Over wetenschap en ideologie.

Met een beetje slechte wil en dito logica zou men kunnen aantonen dat heel wat feministen begin jaren zeventig in God geloofden. Met name zij die vonden dat er geen aangeboren verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen, dat men – in de woorden van Simone de Beauvoir – niet als vrouw wordt geboren, maar tot vrouw wordt gemaakt.

Dat mannen en vrouwen lichamelijk enigszins van elkaar verschillen, is vrij duidelijk. Daar heeft de natuur voor gezorgd, dus dat is ‘van nature’ zo gegeven. De hersenen maken tot nader order deel uit van het lichaam. Het lijkt dan ook de moeite waard om te onderzoeken in hoeverre de natuur (lees: miljoenen jaren biologische evolutie) mannen en vrouwen heeft opgezadeld met verschillende vermogens, neigingen en instincten. Dat is wat onder meer evolutionair psychologen doen: de menselijke geest en het bijbehorende gedrag bestuderen in het licht van onze evolutionaire erfenis, met oog voor eventuele verschillen tussen de geslachten.

Als zulke verschillen niet bestaan, als de mannelijke en vrouwelijke psyche van nature krek hetzelfde zijn, dan is de menselijke geest kennelijk ontsnapt aan – of vrijgesteld van – die biologische evolutie. Dan zetelt die menselijke geest dus niet in het lichaam, maar komt hij ergens anders vandaan. Van God, bijvoorbeeld. Alleszins van een ‘bovennatuurlijke’ bron.

In het vorige week verschenen boek Bij gelijke geschiktheid: waarom mannen en vrouwen hetzelfde zijn (Archipel, Amsterdam/Antwerpen) betogen de Amerikaanse onderzoeksters Rosalind Barnett en Caryl Rivers dat de verschillen tussen mannen en vrouwen veel kleiner zijn dan de evolutionaire psychologie ons voorhoudt. De auteurs hebben het vooral gemunt op het karikaturale beeld dat wordt geschetst in boekjes zoals Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus en Waarom mannen liegen en vrouwen altijd schoenen kopen. Maar ook ernstige wetenschappers zoals Steven Pinker moeten eraan geloven. Die publiceerde in 2002 zijn standaardwerk Het onbeschreven blad (Contact, Amsterdam/Antwerpen), waarin hij aantoont dat een kind geen schone lei is die men naar believen kan beschrijven. Simpel gesteld: wie alle meisjes alleen maar speelgoedgeweren cadeau doet en alle jongens alleen maar poppen, zal spoedig merken dat hij ergens toch iets over het hoofd heeft gezien – sterke individuele verschillen uiteraard niet te na gesproken.

Barnett en Rivers zijn exponenten van een anti-evolutionaire tendens die vooral onder sociale wetenschappers ter linkerzijde van het politieke spectrum altijd aanwezig is gebleven. Pinker heeft het uitvoerig over de bezwaren van wat hij ‘gender feministen’ noemt; een ‘geslacht’ is een biologisch gegeven, een ‘gender’ een sociale en culturele constructie. Het is, zegt Pinker, een kwestie van angst. Angst voor ongelijkheid: als er verschillen bestaan, zou dat een verschillende, ongelijke behandeling van mannen en vrouwen legitimeren – en dat hoeft uiteraard niet het geval te zijn, wetenschap is immers geen ideologie. Angst voor determinisme ook: als iets aangeboren is, zou het onvermijdelijk zijn – en dat hoeft uiteraard evenmin het geval te zijn, de mens is immers ook een cultureel en enorm flexibel wezen. Bovendien, benadrukt Pinker, zijn mannen en vrouwen, dwars door alle verschillen heen, natuurlijk vooral hetzelfde: ‘Mannen zijn niet van Mars en vrouwen niet van Venus. Mannen en vrouwen zijn van Afrika, waar ze samen evolueerden als één enkele soort.’

Joël De Ceulaer

De hersenen maken tot nader order deel uit van het lichaam.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content