Voor de vijfde keer in zes jaar tijd zijn er Vlaamse auteurs genomineerd voor de belangrijkste stripprijzen ter wereld: de Fauves op het festival van Angoulême. De kanshebbers: Brecht Evens en Olivier Schrauwen, de twee artistieke speerpunten van de nieuwe Vlaamse strip. Een dubbelgesprek.

De 24-jarige Brecht Evens is op het gerenommeerde stripfestival van Angoulême genomineerd voor Les Noceurs, de Franse vertaling van zijn recentste strip Ergens waar je niet wil zijn. Daarin laat hij vrolijk gekleurde personages over de pagina’s fladderen. Ondertussen illustreren de schuimende dialogen het contrast tussen een man die krampachtig populair probeert te worden en zijn vriend, bij wie dat vanzelf gaat. Vorig jaar kreeg Evens voor dit boek al de eerste Willy Vandersteenprijs, een Vlaams-Nederlandse prijs ter waarde van 6000 euro.

Ook Olivier Schrauwen, 33, is bekend met het prijzencircus. Voor My Boy werd hij in 2006 bekroond met de debuutprijs van de stad Turnhout, een jaar later werd hij ervoor genomineerd in Angoulême. Met De man die zijn baard liet groeien, zijn tweede boek, heeft hij nu dus zijn tweede nominatie voor de Zuid-Franse prijzen te pakken. L’homme qui se laissait pousser la barbe is een kortverhalenbundel waarin mannen met baarden ronddwalen in koloniaal Afrika, in een alternatief scheppingsverhaal of in de droomwereld van een rolstoelgebruiker.

De vertalingen zijn de duidelijkste bewijzen van de internationale doorbraak van het tweetal. Ergens waar je niet wil zijn bestaat behalve in een Nederlandse en een Franse ook in een Engelse en Duitse editie, terwijl De man die zijn baard liet groeien binnenkort nog verschijnt in het Engels, het Duits en het Fins.

Op 30 januari weten we of beide heren hun nominatie ook kunnen verzilveren, maar nu al brengen ze hun getuigenis over de Vlaamse verovering van het buitenland. De aarzelende Schrauwen en de extraverte Evens blijken het ondanks hun erg verschillende persoonlijkheden en negen jaar leeftijdsverschil meestal ontroerend eens.

Hadden jullie al reacties gekregen uit Franstalige hoek voordat Angoulême jullie ontdekt had?

Olivier Schrauwen: Nog niet zoveel, nee. Mijn strip is nog niet zo lang uit in Frankrijk.

Brecht Evens: Ik heb meer respons gekregen dan ik verwacht had. Er zat ook een sociaal aspect aan vast. Ik heb veel naar Parijs gereisd voor signeersessies, en opeens bleek ik daar veel meer mensen te kennen.

Schrauwen: Ten tijde van My Boy werd ik weleens uitgenodigd voor festivals of tentoonstellingen. Zo zijn er tentoonstellingen van mijn werk geweest in Oslo, in Hamburg, in Finland, in Italië, en ik vergeet er waarschijnlijk nog een paar. Maar signeersessies, nee – behalve in Angoulême.

Jullie worden tot nog toe voornamelijk opgepikt door een professioneel publiek, zo lijkt het.

Evens: Die indruk heb ik ook, ja. Als ik reacties krijg op mijn werk, is het vooral van mensen die zelf ook tekenen.

Schrauwen: Dat herken ik, al is dat zeker niet mijn bedoeling. Voor mijn part mag iedereen mijn werk lezen. Toch gebeurt dat niet, of nog niet.

Evens: Bij mijn boek valt het grafische aspect veel meer op dan het verhaal, dus waarschijnlijk heeft de belangstelling van collega-tekenaars daarmee te maken. Maar denk nu niet dat we met een bepaald publiek voor ogen werken – hoogstens onszelf.

Belangstelling van collega’s wordt in de kunsten vaak als een kwaliteitslabel beschouwd: die titel van artists’ artist is behoorlijk prestigieus.

Schrauwen: Ik stel me daar toch ook vakidioten bij voor. Tekenaars die nogal technisch zijn.

Evens: Het zou jammer zijn als de reacties alleen om de tekeningen zouden draaien. Dat zou de negatievere connotatie van dat label kunnen zijn. Het positieve is dat vooral tekenaars snappen hoe goed een tekening precies is. Zij hebben een ontwikkelde smaak, ze zien wat er nieuw of anders is.

Schrauwen: Ik lig niet wakker van die louter professionele aandacht, maar ik denk dat ons werk eigenlijk een groter publiek zou kunnen bereiken. Toch meer dan 500 mensen. Pas op, in het Nederlands zijn er van De man die zijn baard liet groeien 1500 gedrukt. Al was dat misschien nogal optimistisch.

Evens: In het geval van Olivier is er op het eerste gezicht een schijn van raarheid, die mensen kan tegenhouden. Zijn werk is helemaal niet zo raar of ontoegankelijk als je het begint te lezen.

Uw Ergens waar je niet wil zijn ziet er toch ook niet alledaags uit?

Evens: Toch is mijn boek er veel minder gevoelig voor, omdat het vooral gebaseerd is op observatie en dialoog. Het sluit meer aan bij wat de mensen gewoon zijn. Hoe moet ik dat nu uitleggen? Misschien kunnen we zeggen dat veel alternatieve strips raar en slecht zijn.

Schrauwen:(verbaasd) Slecht?

Evens: Ja. Er is goeie en er is slechte raarheid. Slechte raarheid betekent dat de auteur geen ingangen biedt, zodat zijn werk ontoegankelijk blijft. Dat is bij Olivier helemaal niet het geval. Hij is goed in het vormgeven van gedachtewerelden. Zijn werk wordt gemakkelijk surrealistisch genoemd, maar dat doet het tekort. Zo’n label veegt alles van tafel.

Schrauwen: Brecht heeft gelijk. Als ik eens een écht vreemde strip zou maken, zou je iets helemaal anders krijgen dan My Boy of De man die zijn baard liet groeien. Vrees ik. (lacht) Eigenlijk zou ik dat eens moeten doen, gewoon om te bewijzen dat het nog veel raarder kan.

De eerste schok is toch vooral grafisch. Heeft er nog niemand gevraagd of jullie ook ‘normaal’ kunnen tekenen?

Schrauwen: O, jawel. Maar als je objectief naar het werk van iemand als André Franquin (tekenaar van Guust Flater, nvdr.) kijkt, dan blijkt dat óók heel bizar. Kijk naar de neuzen, die neuzen zijn echt buiten proportie. Onze manier van tekenen is gewoon nog niet zo bekend. Het is vooral een kwestie van gewenning. Ik heb dat proces zelf ook doorgemaakt met strips die ik vreemd getekend vind. Als er een zekere logica in die tekenstijl zit, dan raak je hem gewoon.

Sommige mensen knappen ook af op jullie verhalen. Klassiek zijn die niet.

Evens: Dat lijkt me meer een reactie die geïnspireerd is door slechte ervaringen met andere alternatieve strips, die wél hermetisch waren. Of anders is die achterdocht iets typisch voor strips. Aan een roman beginnen mensen toch met andere verwachtingen?

Schrauwen: Goh, bij de laatste van Haruki Murakami was ik toch ook even de draad kwijt. (grijnst) Maar ondertussen ga je wel helemaal mee in dat soort verhaal, ook al werkt het op een andere manier dan je gewoon bent. Wat mij echt aantrekt in een strip is het narratieve, niet de tekeningen. Anders zou ik iets helemaal anders doen, of louter grafisch werk maken. De techniek van het tekenen krijg je snel onder de knie, het scenariotechnische is wat moeilijker te doorgronden. Bij mij is dat meer trial and error.

Evens: Voor mij geldt hetzelfde. Strips zijn geen excuus om te tekenen. Ik begin te tekenen omdat ik een verhaal wil vertellen. Al heb ik op dat vlak nog veel te leren. Ik denk veel minder gestructureerd na over hoe ik iets ga vertellen dan over mijn tekeningen. De vertelling moet vanzelf komen.

Die zoekende kwaliteit zit ook in jullie grafische werk. Haast elk verhaal wordt in een andere stijl getekend.

Evens: Ik vind het niet zo’n prettig idee om verhaal en tekening uit elkaar te halen en ze apart te bekijken. Je vertrekt vanuit een idee voor een verhaal, maar dat wordt geuit in tekeningen, dus voor mij horen die twee samen. Tekening en verhaal moeten een zo harmonieus mogelijke eenheid vormen. Hoe meer je tekeningen en verhaal als aparte entiteiten kunt zien, hoe slechter de strip wellicht is. Ik bekijk het dus niet als verschillende disciplines.

Schrauwen: Kijk naar My Boy. Dat productieproces heeft lang geduurd en ik heb veel dingen geprobeerd, maar dat ging over verhaal en stijl tegelijk. Ik vertrek van een basisidee dat tegelijk al grafisch en narratief is. Het is al een eenheid van bij het begin. De zoektocht bestaat uit de vertaling van het idee in een strip.

Evens: Ik denk dat stijl een gevaarlijk woord is. Stijl, dat zijn voor mij de dingen die je grotendeels per ongeluk doet. Altijd dezelfde neuzen tekenen, bijvoorbeeld. Je kunt niet bij elke tekening over elk aspect gaan nadenken, dus de tics die je door herhaling ontwikkelt, dat beschouw ik als stijl.

Er is veel belangstelling voor jullie werk en voor de Vlaamse strip in het algemeen, ook in het buitenland. Prima, maar merken jullie dat ook aan de verkoop?

Evens: Dat komt wel, hoop ik. De verkoop is nu nog niet zo hoog, maar het is wel al een veelvoud van wat hij enkele jaren geleden was. Ergens waar je niet wil zijn is al herdrukt. Dat was een primeur. De gecombineerde oplage is 3000 exemplaren, en met de vertalingen erbij een klein veelvoud daarvan.

Het is eigenlijk niet onze rol om met verkoopcijfers bezig te zijn. Dankzij het Vlaams Fonds, dat ervoor zorgt dat we kunnen voortdoen, hoeft dat ook niet. Een negatief neveneffect van je eigen ding doen zou kunnen zijn dat je ontoegankelijke dingen gaat maken. Maar dat is bij ons zeker niet het geval, dus ik zie niet in wat het probleem zou kunnen zijn van een lage verkoop.

Schrauwen: Voor mijn werk is er duidelijk een stijgende belangstelling, maar de verkoop is nog altijd vrij marginaal.

Evens: Mijn belangstelling voor jouw werk stijgt. (algemeen gelach) Ik vond je boek echt een reden om te feesten. Ik verwachtte iets goeds, maar het was beter. Het deed veel dingen waarvan ik vaag vermoedde dat ze in een strip moesten gebeuren. Olivier vertelt het soort verhalen waartoe het medium zich perfect leent.

Schrauwen: Ik probeer altijd verhalen te maken die niet uit te voeren zijn als animatiefilm of in een ander medium. Als ik een idee krijg voor een filmisch verhaal, dan zal ik wel een film maken.

Ondertussen zijn subsidies voor strips in ruime kring geaccepteerd in Vlaanderen. Toch heb je onder stripauteurs een harde kern van selfmade men die tegen stripsubsidies ageert, en dan vooral tegen werkbeurzen. Confronteren ze jullie daarmee?

Evens: Nee. Ik denk dat die mensen niets tegen ons hebben, maar een theoretische overgesubsidieerde prutser voor ogen hebben.

Schrauwen: Ik heb ook nog niets gehoord. Ik vermoed dat ze zoiets niet rechtstreeks durven te zeggen. Ik hoor wel vaak via via dat mensen gezegd hebben dat die subsidies niet zouden mogen, maar ik vind ze geweldig. Mocht ik zonder kunnen, dan zou ik heel blij zijn en het ook zonder doen. Maar ondertussen is het heel handig om ongestoord te kunnen voortwerken.

Hoe zouden jullie je subsidies verdedigen?

Evens: Het is heel eenvoudig. Als je de subsidies weghaalt, stort het hele kaartenhuis in. Dat geldt niet alleen voor strips, waar subsidies vrij recent zijn, maar ook voor landbouw, om maar iets te noemen. Of voor goeie televisie. Ik denk dat weinig professionele stripmakers jaloers zijn op de bedragen die wij verdienen…

Schrauwen: Inderdaad…

Evens: Volgens mij draait de discussie niet zozeer om de subsidies, maar om een aversie tegen een artistieke opvatting van strips. Mogelijk lezen de tegenstanders in ons werk impliciete kritiek op hun eigen werk – terwijl dat helemaal niet zo hoeft te zijn.

De nominaties in Angoulême zijn nog het gevolg van jullie laatste boeken, maar staat er ook nieuw werk aan te komen?

Evens: Ik ben bezig met een project van min of meer dezelfde omvang als Ergens waar je niet wil zijn. Het zal wat meer informatie per pagina bevatten. Het verhaal zou een overdreven dik boek hebben opgeleverd als ik evenveel ruimte had genomen als in Ergens waar je niet wil zijn. Ik doe dus bijna letterlijk aan papierbesparing. Grafisch maak ik niet zo’n grote sprong als tussen mijn eerdere werk en Ergens waar je niet wil zijn. Ik zou het omschrijven als een uitdieping van de ontwikkelde grafiek.

Schrauwen: Ik leg op dit moment de laatste hand aan een boekje van 38 pagina’s.

Evens:(lacht) Dat waait weg!

Schrauwen: 38 pagina’s is natuurlijk peanuts in tijden van de graphic novel. Het zou begin februari moeten verschijnen bij Ouvroir Humoir, een Frans uitgeverijtje waar ik ook nog nooit van had gehoord. Het wordt volledig gezeefdrukt, dus dat wordt een hebbedingetje. Ik borduur erin voort op TheJungle Book. Mowgli is ondertussen een adolescent, en hij is op zoek naar zichzelf. Hij heeft een relatie met een orang-oetan.

Een schijn van raarheid, heet zoiets.

FESTIVAL INTERNATIONAL DE LA BANDE DESSINÉE D’ANGOULÊME, 26-30 JANUARI. INFO: WWW.BDANGOULEME.COM

DOOR GERT MEESTERS

‘Rare strips? Er is goeie en er is slechte raarheid. Slechte biedt de lezer geen ingangen in het verhaal.’ (Brecht Evens)

‘Strips zijn geen excuus om te tekenen. Ik begin te tekenen omdat ik een verhaal wil vertellen.'(Olivier Schrauwen)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content