Straattoneel, oer-circus en revue : “Que-Cir-Que” doet dingen wat een normaal mens niet kan. In de Zomer van Antwerpen.

IS het een grote worm ? Of een arm ? We moeten even de focus van onze ogen bijstellen om het verschil te zien, want de voorstelling “Que-Cir-Que” begint in het halfduister. Een statige verschijning, een droomprinses wandelt met een blik van “mij kunnen jullie niks maken jongens” de plankenvloer op en opent een valluik naast de middenpaal van de circustent. Eerst verschijnt een hand, dan een lange, gespierde arm. Het opvallend lange lichaamsdeel lijkt een eigen leven te leiden. Het kronkelt heen en weer en wurmt zich in de gekste bochten.

Uiteindelijk heeft de hand het uiteinde van een metalen kabel te pakken. Daarmee wordt een stang in beweging gebracht die boven aan de paal is bevestigd. Op de stang zit een minuskuul lichtje, zodat de toeschouwers even in de lichtcirkel van een doldraaiende volgspot terechtkomen.

De aandacht is gewekt, de blik gericht en de sfeer gezet, het spektakel kan beginnen. Maar spektakel is een te groot woord voor datgene wat Que-Cir-Que brengt. Hier is geen sprake van gedresseerde paarden met wuivende pluimen, van erotisch uitgedoste dames die onbereikbaar in een trapeze hangen, van malle klowns die hun te wijde broek vol water gooien, van zindelijke poedels en leeuwen die door brandende hoepels springen of van schetterende trompetten en roffelende trommelaars die het publiek applausprikkels geven. Het circus van Que-Cir-Que zouden we een soort oer-circus kunnen noemen. Zonder de glamour en glitter van de schone schijn. Mèt drie lichamen die gestaald en getraind zijn om dingen te doen die een normaal mens niet kan.

Que-Cir-Que bestaat uit Emanuelle Jacqueline, Jean-Paul Lefeuvre en Hyacinthe Reisch, een vrouw en twee mannen die hun opleiding genoten aan het Centre National des Arts du Cirque, een circusschool die in 1986 werd opgericht door de toenmalige Franse minister van Kultuur Jack Lang. Blijkbaar is bodemturnen en grondakrobatiek daar één van de hoofdvakken. Het is in elk geval de basis voor de nummers in deze show. We zien spreidstanden waarvan we pijn in de liesstreek krijgen. Er wordt gebuiteld dat je ervan gaat duizelen. Achterwaartse bokkesprongen, voorwaartse salto’s eindigen in perfekte handenstand.

SLOBBERBROEK.

Maar Que-Cir-Que is veel meer dan een olympisch kampioenschap turnakrobatiek. Want de drie leden van de groep zijn stuk voor stuk akteurs met een grote uitstraling en kundige bespelers van het publiek. Ze hebben hun behendigheden en vaardigheden verpakt in een voorstelling die een juweeltje is van timing. Door de sobere gestileerdheid en arrogante ironie roept ze associaties op aan de oudere koreografieën van Pina Bausch en aan de waaghals-dansstukken van de Canadese groep La La La Human Steps.

Emanuelle Jacqueline is een panterachtige, donkerhuidige schoonheid die gehuld in een jurk van zwarte tule en kant als een manhaftige meesteres over de scène schrijdt en sluipt. Zij heeft niet de sterkste akrobatienummers, maar ze lijkt wel te bepalen wat er gebeurt. Typisch is het begintafereel, waarin de twee mannen op een stalen wiptoestel elkaar in evenwicht proberen te houden. Emanuelle maakt een einde aan hun illuzie van gelijkwaardigheid door hen al wippend een kaarsje te laten uitblazen.

De man die daarin slaagt, krijgt een stevige kus. De andere wordt beloond met een klap in zijn gezicht. Maar later krijgt ook de gekuste man de rekening geprezenteerd : Emanuelle vernedert hem door hem met gerichte stralen water te bespugen. In het oog, op zijn mond, in zijn oor. Maar Emanuelle is ook een akrobate, die in een prachtig nummer met elastieken een wulpse en verleidelijke trapeze-variatie uitvoert. En daarna Reisch weer tegen een paal laat botsen.

Waarom laat die man zich zo belachelijk maken, vraag je je af. Want Hyacinthe Reisch is niet bepaald een doetje. Met zijn rossig haar, zijn dunne sik, zijn hippietresje en roodbruine slobberbroek ziet hij eruit als een vervaarlijke straatvechter, een heruitgave van Anthony Quinn in “La Strada”. Reisch is de krachtpatser, de dommekracht, de spierbundel. Hij tilt mensen op als waren het pluimpjes, hij loopt pardoes tegen de stalen paal en staat meteen weer op. Op een salto minder of meer kijkt hij niet. En in een van de sterkste nummers van de show kruipt hij in een reusachtig buizenrad, tolt en draait ermee over de scène terwijl uit de klankkasten heel toepasselijk die sublieme Lester Bowie-versie van “The Great Pretender” rolt.

De man zonder pretenties, maar met heel veel andere eigenschappen, is Jean-Paul Lefeuvre. Enkel gekleed in een witte onderbroek drentelt hij als een grootformaat-zuigeling over de planken. Zijn kale knikker, hoge wenkbrauwen en halve maan-mond doen hem gelijken op die andere Franse komiek, Rufus. Hij is de onbegrepen dorpsidioot, de sluwe levensgenieter.

Natuurlijk wordt hij gepest door Reisch. Uiteraard gaat hij nog een beetje krommer lopen als Emanuelle hem probeert neer te sabelen met haar stalen blikken. Maar Lefeuvre maakt van de hoogste nood de mooiste nummers. Letterlijk en figuurlijk. Reisch geeft hem op een gegeven ogenblik een zetje, om hoog in het dak een touw te gaan bevestigen, maar loopt dan plotseling weg zodat Jean-Paul ondersteboven en zonder steun aan de paal hangt als een verschrikte vleermuis. Lefeuvre heeft voldoende spierkracht en nog meer souplesse om dat soort grappen om te zetten in hogeschool-akrobatiek. Of nog : als Reisch hem een bezem in de handen drukt om daarmee de vloer te vegen, ontstaat er een schitterend duet waarin hij bewijst dat hij ook een grote kontrole heeft over zijn navel en zijn buikspieren.

FANFARES.

Toppunt van behendigheid en poëzie is het nummer waarin Lefeuvre op een bizarre fiets achterwaarts rondjes rijdt, en met de wielen en het cirkelvormige stuur allerlei evenwichtskunsten ten beste geeft.

Het gespierde en subtiele bewegingsteater, de sensuele, surrealistische danspartijen van Que-Cir-Que worden begeleid door een raadselachtige stroom geluiden. Nu en dan horen we even het kenmerkende gestamp van Tom Waits’ “Swordfish Trombones”, dan zwelt het geluid aan van Indische bruiloftorkestjes of Uriah Heep-gitaren. Tussen de flarden jazz en wereldmuziek werden streepjes zoemende mensenmassa’s of voorbijtrekkende fanfares gemonteerd, zodat een totaalindruk ontstaat van een helse, spookachtige nachtmerrie. Ze eindigt, zoals gezegd, met Lester Bowie’s spottrompet en diens cynische oewaa-oewaa-koortje.

Wat Que-Cir-Que ook nog zo uniek maakt, is de aankleding en de opstelling. De voorstelling speelt zich af in een lage tent. De eerste rij toeschouwers zit met zijn neus op het podium en moet soms de benen wegtrekken als de artiesten voorbijbuitelen. De hoogste rij toeschouwers zit amper enkele meters verwijderd van het podium zodat de intimiteit zeer groot is.

Que-Cir-Que is een voorstelling in zwart-wit. De tent is muisgrijs, de planken zwart, de attributen wit, de belichting wit en sober. Door die monochrome aanpak gaat alle aandacht naar de gratie en het vakmanschap van de kunstenaars in de cirkel. Que-Cir-Que is een kruispunt waarop vele dingen samenkomen : de charme van de straatartiest, de uitgekiendheid van de teaterman, de melancholie van het oude circus en de geestigheid van de revue.

Que-Cir-Que wordt ongetwijfeld één van de hoogtepunten van de komende zomeranimatie, en meer in het biezonder van de Zomer van Antwerpen, die z’n eerste esbattementen al achter de rug heeft. Daarmee pikt Vlaanderen toch een graantje mee van de teaterfestivalsfeer die de komende maanden in heel Europa zal heersen. Alleen al in Nederland schreeuwen dezer dagen zo maar eventjes tweehonderd zomerfestivals, openlucht-teaters en voorstellingen op biezondere plekken om aandacht. Natuurlijk is het niet al goud wat blinkt en zijn sommige voorstellingen op papier interessanter dan in werkelijkheid. Maar gelet op de zomerse gemoedelijkheid in het Vlaamse teaterlandschap naast de Zomer van Antwerpen moeten vooral de Gentse Feesten een beetje vuurwerk produceren zal een oplettende blik toch vooral ook het leven bij de buren in de gaten houden.

Edward van Heer

Que-Cir-Que is te zien in een tent aan het Noorderterras op de Scheldekaai (ter hoogte van de Brouwersvliet) van 7 t/m 11, van 14 t/m 18 en van 20 t/m 23 juli, telkens om 20 u.30. Info : 03/231.97.50 of 03/233.71.60.

Que-Cir-Que : subtiel bewegingsteater.

Que-Cir-Que : zonder de glamour en glitter van de schone schijn.

De melancholie van het oude circus.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content