In het Frans dus. Precies dát wijst op de politieke situatie in Italië. Parma lag eigenlijk in Frankrijk. Napoleon was er heerser. Hoewel, niet lang meer. Als Giuseppe in 1815 geboren zou zijn, hadden ze hem wellicht als ‘Franz Joseph’ geregistreerd, want na het Congres van Wenen kwam de regio van Parma weer onder Oostenrijkse heerschappij.

Het wemelde in Noord-Italië in die tijd van buitenlandse soldaten. Verdi schrijft later dat zijn moeder hem verteld had hoe ze eens met hem op de arm in de klokkentoren was gaan schuilen, uit angst voor al dat ruwe volk. Het rommelde en rammelde overal. Italië was politiek een lappendeken. De Italianen zelf snakten naar bevrijding en eenheid. Enkele jaren later, in 1820, kwam met de opstand van de Carbonari in Sicilië een eenheidsbeweging op gang, het befaamde risorgimento. De beroemdste vrijheidsstrijder van dit risorgimento was Giuseppe Garibaldi.

DE OPERACOMPONIST

De jonge Verdi barst van muzikaal talent. De rijke koopman en melomaan Antonio Barezzi uit het nabije Busseto ontfermt zich over hem en laat hem muziek studeren. Giuseppe componeert al prachtige dingen en Barezzi haalt hem als zijn eigen zoon in huis. ‘Je bent veel te begaafd om zout te verkopen’, zegt hij. Met 19 trekt de jonge musicus naar Milaan. Hij wil daar aan het conservatorium studeren, maar wordt er niet toegelaten: hij is te oud en heeft niet de juiste nationaliteit, want Lombardije is een ander vorstendom dan Parma. Ook hier stuit hij dus op de politieke verdeeldheid in Italië. Barezzi betaalt privé-lessen voor hem bij Vincenzo Lavigna, een leraar aan het conservatorium.

Op 4 mei 1836 trouwt Giuseppe met Margherita Barezzi, de dochter van zijn beschermheer. Ze is een schat van een vrouw. Ze blijven in Busseto wonen. Verdi werkt zich te pletter en schrijft zijn eerste opera’s: Rocester die hij omwerkt tot Oberto, conte di Bonifacio en Un giorno di regno. Zijn carrière als operacomponist is begonnen. Maar zijn leven zal niet altijd even harmonieus verlopen; het vertoont dramatische momenten. Kort na elkaar verliest Giuseppe zijn dochter Virginia (zestien maanden oud), zijn zoon Icilio (vier maanden) en in 1840 ook zijn vrouw. Al zijn huiselijk geluk is verpulverd als na een aardbeving. Hij barst van verdriet. Daarbij komt nog dat zijn opera’s Oberto (première in 1839 in de Scala) en Un giorno di regno (première in 1840, eveneens in de Scala) uitgefloten worden. Het verwende publiek lust ze niet.

Hij sluit zich op in Milaan, vastbesloten geen noot meer op papier te zetten, want hij is alle zelfvertrouwen verloren. Tot hij op een dag Bartolomeo Merelli tegenkomt, de impresario van de Milanese Scala, die een enorme flair heeft voor talent en vast in hem gelooft.

Hoe dat gegaan is, vertelt Verdi later zelf in zijn brieven: ‘Ik was erg gedeprimeerd en dacht niet meer aan muziek. Tot ik op een winteravond Merelli tegenkwam, op weg naar zijn theater. Het sneeuwde hevig; ik herinner het me nog heel goed. Merelli legde zoals hij gewoon was zijn arm om mijn schouder en nodigde mij uit met hem mee te gaan naar de Scala. Onderweg zei hij me hoe blij hij zou zijn als ik een nieuwe opera voor hem schreef. Toen we in de Scala waren, gaf hij mij een manuscript en zei: Kijk, dit libretto is van Solera. Neem het mee en lees het eens door! […] Ik stak het tegen mijn zin in mijn tas en ging naar huis. […] Thuisgekomen smeet ik woedend het manuscript op tafel. Het klapte open. Mijn ogen vielen op een vers ‘Vlieg, gedachte, op gouden vleugels’. Het was een parafrase van de prachtige psalm ‘Super flumina Babylonis’. Ik las verder en raakte zwaar onder de indruk. […] Ik nam het libretto niet één-, maar twee- tot driemaal door. ’s Morgens kende ik bijna het hele werk van Solera vanbuiten. De titel was Nabucodonosor…’

Verdi raakt geïnspireerd en begint met de compositie. Op 9 maart 1842 gaat de opera, die later kortweg Nabucco wordt genoemd, in de Scala van Milaan in première. Het publiek is laaiend enthousiast. Het succes van Nabucco – de wereldberoemde Italiaanse sopraan Giuseppina Strepponi vertolkte toen de rol van Abigaille – geeft hem weer zelfvertrouwen. Met Giuseppina Strepponi gaat hij later samenwonen op zijn riante buitenverblijf in Sant’Agata, nabij Busseto. Na tien jaar trouwen ze, in de zomer van 1859. Ze moeten wel, want Giuseppe wil de politiek in en als politicus hoor je netjes getrouwd te zijn. Giuseppina is zijn steun en toeverlaat gebleven tot haar dood in 1897.

Vanaf Nabucco is Verdi echt gelanceerd. De rest is genoegzaam bekend. Het ene operajuweel volgt na het andere: I Lombardi, Ernani, I Due Foscari, Macbeth, Luisa Miller, Rigoletto, Il Trovatore, La Traviata, Simone Boccanegra, Un ballo in maschera, La Forza del destino, Don Carlos, Aida, Otello, Falstaff en nog een tiental meer. Je wordt gepakt door het lezen van de titels alleen al.

Compositorisch gaat het continu in stijgende lijn. Schitterende koorwerken, meeslepende aria’s. En ten slotte is er nog zijn aangrijpende Messa da Requiem, gecomponeerd bij de dood van Alessandro Manzoni. (Zie referentie)

DE POLITICUS

Giuseppe Verdi is vanaf zijn jonge jaren direct of indirect politiek geëngageerd geweest. In veel biografieën wordt dat verzwegen of gaat men er vluchtig overheen. Of ook wel wordt die geëngageerdheid uitgelegd als een mythe, zoals Birgit Pauls doet in haar overigens voortreffelijke en rijk gedocumenteerde studie Giuseppe Verdi und das Risorgimento (Akademie Verlag). Mythe en realiteit liggen echter dicht bijeen. Een mythe ontstaat nooit uit niets. Het politiek engagement van Verdi is zonder meer een historische realiteit. In 1859 werd zijn naam de verzamelkreet van de Italiaanse patriotten: de letters van zijn naam vormden de afkorting van ‘Vittorio Emmanuele Re D’Italia’. ‘Viva Verdi’ werd overal geroepen en op de muren gekalkt.

Natuurlijk wist de componist dat. Het bekendste koor uit Nabucco is het prachtige ‘Va, pensiero, sull’ali dorati’, waarin de Hebreeuwse slaven vol heimwee en verlangen hun vaderland bezingen. Het Italiaanse volk in de Scala en de talrijke andere operahuizen voelde onmiddellijk aan dat Nabucco niet alleen ging over het joodse volk in ballingschap, maar ook over henzelf. Ook zij zaten verpletterd onder vreemde machten, door Frankrijk, Oostenrijk, en niet te vergeten: de kerkelijke staat. Daarom is Va, pensiero hun strijdlied geworden, de hymne van het Risorgimento.

Op 11 februari 1843 wordt de première van I Lombardi alla prima crociata (De Lombarden op de eerste kruistocht) een politiek gemotiveerd publiek succes. Verdi en zijn tekstdichter Temistocle Solera trekken heel bewust een voor de toehoorders duidelijke parallel tussen het door de moslims beheerste Jeruzalem en het door de Habsburgers onderdrukte Italië. Voor de eerste keer ook zijn er moeilijkheden met de aartsbisschoppelijke censuur, die zich ergert aan religieuze handelingen in dit werk.

Verdi krijgt steun van politiecommissaris Terresani en verandert in de sopraanaria in het eerste bedrijf enkel ‘Ave Maria’ in ‘Salve Maria’. De opera wordt dus haast ongewijzigd uitgevoerd. Het succes is overweldigend. Het publiek raakt door het dolle heen. Voortdurend klinken er politieke slogans. Ook in Attila schildert Verdi onverhuld de bevrijding van Italië. En in La battaglia di Legnano klinkt het koor ‘Viva Italia’.

Maar Verdi is ook buiten de muziek actief. Na de overwinning op de Oostenrijkers in de slag van Solferino op 24 juni 1859 schrijft hij in een brief aan de librettist Francesco Maria Piave: ‘… het uur van de bevrijding nadert. U spreekt mij over muziek? Wat denkt u wel? Dat ik me met noten en tonen bezighou? Kom nou! Slechts één soort muziek is er nu en moet er zijn: de muziek van geweren en kanonnen!’ In januari 1861 wordt hij verkozen als afgevaardigde van Borgo San Donnino (Fidenza), en in 1874 wordt hij senator. ‘Graag’ politiek bedrijven deed hij niet – hij haatte vergaderingen en het sluiten van compromissen -, maar hij zag het als een noodzaak voor het Italiaanse volk. In werkelijkheid zat hij veel liever op zijn landgoed, waar hij weer volop ‘boerenzoon’ kon zijn.

DE EDELE MENS

De 19de eeuw heeft twee uitzonderlijk grote operacomponisten voortgebracht: Richard Wagner en Giuseppe Verdi, de een door en door Duitser, de ander door en door Italiaan. Wagner had niet zo’n hoge pet op van Verdi. Hij had trouwens een hekel aan al wat Italiaans was en uitte dat ook vrij grof. Alleen voor Rossini beefde hij.

Verdi van zijn kant oordeelde niet streng over zijn Duitse evenknie. Hij formuleerde het overigens beschaafder zoals: ‘Wagner schrijft filosofische muziek.’

Muziekhistorisch heeft Wagner met zijn uitvinding van het Gesamtkunstwerk ongetwijfeld een grotere invloed op de ontwikkeling van de lyrische kunst gehad dan Verdi. Maar Verdi is bij de grote massa ontegenzeggelijk populairder. In heel Europa en Amerika, maar uiteraard vooral in Italië zongen en floten slagersjongens en dakwerkers, huisschilders en metselaars de prachtige ‘deuntjes’ uit zijn opera’s.

Hét grote verschil tussen deze beide operagrootheden ligt echter niet in hun muziek of hun musicologische waarde, maar in hun gedrag als mens. Wagner liet met andermans geld in Bayreuth een groot Festspielhaus optrekken waar alleen zijn eigen opera’s mochten worden gespeeld. Verdi liet met eigen geld in Milaan een Casa di Riposo bouwen, een rusthuis voor bejaarde, arme muzikanten.

Onder de naam ‘Viva Verdi!’ is een klein album verschenen met 2 verzamel-cd’s, een biografie van Verdi en een gids tot al zijn opera’s. Dat zijn er 28, plus een stukje ‘Requiem’. De cd’s bieden een prachtige keuze met uitmuntende koren en orkesten, met grote namen als Bergonzi, Tebaldi, Domingo en beroemde dirigenten als Giulini, Solti, Gardelli en Abbado. Ref: Decca/Philips/DG 467 245-2.

Fons de Haas

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content