‘VAL TOCH ALLEMAAL DOOD’

Lezers betuigen hun steun aan Charlie Hebdo voor het gemeentehuis van Parijs. © FRANCOIS LAFITE/IMAGE GLOBE

Na de aanslag op de redactielokalen van het Franse weekblad Charlie Hebdo: portret van een brutaaltje.

Ze struikelden haast over elkaar. De Franse premier François Fillon, zijn minister van Binnenlandse Zaken Claude Guéant, de secretaris-generaal van de rechtse regeringspartij UMP Jean-François Copé en de onvermijdelijke filosoof Bernard-Henri Lévy – allemaal verdrongen ze zich vorige week voor de televisiecamera’s om ‘alle Fransen op te roepen so-lidair te zijn met Charlie Hebdo‘. In de nacht van Allerheiligen op Allerzielen hadden onbekenden in de redactielokalen van het roemruchte satirische weekblad een molotovcocktail naar binnen gegooid. Net die week had Charlie Hebdo naar aanleiding van de verkiezingen in Tunesië zijn titel veranderd in Charia Hebdo en voor de gelegenheid de profeet Mohammed tot hoofdredacteur benoemd. ‘Honderd zweepslagen voor wie zich niet doodlacht’. Een motief voor de aanslag was dus gauw gevonden: hoewel ieder spoor ontbreekt en moslimorganisaties de aanslag scherp veroordeelden, zoekt de politie de daders in kringen van islamitische fundamentalisten.

De legendarische stichter van het weekblad Georges Bernier (alias ‘professeur Choron’) moet zich hebben omgedraaid in zijn graf. Het huidige Charlie Hebdo is nog maar een schaduw van zijn geesteskind. En adhesiebetuigingen van politici – daar zou in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, in de gloriedagen van Charlie Hebdo, geen sprake van zijn geweest.

Het verhaal begint in 1960. Bernier en zijn kompaan François Cavanna richten dan het maandblad Hara-Kiri op, ‘un journal bête et méchant’. ‘Ik probeerde al een tijd als cartoonist mijn brood te verdienen’, schrijft Cavanna later in zijn memoires, ‘maar dat lukte niet zo best, want mijn opdrachtgevers wilden tekeningen over bedrogen echtgenoten en minnaars in de muurkast. Of een brandweerman die met een naakte vrouw in zijn armen uit het raam springt – óók heel leuk. Fransen denken van zichzelf dat ze esprit hebben, maar ik ken niet één land ter wereld waar humor zo oubollig en voorspelbaar is als in Frankrijk. Wij wilden een blad maken waarin plaats was voor intelligente satire.’

Er zijn, in die vroege jaren zestig, wel meer schrijvers en tekenaars die met hun ziel onder hun arm door Parijs lopen. Binnen de kortste keren wordt Hara-Kiri een vluchtheuvel en thuishaven voor een aantal uitzonderlijke talenten: Siné, Gébé, Cabu, Reiser, Wolinski, Delfeil de Ton, Willem (pseudoniem voor de Nederlander Bernard Holtrop), Topor. En het unieke aan Hara-Kiri is dat het zijn redacteuren de volstrekte vrijheid gunt: iedere redacteur is heer en meester over zijn eigen pagina’s.

Scheerzeep en bloedworst

Met de omzichtigheid van een blind nijlpaard wordt ten kantore van Hara-Kiri een nieuwe vorm van satire bedreven: baldadig, scabreus en bijwijlen ook behoorlijk seksistisch. Geen fijnzinnige woordspelingen, maar wel buitensporig veel aandacht voor de diverse in- en uitgangen van het menselijk lichaam. Fotostrips waarin toch al onappetijtelijke meiden ook nog eens worden toegetakeld met ketchup, scheerzeep en bloedworst. Grove grappen over de zwarte, bejaarde, homoseksuele of mindervalide medemens. Hara-Kiri propageert bewuste wansmaak.

Waar het blad politiek voor staat, is moeilijk te zeggen. Er is niet zoiets als een gemeenschappelijk program, maar de redacteuren hebben wel een gemeenschappelijke vijand: les vieux cons – de ook door Jacques Brel zo beschimpte gegoede burgerij. En ze worden regelmatig voor de rechter gesleept, op beschuldiging van zedenschennis, laster en eerroof, of desnoods zelfs landverraad. In 1966 wordt het blad verboden. Aanleiding is een tekening van Reiser over een optocht van oud-strijders. Rinkelend van de decoraties, defileren ze met tricolore vlaggen bij de Arc de Triomphe. Tussen de menigte, die piëteitsvol toekijkt, staat een groepje mannen die hun hoed niet hebben afgezet. Een van hen steekt een bordje omhoog: Vriendschapsvereniging van de hoedenophouders.

Meer is er in die jaren niet nodig voor een schandaal. Het protest van schrijvers als Jean-Paul Sartre, Simone de Beauvoir, Raymond Queneau, Louis Aragon, André Breton en zangers als Georges Brassens en Antoine haalt niets uit: Hara-Kiri wordt op last van de minister van Binnenlandse Zaken uit de rekken gehaald. Maar de reputatie van het blad kan nu niet meer kapot: als Hara-Kiri in 1967 opnieuw verschijnt, groeit de oplaag gestaag tot meer dan 200.000 exemplaren. De huis- tekenaars van het blad zijn intussen nationale beroemdheden: tijdens de meirevolte van 1968 zullen mensen als Willem en Wolinski ook een belangrijke rol spelen in bladen als Action en L’enragé. ‘Het zou overdreven zijn te zeggen dat mei 68 aan ons te danken is’, zal hoofdredacteur Cavanna later zeggen, ‘maar de studenten in het Quartier Latin lazen bijna allemaal Hara-Kiri. Een slogan als Sous les pavés la plage (Onder de straatkeien het strand) kan alleen bedacht zijn door een abonnee van Hara-Kiri.’

Tragisch bal

In februari 1969 verschijnt het eerste nummer van zusterblad Hara-Kiri Hebdo, een wekelijkse editie die de redactie moet toelaten sneller in te haken op de actualiteit. Op goede smaak laat ze zich daarbij niet betrappen. Organiseren kranten als Le Monde en Le Figaro een geldinzameling voor de slachtoffers van de hongersnood in Biafra, dan spoort Hara-Kiri Hebdo zijn lezers aan hun uitwerpselen (‘rijk aan proteïnen en vitaminen’) in te pakken en naar de derde wereld te sturen. En als op 9 november 1970 generaal De Gaulle in zijn woonplaats Colombey-les-Deux-Eglises het tijdelijke met het eeuwige verwisselt, kopt Hara-Kiri Hebdo op de voorpagina: ‘Tragisch bal in Colombey: 1 dode’ – een subtiele verwijzing naar de brand die een paar dagen eerder een dancing in een provinciestadje in de as heeft gelegd en 146 mensen het leven kostte.

Minister van Binnenlandse Zaken Raymond Marcellin vindt dat het welletjes is geweest en stuurt opnieuw deurwaarders op pad om het blad in beslag te nemen. Maar de redactie slaagt erin het publicatieverbod simpel te omzeilen door het blad om te dopen tot Charlie Hebdo – een naam die, anders dan veelal wordt aangenomen, niet verwijst naar Charles de Gaulle maar naar Charlie Brown.

Charlie Hebdo zal het nu bijna twaalf jaar uitzingen. Het blijkt ook in de jaren zeventig nog altijd heel eenvoudig om mensen op de kast te jagen. President Valéry Giscard d’Estaing, bijvoorbeeld, is boos over een tekening waarop hij zijn vrouw aan een Arabische sjeik aanbiedt, in ruil voor een paar vaten olie. Filmster Brigitte Bardot eist schadevergoeding voor de publicatie van een met viltstift bewerkte foto, waarop ze maar één tand overhoudt. Hoofdredacteur François Cavanna krijgt het ene proces na het andere aan zijn broek, en hij verliest ze bijna allemaal. Maar erger nog is: de macabere humor van Charlie Hebdo begint het publiek de keel uit te hangen. In 1981 is de oplage gezakt tot 30.000 exemplaren en is een faillissement onafwendbaar. Cavanna neemt afscheid van zijn lezers in stijl: ‘Dit is het laatste nummer van een blad dat in Frankrijk (en in de rest van de wereld) zijn gelijke niet kent. Het is af-gelopen. Uit. Fini. En waarom? Omdat jullie het niet vaak genoeg kochten. Omdat jullie net zo stom zijn als jullie ouders. Bande de cons. Val toch allemaal dood. Bespaar mij jullie krokodillentranen. Allez vous faire foutre.’

In 1992 zal het blad dan uit zijn as herrijzen, na een pijnlijke rechtszaak over het eigendomsrecht van de titel. Georges Bernier, de historische stichter, distantieert zich van de onderneming, maar Cavanna en een paar andere medewerkers van het eerste uur, onder wie Wolinski, gaan met een groep nieuwe investeerders in zee. ‘Eigenlijk stopt de geschiedenis van Charlie Hebdo in 1981′, zegt de historicus Stéphane Mazurier, auteur van het standaardwerk Bête, méchant et hebdomadaire. ‘Van het tegendraadse, marginale, grappige, libertaire Charlie Hebdo van de jaren zeventig is alleen de naam overgebleven. Maar het is vandaag wel een commercieel succes. Lachen met de islam verkoopt kennelijk beter dan lachen met de katholieke kerk.’

DOOR PIET PIRYNS

Van het tegen-draadse, marginale, grappige, libertaire Charlie Hebdo van de jaren zeventig is alleen de naam over-gebleven.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content