KRITAK-UITGEVERHans van de Voorde, gewezen poëziecriticus van Knack, weet heel goed ?waar de poëzie zich bevindt : in de marge”. Met deze stelling opent hij het jongste nummer van het Nederlandse literaire tijdschrift Parmentier. Van de Voorde leidt daaruit af dat de poëzie, haar plaats kennende, haar functie daaraan moet ontlenen, als ?tegenzanggedicht”, tegen de doxa, tegen alles wat zich in het centrum bevindt, in de eerste plaats de massamedia en de commercie.
Een reeks gedichten en kritische teksten zou aan die stelling gestalte moeten geven. En enkele poëtische bijdragen geven inderdaad blijk van een soms fascinerende eigenzinnigheid. Wat Van de Voordes stelling concreet betekent, illustreert Dirk van Bastelaere met een regelrechte aanval tegen het werk van de hooggeprezen dichter Herman Leenders. Deze polemiek is een zoveelste episode in een guerrilla die Van Bastelaere al enkele jaren aan het voeren is tegen de coryfeeën van de Vlaamse dichtkunst en poëziekritiek.
ERFENIS.
Van Bastelaere heeft ideologische en poëticale bezwaren tegen Leenders’ gedichten, die hij omschrijft als kleinburgerlijke huis-tuin-en-keuken-poëzie, gelokaliseerd in een Bokrijk-achtig landelijk leven. Daar tegenover plaatst hij het werk van Anton van Wilderode, dat soortgelijke plattelandsthema’s verwerkt, maar in een context van een authentieke nostalgie naar een verloren verleden, dat daarom een veel grotere literaire betekenis bezit.
Zou het, paradoxaal genoeg, de gemediatiseerde geest van het moment zijn ? In zijn betoog put Van Bastelaere zelfs argumenten uit het werk van Paul van Ostaijen. In een gedicht van Erik Spinoy in dit nummer van Parmentier duikt ook al een Van Ostaijen-echo op : de slotregels ervan variëren op het slot van Van Ostaijens gedicht ?De oude man”. Geheel toevallig is dat allemaal ook weer niet ; het tijdschrift Yang, dat ooit Van Bastelaere, Spinoy en Van de Voorde in zijn redactie had, beriep zich enkele jaren terug uitdrukkelijk op de poëticale, modernistische erfenis van Van Ostaijen.
Daar zijn een paar conclusies aan vast te knopen, onder meer over de slechts relatieve betekenis van de etikettenkleverij omtrent het postmodernisme. Maar nog frappanter is de tegenspraak tussen de publieke figuur die Paul van Ostaijen vandaag is geworden en de blijvende marginaliteit van zijn meest fundamentele poëticale opvattingen ; hij maakte ze zich eigen rond 1920 en belandde ermee, in de context van het Vlaamse poëziebedrijf, in de marginaliteit. Aan het andere eind van de eeuw zitten zijn erfgenamen daar nog altijd. Per definitie.
M.R.
Parmentier, Postbus 1381, 6501 BJ Nijmegen ; abonnement : 795 fr.
Van Bastelaere : polemiek.