De sociale partners noemen hun nieuwe loonakkoord ‘uitzonderlijk’. Dat geldt dan ook voor wat er níét in staat.

De vakbonden en werkgeversorganisaties hebben zichzelf een pluim gegeven voor hun nieuwe centraal loonakkoord voor 2009-2010. Naar eigen zeggen hebben ze in een ‘uitzonderlijke context’ – een financiële crisis die naar de reële economie is overgeslagen – een ‘uitzonderlijk akkoord’ gesloten, met ‘een juiste balans tussen concurrentiekracht, koopkracht en werkgelegenheid’.

De kern van dat centraal akkoord beslaat amper twee bladzijden. Naast de bevestiging van het principe van de loonindexering, gaat de inkt op aan een netto koopkrachtverhoging van maximaal 250 euro in 2010 en een hogere werkgeversbijdrage voor openbaarvervoerabonnementen van werknemers. Dit miniakkoord wordt aangedikt met deelakkoorden over een vereenvoudiging van de banenplannen, nieuwe lastenverlagingen voor bedrijven, een welvaartsaanpassing van de sociale uitkeringen en een beheersing van de kosten van het tijdskrediet.

Stabiliteit en solidariteit zijn de sleutelwoorden, die volgens de sociale partners horen bij het hele pakket. Zoals bekend, maakt het deel uit van het relanceplan van de regering-Leterme, die met haar val alle aandacht heeft weggehaald van de ‘Bijdrage tot het herstel van het vertrouwen’ door vakbonden en werkgeversorganisaties. Voor haar ontslag was die regering overigens ten onrechte gaan lopen met de pluimen voor het smeren van hun loonakkoord. De daarin opgenomen lastenverlagingen, welvaartsvaste uitkeringen en versterking van het stelsel voor tijdelijk werklozen kosten dit en volgend jaar 2 miljard euro, terwijl de automatische loonindexering in dezelfde periode ruim het dubbele van dat bedrag zal opbrengen aan belastingen en sociale bijdragen van werkgevers en werknemers.

Maar door het snelle wegebben van de belangstelling voor de uitkomst van de tweejaarlijkse hoogmis van de Groep van Tien, blijft ook wat er niet in hun akkoord staat buiten beeld. Voor vorming en opleiding bijvoorbeeld is er al sinds 1998 een afspraak om daarvoor 1,9 procent van de loonmassa in te zetten en om er tegen 2010 voor te zorgen dat de helft van de werknemers aan opleidingen deelneemt. Uit de sociale balansen van de bedrijven blijkt echter dat die doelstellingen lang niet bereikt zijn (1,12 procent van de loonmassa, een participatiegraad van 32,6 procent). Hetzelfde geldt voor de drieprocentnorm voor investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Op dat vlak schieten overheid en bedrijven eveneens flink tekort (1,83 procent). En ook het in de wereld unieke onderscheid tussen arbeiders en bedienden zal nog een hele tijd bestaan, want vakbonden en werkgeversorganisaties blijven de harmonisering van die twee statuten voor zich uit schuiven.

In vorige centrale loonakkoorden kregen deze thema’s telkens een prominente plaats, ook omdat ze van groot belang zijn voor (het behoud van) de werkgelegenheid. Net daarom hadden het in ‘een zeer moeilijke periode’, dixit de sociale partners, geen vergeten hoofdstukken mogen zijn.

door Patrick Martens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content