Politiek stabiel, economisch een stoomketel en ideologisch zwalpend, wat moeten de Vietnamezen met zo’n Vietnam ?

DE jongen zal een jaar of tien, elf oud zijn. Hij is gekleed in lompen, ontelbare malen versteld, maar als hij de juiste beweging maakt kan je zien dat die kleren verstevigd zijn op zijn buik : er zit een harde laag aan zoals bij sommige, overigens zachte, pantoffels. Die laag heeft hij nodig. Want hij ligt op zijn buik midden op de rijweg van de Hang Cot-straat, wat een winkelstraat is die vaagweg tussen het spoorwegstation en de oude brug over de Rode Rivier door oud Hanoi loopt, en eigenlijk wel een van de drukste straten van de stad is. Miljoenen fietsers en motorfietsen passeren hier, afgewisseld door auto’s, meestal taxi’s, die voorzichtiger zijn dan bij ons, maar ook door oude, roestige, gedeukt groene afgeladen vrachtwagens waarvan men zich met recht kan afvragen of er remmen opstaan.

Het gros van deze beweging, die een eigen dynamiek, een eigen leven is gaan leiden als een onafhankelijke stroom die de gang van zijn delen bepaalt, stopt nooit of nergens voor, behalve voor een soortgelijke stroom die er recht tegenin gaat. Voor niets anders. Is er een hindernis, dan stopt de stroom niet maar wijkt uiteen, zoals water rond een steen loopt, en komt voorbij de hindernis weer samen. Men kan er bewonderend op staan zien, als een politieagent met verlamming geslagen midden op een kruispunt, gebiologeerd maar het is goed te weten dat verkeersongevallen de eerste of tweede doodsoorzaak zijn in Vietnam.

De jongen is zo’n hindernis. Hij ligt niet dwars, maar in de lengteas van de rijweg, en beweegt. Het is duidelijk dat zijn benen verlamd zijn, waarschijnlijk vanaf zijn middel. Hij is aan het bedelen. De fietsers, motorfietsen, auto’s, ossekarren, vrachtwagens en autobussen merken hem op tijd op, en rijden langs hem heen, traag, met twee, drie centimeter speling. Op een gegeven moment, vanuit een rechtstaand niet te verstane ingeving, verplaatst hij zich, schuifelt een meter verder, een halve meter naar links, naar rechts. De vrachtwagenwielen ziet hij op ooghoogte voorbijkomen. Rijden in dit verkeer heeft veel weg van een videospelletje : proberen op de weg te blijven en toch vooruit te komen zonder iets te raken, terwijl van alle kanten tegelijk bewegende hindernissen op je afkomen. De automobilist weet dat hij altijd de schuld zal krijgen van het ongeval waarbij hij betrokken is het is de kwetsbaarste die gelijk heeft : de voetganger, de fietser, de cyclo-man, de motorfiets, in die volgorde. Maar de jongen weet dat de automobilist en de vrachtwagen- of buschauffeur niet alles ziet.

PASTEL.

Wat opvalt, is niet dat de jongen bedelt. Er wordt genoeg gebedeld in Vietnam. Wat opvalt, is dat de vrouwen hem geld geven. Terwijl ze daar iets voor moeten doen : de beslissing nemen geld af te staan, de straat oplopen in het verkeer, wat gevaarlijk is, het geld aan de jongen geven, teruglopen. Nooit gezien. Ze doen het omdat die jongen zoveel lef heeft dat het zelfs voor Vietnamezen speciaal is. Uit bewondering.

Lef en snelheid is het laatste wat de Vietnamezen te ontzeggen valt. Op hetzelfde ogenblik dat in de vuile, propvolle en gevaarlijke straten van de Hanoise binnenstad een jongen zijn leven waagt voor een paar dong (doet hij het niet, gaat hij ook dood), wordt op loopafstand van daar, in de statige lanen met de oude, gele villa’s van de koloniale stad, de politiek van de Socialistische Republiek Vietnam uitgewerkt. Het is daar, dicht bij het Ho Chi Minh-mausoleum en het presidentieel paleis, dat regeringsgebouwen als het ministerie van Buitenlandse Zaken staan en dat een deel van de grote ambassades hun villa onder de bomen hebben.

In de lanen is het er goed lopen. Ze worden opnieuw goed onderhouden en het is er niet zo druk als in de binnenstad. De oude villa’s uit de Franse tijd, die onlangs nog voor een prikje te huur waren maar die sinds de markt naar Hanoi kwam alweer fortuinen moeten opbrengen, zijn voor een groot deel alweer opgeschilderd in vrolijke koloniale pastelversies van okergeel en vuilnisbakkengroen.

Men mag niet overal lopen hier : de regering is wel van het volk, maar kent blijkbaar zijn pappenheimers. Waar de concentratie eerste-ministers en partijleiders, hun kantoren en hun residenties (dat moet dan maar worden aangenomen) te hoog ligt, verschijnt er ineens een claxonneerverbod in de groene laan, en wordt het trottoir langs de blinde muur-met-scherven-erop ineens verboden voor voetgangers.

Of de oude heren van de revolutie nooit heimwee hebben naar de tijd toen de Amerikanen hen vanuit de lucht met bommen probeerden dood te gooien, maar ze tamelijk gerust konden zijn in hun volk ? IJdele vragen : de oude heren weten wellicht niet eens dat er tegenwoordig trottoirs zijn in Hanoi. (Ook het Ho Chi Minh-mausoleum heeft een trottoir. Ook daar mogen, behalve de Ho Chi Minh-politiemannen, geen voetgangers op. Omdat er vaak maar één politieman te zien is, kan het heel even leuk zijn als tegelijk van twee kanten een paar toeristen of anarchistische ingezetenen dat voetpad betreden, en de agent vergeefs probeert naar beide kanten tegelijk te lopen.)

Ook langs andere kanten dringt het leven op naar de geelgroene oase. Voorbij het presidentieel paleis loopt de weg naar het noorden en wordt een dam tussen wat ooit de parel van Hanoi geweest moet zijn, het grote ?Westelijke Meer”, en het kleinere Truc Bach-meer. Nog steeds staan daar rond de oude pagodes van Hanoi, de tempels voor deze en gene godheid, de kloosters waar nu soms weer monniken huizen, en wie gaat kijken, begrijpt moeiteloos waarom ze juist daar gebouwd zijn. Ook zijn daar de oude ?gasthuizen” van de partij en de regering, voor hun hoge bezoekers, en midden de dam zelf liggen de befaamde restaurantschepen aangemeerd aan hun vrolijk wit geverfde pontons, met hun loopbruggen en lampions. Hanoi, de hoofdstad aan de Rode Rivier, is altijd een stad van vijvers en meren geweest, en beheerste de kunst volkomen om, in de onverdraaglijke hitte van de zomer, met dat patrimonium de lange middagen door te komen. Zo was het, zo is het altijd geweest.

RIOLEN.

Wel. Het Westelijke Meer is dood. Je ziet er nog wat bootjes op varen, hier en daar een onverbeterlijke visser met illusies, en resten uit het zwarte water steken van gevlochten manden, die misschien ooit fuiken waren. En als de wind even uitslaat en een tochtvlaag uit het meer over de dam jaagt, brengt die de stank van al de riolen van Hanoi. Het Westelijke Meer was de long, het waterreservoir. Voor de kleinere meren, de vijvers, geldt hetzelfde. Het Truc Bach, het Thu Le-meer bij het Dierentuinpark… Ze zijn allemaal vervuild met afval en rioolwater en hun omgeving wordt door ondernemende promotoren volgebouwd met complexen en flatgebouwen van een bedenkelijk niveau. De beste plekken rond het Westelijke Meer zijn al verkocht, de werken zijn begonnen. En op de gastvrij en zomers ogende restaurantschepen is de bediening rottig en het eten infect.

Het onopgeloste afvalprobleem van Hanoi : wat voor stadsriolen geldt, geldt a fortiori nog meer voor de industrie. Vervuiling is een fenomeen dat er voorlopig nog bijgenomen wordt, als bijverschijnsel van de vooruitgang, en niemand weet wanneer de Vietnamezen de stank van die vooruitgang zullen beginnen ruiken. Dat zou wel eens lang kunnen duren. In de zuidelijke hoofdstad Saigon bijvoorbeeld, een havenstad, doorsneden met rivieren en kanalen, kan men met een bootje de stad invaren, de haven bekijken, maar ook de traditioneel Vietnamese leefwijze op arken en in paalwoningen op het water en nog verder, diep de stad in tot achter het oude Cholon, de Chinese stad, enzovoort.

De leefwijze is er nog, de paalwoningen, de woonboten zijn er nog, de mensen ook. Maar het water waarop ze leven is inktzwart, net als het slijk dat bovenkomt als het tij zakt, en hun wereld stinkt ten hemel wat zij ongetwijfeld niet meer ruiken. De leefwijze is er nog zegden we, nee. De leefwijze is dood, net als het water, en bij de mensen die daar wonen zijn de eerste doden ook niet ver weg meer, als ze nog niet gevallen zijn.

ALTERNATIEF.

Maar was het dan beter in het ?socialisme”, toen er ook geen riolen waren, en iedereen honger had, zij het op een egalitaire manier ?

Want er zijn andere dingen, nu, en misschien is de vervuiling omkeerbaar, terwijl van die andere fenomenen wordt beweerd, misschien lichtzinnig, dat ze ?onomkeerbaar” zijn. De gele verf aan de oude villa’s in de chique lanen heeft symboolwaarde. Onder het oude regime werden die villa’s afgebroken, en pootten genadeloze arbeiders-en-boerenbrigades DDR-flats neer, die ondertussen van treurigheid zo goed als onbewoonbaar geworden zijn (en die dat toen eigenlijk ook al waren). Zo ook heeft de grote tentoonstelling van schilder-en beeldhouwkunst symboolwaarde. Hier hangen en staan in twee paviljoenen goed geschat een paar honderd kunstwerken, en de oude schilder Tran Duy wijst ons erop hoezeer de stijlen en motieven in deze landelijke productie door elkaar lopen. De traditionele, vaak Chinees geïnspireerde Vietnamese schilderkunst, met penseelwerk, lak en zijdeschilderijen, landschappen in de nevel en boeren op buffels, naast socialistisch-realistische taferelen die Ho Chi Minh uitbeelden in de beslissende momenten van zijn hagiografie of oorlogstonelen waarop martelaars vallen, moeders huilen, vijanden sneven. En daarnaast een wonderlijk breed scala van stijlen en tendensen. Van onderwerpen.

Vaak lacht Tran Duy, als al te duidelijk is waar de schilder zijn mosterd heeft gehaald bij Vietnamese Kandinski’s, Chagalls, Cézannes, Dali’s , en soms vindt hij het te modern en gewaagd worden. Maar de les van de tentoonstelling het gaat om bekroonde werken die uit het hele land naar selectiecommissies gestuurd werden en die, aangezien ze hier hangen, in zekere zin de zegen van hogerhand hebben gekregen , is voor hem dat in de drie, vier jaar tijd waarin dit alles gemaakt werd, de culturele opening van Vietnam op het gebied van de beeldende kunst zozeer verbreed is dat een professionele kunstschilder er moeite mee kan hebben. Oorlogstaferelen, de lange mars, Ho Chi Minh, arbeiders en boeren, neo-impressionisten, traditionalisten, abstracten en nu al hier en daar een naakt, geven als een seismograaf pieken aan, en dalen, hoever een Vietnamese schilder al durft te gaan, of waar hij zich nog niet van durft los te maken. Hetzelfde geldt in de literatuur.

?De opening is het belangrijkste hier,” zegt Tran Duy. ?Kijk eens wat nu allemaal mag, allemaal tegelijk !” Vietnamese kunst, legt hij uit, was traditioneel erg beïnvloed door de Chinese, en kon tegen die invloed niet op ook al omdat Vietnam toen niet ééngemaakt was. Het is de Franse kolonisatie geweest die Annam en Tonkin en Cochinchina samenvoegde en Vietnam maakte en het waren de Fransen die de Vietnamese kunstenaars een Academie voor Schone Kunsten gaven, de mogelijkheid om een echte, eigen, Vietnamese kunst te ontwikkelen, los van de Chinezen. ?Niet iedereen hoort dat graag,” zegt Tran Duy, ?maar de Fransen hebben niet alleen slechte dingen aangebracht.”

En wie een keer oog gekregen heeft al dan niet door de grote expositie voor de Vietnamese schilderkunst, kan er eigenlijk niet meer naast kijken. Overal in Hanoi zijn er kunstgalerieën, en elders in het land ook, zij het soms in mindere mate. Die bieden natuurlijk niet alleen meesterwerken te koop aan, maar het is waar dat de variatie dikwijls in het oog springt, en dat het ?socialistisch realisme” grotendeels een achterhaald gebeuren lijkt te zijn.

ASEAN.

Om dit soort dingen, en om het gebabbel in de cafés en restaurants, het over-en-weer-geloop en de anarchie die het leven op straat kenmerkt, kan men niet echt eenzijdig blijven denken over die leiding van oude heren in de lanen bij het mausoleum (ook voor hen hebben de Fransen iets goeds achtergelaten, nu blijkt dat die okergele huizen zo kostbaar zijn). Hebben ze echt geen plan ? Zijn ze echt maar aan het improviseren gegaan, en doen ze zomaar wat, zoals van de Chinezen wordt gezegd ? Vorig jaar hebben ze het land binnengeloodst in het Asean-gezelschap in onze landen is het exploot niet zo opgemerkt, omdat minder geweten is dat die hele Asean juist opgericht werd, indertijd, om Vietnam te bestrijden.

Dat dateert uit de eindeloze oorlog : in 1967 opgericht, met als leden Indonesië, Maleisië, de Filippijnen, Singapore en Thailand (in 1984 kwam het sultanaat Brunei erbij), was de Association of Southeast Asian Nations een soort anticommunistische reservealliantie voor de Verenigde Staten, tegen China en Noord-Vietnam, tot het jaar 1975, toen de Amerikanen zich terugtrokken uit Indochina en de domino’s vielen. Vooral de Vietnamese inval in Cambodja maakte de Asean helemaal wakker. Die speelde van dan af de rol van anti-Vietnamees hoofdkwartier. De afgelegde afstand kan nauwelijks worden geschat, van daar naar de ambitie van Hanoi om in 1998 gastheer te zijn van de volgende Asean-top…

En toch… Wordt nu niet van Ho Chi Minh gezegd dat hij, in 1965 (dus in onverdachte tijden) naar het graf van Confucius is gegaan, in China, en dat hij daar spontaan, ter plekke, een gedicht uit zijn mouw heeft geschud ? Wordt ook niet van Oompje Ho beweerd dat hij de man van het harde, pure communisme dus vond dat het de plicht van elke Vietnamees was zo rijk mogelijk te worden ? Om op die manier de rijkdom van het land te vergroten, die dan naar de bezitsloze klassen zal doorsijpelen : nooit bedacht dat het Vietnamese stalinisme zo als twee druppels water op het namaak-confucianisme van Singapores megapresident Lee Kuan Yew zou gaan lijken.

Het zou verkeerd zijn, zeggen waarnemers, dit uitsluitend af te doen als volksverlakkerij vanwege de heren in de gele villa die hun spaarpot willen legaliseren. Dat kan een klein neveneffect zijn, maar het echte oogmerk is het land en zijn regime aanvaardbaar te maken in de ogen van de buurlanden, waar het paternalistisch autoritaire regime op precies dit soort pragmatisme berust. Daarvoor wil de oude leiding wel de economie opengooien en de ?harde” fundamenten van haar ?marxistisch” regime overboord gooien, maar met nadruk niet haar controle over de maatschappij en haar persoonlijke macht. ( ?Wat Vietnam nu voorstaat, is de ontwikkeling van een multisectoriële economie die werkt onder marktvoorwaarden met socialistische oriëntering en volgens reglementering van de staat ; wij zijn geen voorstander van de ontwikkeling van een vrijemarkteconomie.” In de woorden van minister Tran Dinh Hoan van Arbeid, Invaliden en Sociale Zaken.)

Confucianistischer waren ze misschien al meer dan ze zelf dachten. Is niet een van de grondregels van de oude wijze dat de dingen bij hun juiste naam moeten worden genoemd ? Dus toen het ?socialistische kamp”, waar Vietnam zijn verleden en zijn toekomst aan had toevertrouwd, er ineens niet meer was(o ja, de relaties met China zijn uitstekend, en met Rusland, de oude Sovjetunie, bestaan de beste commerciële en militaire relaties) en eigenlijk alleen nog het verre, kleine Cuba soortgelijke preoccupaties overhield, moest het roer omgegooid, en de nieuwe koers haar eigen naam krijgen. De diplomaat op Buitenlandse Zaken, die ongenoemd wil blijven, vat het allemaal samen in simpele zinnen. Inschakeling in de regio en in de wereld, en integratie zijn de sleutelwoorden.

BEDRIEGLIJK CONCEPT.

Inschakeling van de economie is ten dele geregeld door het lid worden van de Asean : in 2003 gaat daarin de nieuwe Vrijhandelsorganisatie van start, Vietnam heeft drie jaar uitstel bedongen, met z’n kwakkelende economie, tot het jaar 2006, om met alle voorschriften daartoe in orde te zijn. Inschakeling van de Vietnamese politiek wordt beheerst door het zinnetje : ?alle landen te vriend willen hebben.” In z’n eenvoud is het een bedrieglijk concept. Hoe kan het voormalige revolutionaire Vietnam, dat enkele jaren geleden nog alle landen als vijand had, nu ineens heel de wereld te vriend hebben ? Als die wereld Hanoi er zeker ten dele nog van verdenkt zijn ?socialistische droom” alleszins voor de drie landen van Indochina niet helemaal opgegeven te hebben ? (Laos en Cambodja zijn twee zwakke, onderbevolkte buurlanden met onduidelijke maar zeker nog meer dan half-stalinistische regimes voor Laos, en een in dezelfde richting evoluerende politieke chaos voor Cambodja.)

Het antwoord is confucianistisch in z’n eenvoud : beginnen met je in te schakelen in de regio, alle landen van de regio te vriend te hebben, en dan ook China. Dan kan je zien wat er nog te redden valt van de voormalige ?gepriviligieerde relaties” met de landen van de oude grootmacht : Rusland, of Cuba. De Cubaanse leider Fidel Castro deed een triomfantelijke rondreis door Vietnam, ze legden hem uit hoe dat zat, met markt en politiek en economie en socialisme. Aan Rusland betaalt Vietnam de oude schuld die het aan de Sovjetunie had, en onderhandelt over de waarde van die schuld, in dollars, sinds de roebel tienduizend keer gedevalueerd is en houdt de marinebasis van Cam Ranh achter de hand, die de Russische marine nodig heeft voor haar Stille-Oceaanvloot, maar het is nog de vraag hoeveel Moskou ervoor wil geven.

Vietnam, zegt onze diplomaat, zou zijn hervormingen nooit voor elkaar kunnen krijgen zonder die inschakeling in de wereld. ?Er wordt regionaliseerd, geglobaliseerd, overal vrienden te hebben reflecteert gewoon een tendens op wereldschaal, én tegelijk een interne noodzaak van Vietnam.” En het spreekt natuurlijk vanzelf dat bovenal wordt geprobeerd het machtigste land van de wereld te vriend te hebben, dat zijn de Verenigde Staten. Sinds die hun embargo tegen Vietnam opgeheven hebben, komen hun zakenlieden af : de VS zijn al gestegen tot nummer vijf in de ranglijst van landen die kapitaal investeren in het land.

CONFORMEREN.

Hanoi, waar de boeren uit de omliggende streken naartoe stromen met hun strohoeden, op zoek naar werk, en waar de minder gefortuneerde mannen nog steeds de Vietcong-helm dragen (een soort olijfgroene tropenhelm), heeft maar één prioriteit meer : een land worden als de andere Asean-landen. Daartoe heeft het onder andere een streng regime én rijke mensen nodig. Als dat bereikt is, zal wel verder worden gezien, voorlopig is er nog werk genoeg op de plank.

Vooral omdat de ?factor Solidarnosc” er ook nog is. Hoe vakbonden werken, weten de oude mannen in de groene laan wellicht niet meer (al zouden ze er Ho Chi Minh op kunnen naslaan). Maar dat verbroken orde chaos met zich meebrengt, dat weet Vietnam al tweeduizend jaar. Dat de verbroken orde van het Reëel Bestaande Socialisme vakbonden met zich mee kan brengen, zoals die van Solidarnosc die Polen deed kantelen en, vanuit een paranoïde hoek gezien, de Sovjetunie ten val bracht, is iets dat de heren gezien hebben. Veiligheid en rust, vooral dan sociale rust, is hun grootste bekommernis. En niet eens in de eerste plaats in Vietnam zelf. Bovenal is veiligheid en sociale rust hun bekommernis in het grote rijk van waar sinds de nacht der tijden al ellende en oorlog over Vietnam gestroomd komt : China, de Chinese Volksrepubliek die, hoor je in Vietnam een beetje meer dan elders, als zij intern in moeilijkheden geraakt, gemakkelijk agressief kan worden naar buiten uit.

En dat de Volksrepubliek in moeilijkheden komt, met name door een sociale explosie, is een mogelijkheid waar de buurlanden met angst en beven op zitten te wachten. ?Iedereen heeft er belang bij dat China welvarend, sterk en stabiel blijft, niet alleen de Chinezen zelf,” zegt de diplomaat. Want met zo’n China zou te praten vallen. Zelfs over de kernvrije zone in de regio die de Asean-landen, Vietnam inbegrepen, op hun vergadering in Bangkok uitriepen en waar zowel de Verenigde Staten en Rusland als China enigszins verwonderd over leken : moeten ze door al niet zeeëngtes niet heen met hun atoomduikboten, vliegdekschepen en wat niet al aan vlottend materieel dat een onbekende hoeveelheid kernwapens bij zich heeft ? Want dat is de toekomst : een land als een ander zijn, en praten met China. Op voet van gelijkheid. En dan verder zien.

Sus van Elzen

Het Vietnamese volk is zo stilaan op alles voorbereid.

De markt heeft duidelijk de straat ingepalmd.

Aan bedelaars en spijbelende kinderen ontbreekt het niet.

Nieuwbouw in de grote stad : de proporties gerespecteerd.

De achterkant : Cholon aan de zijde van het kanaal.

Familie op stap in Hanoi : alle rust.

Bij Huy Hoang, confectiefabriek, Saigon : duizend arbeidsters in een atelier.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content