Een secundaire school in Genk veroorzaakte destijds veel ophef met het ontslag van haar directeur. Het Arbeidshof in Brussel buigt zich nu over deze zaak en dreigt de vastheid van betrekking in het vrij onderwijs onderuit te halen.

Voor het Arbeidshof in Brussel valt op 7 juli het doek over de vraag of het Genkse Onze-Lieve-Vrouwlyceum zeven jaar geleden argumenten had om directeur Hugo Vanheeswijck te ontslaan, terwijl hij voordien door een tuchtmaatregel slechts 24 maanden aan de kant was gezet. Deskundigen in onderwijsrecht hebben een kluif aan deze zaak omdat ze zonder precedent is. Het juridisch steekspel focust op een kernprobleem in de onderwijswetgeving: wat rest er van de vastheid van betrekking als de relatie tussen een inrichtende macht of het bestuur van een katholieke school en een personeelslid enkel van contractuele aard is?

Voor Vanheeswijck zelf is de inzet van de procedure voor het Brusselse Arbeidshof niet meer zo groot. Hij studeerde de laatste jaren antropologie aan de KU Leuven en werkt momenteel aan een doctoraatsverhandeling over de invloed van een multiculturele samenleving op het opvoedingsproject van katholieke scholen. Bij het begin van het voorbije schooljaar is zijn statuut in het onderwijs ook veranderd. Hij is weer een gewone, vastbenoemde leerkracht, maar dan bij een andere ‘werkgever’. Voor buitenstaanders is het een van de vele rare kronkels in dit dossier. Hoewel Vanheeswijck voor de vzw Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk al vanaf oktober 1996 persona non grata was, bleef deze inrichtende macht die werkt binnen de invloedssfeer van de congregatie van de Zusters van Liefde, hem toch erkennen als personeelslid. In september 2003 stemde ze uitdrukkelijk in met zijn mutatie naar een schoolbestuur dat nauwe banden heeft met de Broeders van Liefde.

Indien het arrest van het Arbeidshof in zijn voordeel uitdraait, kan Vanheeswijck alsnog rekenen op een fikse opzegvergoeding. Schaart de rechter zich achter het Onze-Lieve-Vrouwlyceum, dan zet hij de rechtsbescherming van vastbenoemde leerkrachten en directeurs van katholieke scholen op de helling.

Boven en onder de gordel

Om dit dispuut te begrijpen, moeten we terug naar 1996. Het Onze-Lieve-Vrouwlyceum is dan nog een van de weinige, niet-gemengde secundaire scholen in Vlaanderen. De aanpak van Vanheeswijck, die sinds 1989 de school in Genk leidt, is op vele vlakken een succes. Meer dan 1400 meisjes dragen het lyceumuniform met schotsgeruite rok. Maar binnen de schoolmuren nemen de spanningen tussen directeur en inrichtende macht toe.

Een belangrijk discussiepunt vormt de studierichting menswetenschappen, waarmee Vanheeswijck is gestart en die hij wil behouden. De schoolbeheerders vinden dat dit haaks staat op een klassiek aanbod van algemeen secundair onderwijs. Bovendien komt er op aandringen van de verantwoordelijken van het vrij onderwijs in de Brusselse Guimardstraat een akkoord tot stand, om de opleiding menswetenschappen in een andere katholieke school in Genk te organiseren. Het lyceumbestuur heeft voorts heel wat vragen bij de rekeningen van een Europees Jongerenforum voor Evangelisering, dat Vanheeswijck in maart 1994 in de school organiseert.

Het wederzijdse vertrouwen smelt in recordtempo weg. In april 1996 barst het conflict in alle hevigheid los, als de inrichtende macht een eerste keer probeert om de directeur preventief te schorsen. Het is het sein voor veel onrust in en rond de school. Leerkrachten, ouders en leerlingen zijn verdeeld. De onderwijsvakbonden zitten niet op dezelfde golflengte. Het conflict wordt openlijk in de media uitgevochten, met een regen van slagen boven en vooral onder de gordel. Het imago van het lyceum lijdt zwaar onder de heisa. Om het tij te keren, stelt de inrichtende macht in 1997 een nieuwe directeur aan. De man in kwestie, Jos Gerets, breekt een jaar later met een schooltraditie en schakelt over naar gemengd onderwijs. De operatie ‘schadebeperking’ lukt slechts gedeeltelijk. Het Onze-Lieve Vrouwlyceum, dat in 2005 zijn vijftigste verjaardag viert, telt nu nog ongeveer 850 leerlingen.

Het initiatief van de inrichtende macht om Vanheeswijck te schorsen, is het begin van een proceduregevecht op het scherp van de snede. Twee opeenvolgende pogingen worden in eerste aanleg door de arbeidsrechtbank in Tongeren afgewezen. Eind oktober 1996 verwerpt het Arbeidshof in Antwerpen die uitspraken, maar dan heeft de inrichtende macht Vanheeswijck na een tuchtprocedure al ontslagen. In maart 1997 zwakt de Kamer van Beroep, een tuchtorgaan binnen het katholiek onderwijs, die maatregel af. Het ontslag wordt omgezet in een terbeschikkingstelling gedurende twee jaar. Vanheeswijck krijgt zolang de helft van zijn wedde.

De lyceumbeheerders zijn teleurgesteld. Ze willen Vanheeswijck onder geen enkel beding terug op de directeursstoel. Om hem aan de deur te kunnen zetten, grijpen ze samen met hun advocaat Michel Vanbuul naar het algemeen verbintenissenrecht en meer specifiek naar artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek (de ontbinding van een overeenkomst is mogelijk door een wanprestatie van een van de partijen). In november 1998 worden ze daarin gedeeltelijk gevolgd door de arbeidsrechtbank van Tongeren. Die vindt dat overeenkomsten nooit voor eeuwig kunnen worden gesloten. In dit concrete geval zou dat volgens de rechter ook indruisen tegen de vrijheid van arbeid. Na de tuchtmaatregel van de Kamer van Beroep wil de arbeidsrechtbank het contract met Vanheeswijck echter niet zomaar ontbinden. De inrichtende macht en de directeur krijgen de raad om te onderhandelen over de (financiële) voorwaarden van het ontslag.

Maar zover komt het niet. Vanheeswijck en zijn advocaat Paul Engelen stappen naar het Arbeidshof in Antwerpen, dat in oktober 1999 een Salomonsoordeel velt. Volgens het arrest kan de school een vast benoemd personeelslid niet eenzijdig ontslaan, maar dat personeelslid kan na een terbeschikkingstelling een reïntegratie evenmin afdwingen. Over die uitspraak is niemand tevreden. Om uit de patstelling te raken, wendt het lyceumbestuur zich tot het Hof van Cassatie dat in juni 2001 de zaak opnieuw verwijst naar het Arbeidshof, dit keer in Brussel. Volgens het verbrekingsarrest hoeft een arbeidsrechter zich niets aan te trekken van vroegere tuchtmaatregelen en kan hij zelf oordelen of de argumenten van de inrichtende macht voor een ontslag steek houden. Artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek kan worden toegepast, zo meent het Hof van Cassatie, maar de rechter mag aan de andere kant geen uitspraak doen die strijdig is met de rechtsbeschermingsregels voor het onderwijspersoneel.

Eenvormig statuut

Dat laatste maakt een grijze zone zichtbaar. Katholieke scholen betalen hun personeel met middelen van de overheid, maar omwille van de vrijheid van onderwijs heeft die overheid zich niet te moeien met de contractuele relatie tussen de werkgever (school) en de werknemer (leerkracht, directeur). Een maand geleden dook dit gegeven ook op toen een holebi-uitspraak van Mieke Van Hecke, gewezen CD&V-politica en sinds 1 juli de nummer één van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO), niet door iedereen gesmaakt werd.

Nochtans werd al in het Schoolpact van 1959 aangekondigd dat het personeel van het officieel en vrij onderwijs een gelijke rechtsbescherming moesten krijgen. Bij een wijziging van het Schoolpact in 1973 werd opnieuw aangedrongen op een dergelijk statuut. Pas in maart 1991 pakte de toenmalige CVP-minister van Onderwijs, wijlen Daniël Coens, uit met twee decreten over de rechtspositie van het onderwijspersoneel: een voor het gemeenschapsonderwijs en een ander voor het gesubsidieerd onderwijs. Deze decreten beschrijven onder meer de plichten van het personeel (bijvoorbeeld het belang van de school behartigen en de verplichtingen naleven die samenhangen met haar opvoedingsproject). Ze leggen ook de tuchtmaatregelen uit (waarvoor dus Kamers van Beroep zijn opgericht).

Maar de twee decreten houden een wezenlijk verschil in, dat door enkele principiële uitspraken van het Hof van Cassatie wordt bevestigd. In het officieel onderwijs (gemeenschapsscholen, gemeentelijke en provinciale scholen) hebben personeelsleden een administratief statuut. Ze kunnen tuchtmaatregelen eventueel aanvechten bij de Raad van State. In het katholiek onderwijs sluiten inrichtende machten en personeelsleden een privaatrechtelijk (arbeids)contract en betwistingen daarover kunnen ook voor een (arbeids)rechtbank worden uitgevochten.

De ongelijke consequenties van dit verschil in de rechtsbescherming en de vele verwikkelingen in de zaak-Vanheeswijck vormden in de lente van 1999 voor toenmalig SP-minister van Onderwijs Eddy Baldewijns een aanleiding om een ‘harmonisering van de rechtspositieregeling van de verschillende netten’ te verdedigen. Een eenvormig (tucht)statuut is een opdracht voor de volgende Vlaamse regering, zei Baldewijns in het Vlaams parlement. Zijn opvolgster, uittredend minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten (VLD), nam dit weliswaar ter harte, maar ze hoedde zich voor te radicale stappen. Daarvoor zaten er te veel haren in de boter tussen het VSKO en de minister. Ze gaf ook bewust voorrang aan de goedkeuring van haar gelijke- onderwijskansendecreet, dat in het katholieke net lange tijd op weerstand botste. De juristen op haar kabinet vermoedden bovendien dat de principiële arresten van het Hof van Cassatie te grote obstakels zouden vormen.

Dat nam niet weg dat Vanderpoorten de twee decreten van 1991 dichter bij elkaar kon brengen door de invoering van een gelijke regeling voor een twintigtal concrete punten (van het geldelijk statuut en de rechten van personeelsleden die bij een andere inrichtende macht terechtkomen, tot een aantal basisrechten van het personeel van de nieuwe scholengemeenschappen in het basisonderwijs). Maar de ambitie om één statuut voor alle onderwijspersoneelsleden te maken, liet de minister dus varen.

Secretaris-generaal Jos Van Der Hoeven van de Christelijke Onderwijs Centrale (COC) heeft begrip voor die opstelling. ‘Een eenheidsstatuut, het klinkt mooi, maar in praktijk is dat moeilijk te realiseren. De rechtspraak en de vrijheid van onderwijs verhinderen dat de rechtspositie in het vrij onderwijs wordt gelijkgeschakeld met het officieel onderwijs. De inrichtende machten van katholieke scholen zullen nooit toestaan dat ze een soort administratieve instantie worden. De aanpassing van de rechtspositie in het officieel onderwijs aan die van het vrij onderwijs, zou misschien gemakkelijker zijn. Maar dan staat dat officieel onderwijs op zijn achterste poten’, aldus Van Der Hoeven.

Tweede weg

Het kabinet van Vanderpoorten meent ondertussen ook dat het Cassatie-arrest van juni 2001 in de zaak-Vanheeswijck de facto al een streep door de vaste benoeming in het vrij onderwijs gehaald heeft. Paul Engelen vindt die conclusie voorbarig. ‘Het gewijzigde Schoolpact en de arbeidsovereenkomstenwet van 1978 vermelden dat het gewone arbeidsrecht niet van toepassing is op het personeel van het vrij onderwijs. Toch stelt het Hof van Cassatie dat er naast de voorziene tuchtprocedures een tweede weg via de rechtbank bestaat om een arbeidscontract te verbreken. Het Arbeidshof in Brussel moet finaal duidelijk maken of dat zo is’, aldus de advocaat van Vanheeswijck.

Engelen verwijst ook naar de toelichting bij het decreet van 1991. ‘Men zocht voor het katholiek onderwijs een evenwicht tussen de autonomie van de inrichtende machten en de waarborgen voor de vastheid van betrekking van het personeel. Daarbij werd het algemeen verbintenissenrecht ondergeschikt gemaakt aan het decreet. Desondanks aanvaarden we dat een arbeidsrechter kan oordelen over de contractuele relatie tussen de inrichtende macht van een vrije school en een personeelslid, en ook dat artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Maar dan moeten niet alleen de wettelijke regels van een ontslagprocedure gerespecteerd worden. Cruciaal is ook dat de beslissingsmogelijkheden van de arbeidsrechter beperkt zijn. Het decreet van 1991 zegt immers dat een ontslag het gevolg is van een tuchtmaatregel en dus niet van een rechterlijke beslissing. Wat is een vaste benoeming in een katholieke school nog waard als het Arbeidshof daar geen rekening mee houdt? De rechtsbescherming van een leerkracht in het vrij onderwijs wordt in dat geval veel kleiner dan die van zijn collega’s in de andere netten en zelfs van werknemers in de privé-sector’, aldus Engelen.

Daar denken advocaat Michel Vanbuul en het Onze-Lieve-Vrouwlyceum vanzelfsprekend anders over. De school heeft er ook extra belang bij dat het Arbeidshof het ontslag van Vanheeswijk rechtmatig vindt, want dan dagvaardt ze de Vlaamse overheid om het geld (400.000 tot 500.000 euro) te recupereren, dat ze al die tijd zelf heeft opgehoest om de wedde van de opvolger te betalen. Vanbuul: ‘We hebben een lange lijst van feiten om het onbehoorlijk handelen van mijnheer Vanheeswijck te staven. Onze interpretatie is dat het Hof van Cassatie de tuchtprocedures zoals die voorzien zijn in het decreet van 1991, herleidt tot een juridisch fait divers en de arbeidsrechter altijd het laatste woord geeft. Ik beaam dat dit de vastheid van betrekking aantast. Maar een opzegvergoeding is ook een vorm van bescherming voor het vast benoemde personeel van een vrije school. In de privé-sector hoeft een werknemer die ontslagen wordt wegens een wanprestatie, daarop in elk geval niet te rekenen.’

Terwijl het VSKO de uitspraak van het Arbeidshof afwacht, durft de COC wel vooruitblikken. ‘Een hoge opzegvergoeding kan misschien ontradend werken voor minder rijke schoolbesturen’, zegt Van Der Hoeven. ‘Maar ten gronde worden het decreet van 1991 en de vastheid van betrekking naar de prullenmand verwezen als het Arbeidshof het Onze-Lieve-Vrouwlyceum gelijk geeft. Als dat gebeurt, eisen we van de nieuwe Vlaamse regering en het Vlaams parlement dat in het decreet van 1991 expliciet wordt opgenomen dat artikel 1184 niet van toepassing kan zijn om een leraar of directeur van een katholieke school te ontslaan.’

Met die eis zal de COC-topman ook het pad kruisen van een nieuwkomer in de CD&V-fractie in het Vlaams parlement, zuster Monica Van Kerrebroeck. Die was tien jaar geleden directrice van de Sint-Bavoschool in Gent. Toen het conflict rond Vanheeswijck escaleerde, stond ze haar Genkse collega’s van de Zusters van Liefde met raad en daad bij. Zuster Monica is vandaag nog altijd beheerder van het Onze-Lieve-Vrouwlyceum.

Door Patrick Martens

Het conflict wordt in de media uitgevochten, met slagen boven en vooral onder de gordel.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content