Wat kan er voor de sociaal-demokratie nog resten in Praag, nadat de kommunisten eruit gegooid zijn ? Een onderzoek naar wortels en mogelijkheden.

HEEFT DE SOCIAAL-DEMOKRATIE een toekomst ? De symptomen van verval en aftakeling zijn het duidelijkst zichtbaar in de Noordwesteuropese stedelijke centra, waar ze eind vorige eeuw ontstond. Ze wordt er elektoraal aangevreten door een xenofoob en extreem-nationalistisch populisme. Elders staat het sociaal-demokratische projekt uit het verleden, de sociale welvaartstaat, ter diskussie, en ontbreekt het de beweging aan een offensief projekt naar de toekomst toe.

De val van de Muur en de revoluties in het voormalige Oostblok betekenden dan wel de ineenstorting van de historische “broedervijand”, de kommunistische beweging, toch werd dit politieke vacuüm aanvankelijk niet opgevuld door de sociaal-demokratie, die mee het slachtoffer werd van de neoliberale, antikommunistische golf na 1989. Ze werd door een bepaalde rechterzijde mee verantwoordelijk gesteld voor de uitwassen van het “reeël bestaande socialisme”. Vijf jaar later lijkt die neoliberale euforie op haar retour.

Dat zien we met name ook in Tsjechoslovakije, meer bepaald in de huidige Tsjechische republiek, waar een sociaal-demokratische partij konkurreert met de voormalige kommunisten van het Linkse Blok.

Over het wedervaren van de Tsjechische sociaal-demokraten publiceerde Jan Vermeersch, medewerker bij de studiedienst van de Vlaamse socialisten (Sevi) onlangs een interessante studie : “De rode herinnering Sociaal-demokraten in Praag”. Vermeersch is reeds jaren een Oost-Europa-traveller met een geduldig opgebouwde, gedegen kennis. In 1991 publiceerde hij in opdracht van het Socialistisch Instituut voor Europese Studies een rapport over links en het post-kommunistische politieke landschap in Oost-Europa.

De Tsjechische sociaal-demokratie behoort tot de oudste in Europa. De partij werd opgericht in 1878, naar het voorbeeld van de Duitse, op een moment dat ook bij ons de voorlopers van de Belgische Werkliedenpartij werden gesticht. Die vroege oprichting was het gevolg van de industrializatie van Bohemen na 1860 : in de Tsjechische “Kroonlanden” (die behoorden tot de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie) bevond zich meer dan twee derde van de industrie van de Donaumonarchie. In 1889 federeerden de Tsjechische sociaal-demokraten zich met hun Oostenrijkse broederpartij in wat de geschiedenis is ingegaan als de “austromarxistische” sociaal-demokratie, (met Poolse, Hongaarse, Sloveense en andere socialisten), wat uiteindelijk een losse konfederatie van nationale partijen werd. Naast de Tsjechische sociaal-demokratie ontstond in Bohemen ook een Nationale Arbeiderspartij, ook aangeduid als “nationale socialisten” (geen verband met het “nationaal-socialisme”). Dat waren panslavisten, die de Habsburgse konfederatie afwezen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog gingen de klassieke sociaal-demokraten zich overigens ook nationalistischer opstellen, al werd dat vooral ingegeven door antimilitaristische motieven.

Samen met de nationale socialisten behoorden de sociaal-demokraten tot de “founding fathers” van de onafhankelijke Tsjechoslovaakse staat in 1919, of “eerste republiek”, het geesteskind van Tomas Masaryk, een progressief liberaal intellektueel. Bij gemeenteraadsverkiezingen in 1919 werd de CSSD met dertig procent de grootste partij. Bij de parlementsverkiezingen, een jaar later, bleef ze dat met een kwart van de stemmen, terwijl de nationale socialisten goed waren voor acht procent, en aparte Duitse en Hongaarse sociaal-demokratische lijsten nog eens 11,1 en 1,8 procent behaalden.

VOLKSHUIS.

Bij parlementsverkiezingen in 1935 behalen de kommunisten echter meer dan dertien procent en steken die de sociaal-demokraten voorbij, terwijl de nationale socialisten hun posities handhaven. Bij volgende verkiezingen behaalt de CSSD méér dan dertien procent, terwijl de kommunisten zich stabilizeren op één tiende van het kiezerskorps. De sociaal-demokraten komen wel in 1929 terug in de regering, en tot aan de dramatische ontbinding van Tsjechoslovakije in 1938, blijven ze één van de pijlers van de republiek. Samen met die republiek gaat ook de klassieke sociaal-demokratie ten onder : een ganse generatie militanten en kaders verdwijnt in de gevangenissen van de Gestapo.

De klubjes van bannelingen in Londen en Moskou staan bij hun terugkeer in 1945 voor de moeilijke taak de sociaal-demokratie in een door de kommunisten bepaald politiek landschap nieuw leven in te blazen. Ze meten zich dan ook een radikaal-socialistisch imago aan, terwijl de in de partij dominante linkerzijde pleit voor samengaan met de kommunisten. Bij de verkiezingen van mei 1946 blijkt de strukturele zwakte van de sociaal-demokraten : de CSSD haalt nagenoeg haar vooroorlogse score, terwijl de nationale socialisten hun aanhang verdubbelen en de kommunisten bijna 38 procent veroveren. Dat sukses van de kommunisten is ten dele te wijten aan het verbod van de vooroorlogse agrarische partij, waar de sociaal-demokraten mee ingestemd hebben. Vanaf dat moment wordt de fusiedruk door de kommunisten opgevoerd : in februari 1948 houden de niet-kommunistische partijen op te bestaan, en één derde van de leden van de vroegere CSSD wordt toegelaten tot de kommunistische partij. Een harde repressiegolf wordt ingezet tegen de overigen, en een aantal kaders vluchten naar het Westen waar een Exil-partij wordt opgezet, die formeel lid blijft van de Socialistische Internationale.

Twee decennia later, tijdens de Praagse Lente, wordt een poging tot heroprichting ondernomen : vele sociaal-demokraten worden gerehabiliteerd, maar een voor september 1968 gepland kongres kan wegens de invasie van troepen van het Warschau-pakt niet doorgaan.

Na een onderbreking van meer dan veertig jaar krijgt de sociaal-demokratie in 1989 een nieuwe kans. Er zijn verschillende potentieel sociaal-demokratische krachten : de sociaal-demokraten die uit het buitenland (vooral Wenen) terugkeren, de “groep voor de studie van het demokratisch socialisme” van pre-1948-sociaal-demokraten die in het land zijn gebleven, er zijn de gesociaaldemokratizeerde “reformkommunisten” van de klub Obroda, en een sociaal-demokratische stroming binnen de Burgerbeweging, rond de charismatische dissident (ex-Charta 77) Rudolf Battek.

In maart 1990 wordt de CSSD met steun van Duitse en Oostenrijkse sociaal-demokraten heropgericht. Symbolisch voor het aanknopen bij de traditie is de teruggave aan de partij van het beroemde volkshuis in Praag, Lidovy Dum. De politieke besluitvorming in de CSSD ligt echter bij de “historische” sociaal-demokraten, de generatie van voor 1948, terwijl aan de basis de jongere emigratie (post-68) sterk vertegenwoordigd is. Rudolf Battek, die het bij de verkiezing van de voorzitter moet afleggen tegen de Exil-sociaal-demokraat Jiri Horak, richt een maand later binnen Burgerforum een eigen sociaal-demokratische klub op. Hij zal trouwens aan de verkiezingen in juni 1990 deelnemen binnen Burgerforum, terwijl de apart opgekomen CSSD de kiesdrempel van vijf procent niet haalt. De rancune tegen Battek is groot : na de verkiezingen wordt hij wegens fraktievorming uit de partij gezet. De menigsverschillen gaan overigens verder dan een louter elektoraal-taktisch dispuut : Battek heeft een veel soepeler “bewegingsstruktuur” voor ogen, neemt een uitgesproken antihouding aan tegenover de integratie van de “reformkommunisten” in de sociaal-demokratie, en waarschuwt tegen de sociale demagogie waartoe sommige sociaal-demokraten zich laten verleiden in de konkurrentiestrijd met de ex-kommunisten. Aan de vooravond van de parlementsverkiezingen van juni 1992 lijkt de CSSD de wind in de zeilen te hebben, maar behaalt uiteindelijk slechts 6,5 procent, waarmee ze in het versplinterde politieke landschap ondanks haar bescheiden score de derde partij wordt.

SYNDROOM.

De redenen voor het slechts bescheiden sukses liggen zowel bij de beweging rond de ultraliberaal Vaclav Klaus (huidig premier) die de CSSD in het “cryptokommunistische” verdomhoekje weet te maneuvreren, terwijl anderzijds de ex-kommunisten nog een stevige arbeidersbasis houden. De CSSD moet een dubbel elektoraat zien te bekoren : de middenklasse die in de ban is van het ultraliberalisme van Klaus, én de arbeiders die uit een defensieve reflex hun heil zoeken bij de vroegere kommunisten. De CSSD blijkt vooral bij gepensioneerde arbeiders en arbeiders in de landbouwkoöperaties in minder ontwikkelde regio’s enige aanhang te hebben. Het positieve gevolg van de verkiezingen is dan toch dat in juni 1993 de verzoening met de groep rond Battek tot stand komt. Daarmee is aan een ingewikkeld proces van verkruimeling van het Tsjechische sociaal-demokratische kamp een voorlopig einde gekomen. Na de splitsing van Tsjechoslovakije eind 1992, oriënteert de nieuwe partijleider Milos Zeman zich op het samenbrengen van niet-kommunistisch links in het zogenaamde Realistische Blok, waarin de CSSD kartel vormt met de “kristen-socialen” en “sociaal-liberalen”, twee partijen die ongeveer dezelfde elektorale slagkracht hebben als de CSSD.

De partij staat nog steeds voor een aantal uitdagingen naar de toekomst : de noodzakelijke generatiewissel is niet voltooid, en men gaat nog steeds gebukt onder wat Jan Vermeersch aanduidt als het “kommunistisch syndroom”. De sociaal-demokratie moet kiezen tussen een gematigd centristische koers of een radikaal links opbod tegenover de ex-kommunisten. Zeman ziet zijn sociaal-demokratie als een substitutie voor de kommunisten, niet in een komplementaire rol.

De gemeenteraadsverkiezingen van november 1994 geven een aanduiding dat de sociaal-demokratie langzaam maar zeker uit het dal komt. De CSSD behaalt 8,1 procent, wat toch nog altijd maar de helft van de kommunistische score is.

Het boek van Jan Vermeersch geeft een konkreet inzicht in de complexe verkaveling van het politieke landschap in een land van het voormalige Oostblok. Spijtig dat een zo goed gedokumenteerd auteur zich beperkt tot een veeleer specialistisch werkje over een politieke partij in slechts één voormalig Oostblokland. Met een breder opgevat onderwerp (bijvoorbeeld een schets van het ganse Tsjechische politieke spektrum na de fluwelen revolutie) had hij wellicht een groter publiek bereikt. Tenslotte bestaat er in ons taalgebied weinig verhelderende lektuur over de recente politieke geschiedenis van het Oostblok.

Guy Vanschoenbeek

Jan Vermeersch : “De rode herinnering : sociaal-demokraten in Praag”, Uitgeverij Garant, Leuven, 157 blz., 680 fr.

Na de revolutie was al wat met het verleden te maken had verdacht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content