Over één episode in zijn leven is Victor Bevc niet te spreken : zijn verblijf in Duitsland tijdens de oorlog. ?Dat was in Hessen, gewoon hatelijk volk.” Eén dag werkte hij er in een zoutmijn, ging er lopen, kwam in een ijzermijn terecht, trok er opnieuw van onder en werd naar een kopermijn gestuurd. Koud. Nat. Verschrikkelijk ongezond. ?We zetten pijlers en na één dag stond de schimmel er vingers dik op. Wie er vijftien jaar werkte was gegarandeerd kapot.” En dan die Duitsers. Smeerlappen. Hij kan ze nog altijd niet voor zijn ogen zien. Eén keer gaf hij een Russische gevangene een stuk brood. De man werd er mee gesnapt, kreeg ongenadig rammel, maar klikte niet. Victor zag hem ’s anderendaags terug, bont en blauw. De Rus maakte een kruis en sprong een oneindig diepe schacht in.
Geboren : Padkraye. Zo staat het op zijn identiteitskaart. Padkraye ligt in Slovenië. Een oord waar zijn ouders het in 1926 voor bekeken hielden. ?Dat waren echt heel arme duvels”. Geen geld, geen werk, geen toekomst. Die zochten ze in Frankrijk. Daar hoorden ze dat het in België veel beter was. Zo belandden ze in Waterschei met vijf kinderen. Toen Victor geacht werd tot de jaren van verstand te zijn gekomen, ging hij ook naar de mijn. En werkte tegelijk als leerling-kleermaker. Tot de oorlog kwam. Zijn pa werd meteen opgepakt wegens aanwezigheid op een communistische vergadering. Niet dat pa des Marx was, nee, je kreeg er pinten voor niks. Vrienden brachten toen Victors hoofd op hol : in Duitsland kon je schoon werk vinden. Het was een avontuur. Ze gingen iets meemaken. Victor vertrok…
Na de oorlog terug naar België. Naar Eisden, waar hij zijn Poolse vrouw leerde kennen. En terug de mijn in. Niet boven-, maar ondergronds. Dertig jaar lang. Er is niks dat hij daar beneden niet gedaan heeft. Hard werk, maar eerlijk. Heel wat anders dan in een fabriek. ?Ik heb gehoord dat bij Ford een werkman in elkaar zakte naast de band. Die liep gewoon door. Dat is toch niet te geloven.” Als je in de mijn in een goeie ploeg zat, was het prima werken. Soms gevaarlijk.
Zijn vingers heeft hij er gebroken. Eén keer is Victor thuisgebracht met de ambulance. Een steen op zijn kop, bijna door zijn helm heen. ?Die smeerlap van een dokter zette er zonder verdoving zes, zeven draadjes in.”
Victor Bevc voelde zich nooit buitenlander. Toen ze in Waterschei kwamen, leek dat Babel ; 32 nationaliteiten met Russen, Witrussen, Letten en veel Polen. De voertaal was Duits. Dat is Victor ?ik weet het : heel stomme gewoonte…” blijven praten. Ook tegen zijn twee kinderen, die hem dan in het Nederlands antwoorden. Met zijn broer Bob alleen de oudste en jongste van gezin leven nog is het ook in het Duits te doen, of in het Sloveens. Tegen zijn vrouw praat hij gewoon Vlaams, hoewel Victor Pools kent. En Frans. Geleerd van een Franse krijgsgevangene in Duitsland. Ze hadden afgesproken mekaar na de oorlog te bezoeken, maar toen de Amerikanen er stonden, ging alles héél snel.
Nu zit hij veel thuis. Helpt in het huishouden. Legt een kaartje met Bob, gaat met zijn dochter weg of bezoekt de kleinkinderen. Naar de vriendenkring wil hij niet. ?Ge zit hier met een handvol Joegoslaven en dan moeten ze twee bonden hebben : een communistische en een katholieke. Stom. Dat interesseert me niet.” Vervelen doet Victor zich nooit, ?want dan ga ik mijn vrouw ergeren of mijn kleinkinderen bederven”.
Gelukkig is Victor praktisch nooit ziek. Niks overgehouden aan de mijn. Belgische dokters hielpen hem van zijn rugklachten af. Hij mag alleen niks zwaars meer tillen. Och, zijn gehoor is niet te best en mistig weer werkt op zijn longen. Maar voor de rest : niks aan de hand. Misschien omdat hij lang geleden gestopt is met roken. Zijn broer kwam uit de cinema en vertelde hoe een muis kapot ging van een heel klein beetje nicotine. Victor gooide onmiddellijk zijn sigaretten weg. ?Curieus, want ik rookte alles. In de oorlog zelfs zagemeel in gazettenpapier.”
J.G.