Zonder stedelijk beleid worden de ekonomische troeven van Vlaanderen ondermijnd, zegt professor Guido De Brabander.

OP een nieuwjaarsreceptie pleitte de Antwerpse liberaal Ward Beysen (VLD) voor een andere berekening van de aanvullende personenbelasting (het door de gemeenten bepaalde percentage op de federale personenbelasting dat naar de lokale overheden terugvloeit). Nu wordt dat percentage berekend op de woonplaats. Wie in Gent werkt, maar in Sint-Martens-Latem woont, spekt de gemeentekas aan de rand. Beysen had het, als gemeenteraadslid in Antwerpen, in de eerste plaats over zijn stad. Niet ten onrechte, want de studie ?Metropolis” toonde aan dat Antwerpen jaarlijks meer dan zes miljard frank spendeert aan centrumtaken, waarvan ook de inwoners van de randgemeenten (en verder) genieten.

Andersom streken in 1990 niet-Antwerpenaren in de metropool voor ongeveer 82,5 miljard frank aan lonen op (voor de 13 centrumsteden wordt dat saldo in 1994 op 132,4 miljard geraamd). Sommige randgemeenten halen tot de helft van hun aanvullende personenbelasting uit jobs in de stad. Zo beschikken ze over meer geld voor infrastruktuur, waardoor zij weer aantrekkelijker worden voor nieuwe stadsvluchters. De stad zit intussen op droog zaad.

Beysen nam één van de stokpaardjes over van gewezen burgemeester Bob Cools (SP). Hij genoot prompt de steun van VLD-voorzitter Herman De Croo. Maar kreeg meteen lik op stuk van VLD’er Jacky Buchmann, burgemeester van Kapellen, één van de fortuinlijke randgemeenten. Zowat alle kleuren van de Antwerpse monsterkoalitie vormden zich vervolgens een mening over de uitspraak. Het klonk alweer lichtjes kakofonisch. Het Antwerpse stadsbestuur heeft wel meer problemen om de neuzen in dezelfde richting te zetten.

Professor Guido De Brabander, dekaan van de fakulteit ekonomie van de Antwerpse Ufsia, volgt de grootstedelijke problemen al lang voor premier Jean-Luc Dehaene (CVP) ze na de verkiezingen in mei ontdekte. Hij pleit voor een integrale politiek voor de steden.

GUIDO DE BRABANDER : Eén maatregel kan nooit de problemen oplossen. Een andere belastingverdeling kan, hooguit, een bouwsteen zijn in een globale benadering. Fiskale maatregelen betekenen niets als het beleid geen oog heeft voor de problematische bevolkingssamenstelling, de problemen van die bevolking, de verhuizingsbewegingen of het bedrijfsekonomisch weefsel met al zijn verschuivingen. Het is ongezond het debat tot een fiskaal mekanisme te verengen.

Jacky Buchmann reageerde onmiddellijk vanuit de rand van de stad. Zijn reaktie : de centra zijn niet meer de centra van weleer, want kijk, Kapellen heeft ook een kulturele infrastruktuur, een winkelcentrum en bedrijventerreinen.

DE BRABANDER : De suburbanizatie heeft aanleiding gegeven tot verstedelijking van het randgebied. De stad zwermt nog altijd uit. Dat klopt. Maar stellen dat het uitrustingsniveau homogeen is geworden, is een karikatuur. De grootstedelijke funkties of stedelijke koncentratie nemen nog toe, de afhankelijkheid wordt zelfs nog groter, al is dat op het eerste gezicht niet merkbaar. De transportbedrijven zijn misschien in de periferie van Antwerpen gevestigd, zij zijn zuiver van de ontwikkeling van het kerngebied afhankelijk. De sociale funktie van de kern is bijgevolg noch ekonomisch, noch sociaal, noch kultureel fundamenteel gewijzigd.

De afhankelijkheid groeide nog.

DE BRABANDER : De hiërarchie is niet gewijzigd. Natuurlijk heeft Kapellen een shoppingcenter, maar dat kan niet worden vergeleken met de infrastruktuur in Antwerpen. Ook de ruimtelijke attraktie is niet te vergelijken met die van de as De Keyserlei-Leysstraat-Groenplaats.

Een gevolg van de suburbanizatie wordt gebruikt als argument om de verdere groei van de rand te verdedigen ?

DE BRABANDER : Natuurlijk bracht de suburbanizatie mee dat ook de basisvoorzieningen werden gesuburbanizeerd. Er zijn peutertuinen, lagere scholen, een gemeentelijke biblioteek die wat verder ontwikkeld is, enzomeer. De basis is er. Er wordt niet bij gezegd dat deze investeringen er kwamen door een omgekeerde overheveling van middelen.

Wat bedoelt u ?

DE BRABANDER : Dat die gemeentelijke investeringen zwaar werden gesubsidieerd door de Vlaamse en federale regeringen. Het gemeentelijk investeringsfonds is een recent verschijnsel. Daarvoor droeg de hogere overheid het grootste deel van de gemeentelijke investeringen. Met andere woorden : de hele bevolking, ook de stedelijke, heeft de groei aan de rand betaald.

In die rand is de voorbije jaren veel in infrastruktuur geïnvesteerd, terwijl de kern daarvoor geen geld had.

DE BRABANDER : De kern zat met zware saneringsplannen en een acuut gebrek aan middelen. Als een gemeente haar deel van de investeringen, die 20 of 40 procent, niet kan betalen, dan legt de hogere overheid niks bij. Dus gebeurde er niets in de steden.

De rand krijgt het geld dat in de kern wordt verdiend en gebruikt dat om subsidies van de hogere overheid binnen te halen…

DE BRABANDER : Ja, en hij heeft op die manier de infrastruktuur kunnen realizeren. Een van de besluiten van ons onderzoek is dat de suburbanizering systematisch werd gesubsidieerd. Zowel naar de gemeenten als naar de privé-personen.

Welke mekanismen speelden daar ?

DE BRABANDER : Onder meer de bouwpremies. Toen was er nauwelijks sprake van renovatiepremies. Bouwpremies waren er voor nieuwbouw en gingen uitsluitend naar lokaties waar die mogelijk is, buiten de stad. De premies kwamen zo bij de mensen die het zich konden permitteren een nieuwbouw neer te zetten, dus zeker niet bij de laagste inkomenskategorie. Met andere woorden : de middelbare en hogere inkomensgroepen werden gesubsidieerd om de stad te verlaten. Tientallen jaren was er geen ander mekanisme.

Het systeem was toch gekoppeld aan het inkomen ?

DE BRABANDER : God, u weet dat Belgen niet echt onhandig zijn in het vinden van achterpoortjes wanneer er inkomensgrenzen worden opgelegd…

Hetzelfde mekanisme speelde ook voor het bedrijfsleven ?

DE BRABANDER : Er zijn veel suburbane bedrijfsterreinen beneden de kostprijs verkocht. Het bouwrijp maken ervan en de basisinfrastruktuur werden niet doorgerekend. Bedrijven die er zich kwamen vestigen, kregen ook verlagingen van de lokale belastingen, enzomeer. Op vitale domeinen, zoals gemeentelijke investeringen, woningbouw en lokatie van bedrijven, speelden en spelen dit soort mekanismen mee.

Was dan niet de stad de grote financiële slokop, zoals algemeen wordt aangenomen, maar de rand ?

DE BRABANDER : Dat is zeker in een aantal opzichten zo geweest. Kerngebieden werden inderdaad vergoed voor hun centrumfunkties, die tot ver buiten hun grondgebied reiken. Maar het is evenzeer een konstante dat wél de verdeling van de geldstromen over steden en gemeenten in kaart wordt gebracht, niet de verdeling van de kosten. Uit zo’n tabel, ook van de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten (zie kader) blijkt dan altijd dat de grote steden in verhouding tot hun bevolking een veel groter aandeel uit het gemeentefonds krijgen dan de landelijker gemeenten.

De federale overheid wimpelt haar verantwoordelijkheid op de steden af door werklozen te schorsen, zodat die bij het OCMW aankloppen ?

DE BRABANDER : De strengere werkloosheidsinpektie stuurt meer mensen naar het levensminimum en dat wordt voor een belangrijk gedeelte door de gemeentekas gedragen. Idem voor het verlagen tot achttien jaar van de minimumleeftijd voor het levensminimum. Gegeven de koncentratie van probleemjongeren in de stad, verhoogt dat de kosten. Het bestaansminimum wordt slechts gedeeltelijk terugbetaald.

Maar goed, Antwerpen ontvangt meer dan een kwart uit het gemeentefonds, Gent meer dan 15 procent. Dat zijn toch hoge percentages ?

DE BRABANDER : Dat zijn ze, maar dat zijn ook vrij belangrijke steden. Antwerpen telt een kleine tien procent van de Vlaamse bevolking en vervult talloze centrumfunkties. Dan is dat aandeel niet overdreven, om het zacht uit te drukken.

Waarom staat Antwerpen altijd aan de klaagmuur, en niet Gent of een andere centrumstad ?

DE BRABANDER : Antwerpen is twee keer groter dan Gent, de problemen zijn er dus twee keer zo intensief. Bij de fusie-operatie is in Gent een veel groter suburbaan gebied betrokken dan in Antwerpen, waardoor de problemen ook relatief kleiner worden. Er is in mindere mate het ander sociaal-ekonomisch profiel : Gent profiteerde sterk van de interaktie met het kultureel leven en de universiteit.

Het buitenland benadrukt de rol van de steden : Rijsel en Lyon in Frankrijk, het Roergebied in Duitsland, de Randstad in Nederland ? Blijkbaar is het in Vlaanderen moeilijker om de rol van de steden te erkennen ?

DE BRABANDER : De politieke gewichtsverdeling is hier anders.

Er is in Antwerpen geen Pierre Mauroy (ex-premier en burgemeester van Rijsel) ?

DE BRABANDER : En de verhoudingen in de Vlaamse raad liggen helemaal anders. Een belangrijk deel van onze parlementen wordt bevolkt door burgemeesters en schepenen van kleinere gemeenten, omdat voor de grotere het samenvoegingsverbod geldt. Dat vertroebelt de relaties met de steden. Als de stedelijke problematiek in konkrete maatregelen moet worden vertaald, gaan er onmiddellijk stemmen op om vooral de kleinere gemeenten niet te vergeten. Ook al kan wetenschappelijk worden aangetoond dat de problemen daar veel kleiner zijn.

De gemeenten begrijpen niet dat het verval van de steden ook voor hen nadelig is ?

DE BRABANDER : Het interesseert hen ook niet. Maar laten we de zaak eens opentrekken. De ekonomische omstandigheden zijn van die aard dat er snel aan verbetering moet worden gewerkt, zowel sociaal, ekonomisch als beleidsmatig. Frankrijk, Spanje, Duitsland, Nederland en zelfs Denemarken, proberen de aantrekkingskracht van de motoren van de ekonomie, de stedelijke koncentraties, te versterken. De konkurrentie tusen de steden wordt almaar groter. Wie de konkurrentiekracht van zijn steden niet versterkt en daartoe niet de mogelijkheden creëert, handelt in het Europa van vandaag uiterst onwijs.

Zonder sterke centrumsteden vergooien wij onze ekonomische troeven ?

DE BRABANDER : We verzwakken onze konkurrentiepositie. Nederland is afgestapt van het spreidingsbeleid, vanuit de rendering : de luxueuze situatie waarin we konden spreiden, is voorbij en de Randstad zal de ekonomie optrekken. Bij ons moeten de as Antwerpen-Brussel en, in mindere mate, de as Antwerpen-Gent-Kortrijk, onze ekonomie trekken. Anders is een verdere teruggang onvermijdelijk.

We hebben een minister van Steden, Leo Peeters (SP), en de nieuwe Vlaamse regering gaat voort met het ruimtelijk struktuurplan Vlaanderen. Zegt u nu : veel sukses, ministers, het lukt u nooit ?

DE BRABANDER : Mijn betoog is gespleten. In de federale en Vlaamse regeringsverklaringen wordt de stedelijke problematiek geschetst. Er kwam een minister van Steden. Na jaren van treuzelen en aarzelen en het dossier in de kast opbergen, ligt het struktuurplan Vlaanderen weer op tafel. Dat plan kiest er expliciet voor om de spreiding in alle richtingen te stoppen en om aan koncentratie te doen, in de eerste plaats op de as Antwerpen-Brussel. Dat zijn allemaal zaken die mij entoesiast stemmen. Naar de volgende stap kijk ik met veel belangstelling en enig scepticisme : hoe zit het met de konkrete uitwerking ? Die zal op weerstand stoten. Al die schepenen, burgemeesters en raadsleden die ook op het Vlaams en federaal niveau aktief zijn, krijgen de kans om te tonen dat zij daar als Vlaams en Belgisch politicus funktioneren.

En niet als dorpspoliticus.

DE BRABANDER : Juist. Of zij die kans benutten, zullen we snel weten maar wat ik opvang, ondermijnt mijn scepticisme niet.

Misschien zijn de parlementsleden echte vertegenwoordigers van het volk, en denken de Vlamingen anti-stedelijk ?

DE BRABANDER : Dan toch alleen die Vlamingen die niet in de stad wonen. Neen, uit een van onze andere onderzoeken blijkt dat de Vlaming niet anti-stedelijk denkt. Hij stelt wél vast dat de steden een aantal gebreken niet uit de wereld helpen. In die zin is de aantrekkingskracht kleiner dan de afstotingskracht.

Als u een beleid zou uitstippelen, waarmee zou u dan beginnen ?

DE BRABANDER : Prioritair is de vaststelling dat er niet één prioriteit is. Een aspektmatige benadering werkt niet. Het heeft geen zin alleen bezig te zijn met het wonen, of alleen met het ekonomisch weefsel of alleen de mobiliteit. Dat moet integraal, inclusief, worden aangepakt.

Dat is tot de beleidsnota’s van minister van Steden Leo Peeters en van minister van Ruimtelijke Ordening Eddy Baldewijns (SP) doorgedrongen.

DE BRABANDER : Ja, maar voor een beleid moeten er ook middelen worden vrijgemaakt. Daar zullen de ware prioriteiten van de regeringen duidelijk worden : willen zij middelen verschuiven om een stedelijk beleid mogelijk te maken ? Dat is nog altijd niet het geval. Wordt dat straks anders of wordt er weer een batterij noodfondsjes naast mekaar opgesteld ?

Wordt de stad te veel beschouwd als het OCMW van de rijke gemeenten ? Ze krijgt net genoeg om niet te sterven, onvoldoende om te leven ?

DE BRABANDER : Die woorden wil ik niet in de mond nemen, maar het is wel zo dat de noodfondsen niet struktureel ingrijpen. Er wordt een potje gemaakt om probleem X, Y of Z, of wat daarvoor doorgaat, aan te pakken. Over de verdeling daarvan wordt dan vreselijk ruzie gemaakt. Dat is een zeer fragmentair beleid.

Uw studie is vijf jaar oud. Is er iets veranderd ?

DE BRABANDER : De fundamentele mekanismen bleven overeind. Als er al iets veranderde, dan is het dat de tegenstellingen gegroeid zijn : kijk naar de ruimtelijke spreiding van de trekkers van het bestaansminimum of van de mannelijke werklozen. Ook de politieke kontekst is gewijzigd. Het hoogste beleidsniveau erkent het probleem. En partijpolitiek is de dreiging voor de traditionele partijen groter geworden.

U berekende dat de centrumfunktie Antwerpen jaarlijks zes miljard frank kostte.

DE BRABANDER : Bijna zeven miljard frank. Wat misschien ook veranderde, is dat de steden, Antwerpen op kop, zware saneringsinspanningen leverden. In de begroting krijgt de afbetaling van de schuld, die dateert van voor de fusie, alle aandacht. Voor een echt beleid zijn er nauwelijks middelen.

Besluit : begrotingsortodoxie alleen haalt de steden niet uit het slop.

DE BRABANDER : Die ortodoxie leidt ertoe dat Antwerpen niet verzuipt, niet dat de stad haar problemen kan aanpakken. Wie in deze stad rondwandelt, stelt dat vast. Dat geldt ook voor Brussel, Gent en enkele kleinere gemeenten met een verwaarloosd woningpatrimonium die een onderdeel van de problematiek vormen. Het is geen toeval dat een aantal van die fabrieksstadjes, zoals Menen en Wervik, aan de Frans-Belgische grens liggen. Vergelijk de dynamiek in Noord-Frankrijk, gesteund op het ontwikkelingsprojekt Rijsel, met wat hier gebeurt. Tja, dan…

Peter Renard

Guido De Brabander, Luc Vervoort, Frank Witlox. ?Metropolis, over mensen steden en centen”. Kritak. 1992. 191 blz.

Guido De Brabander : Wat er de voorbije jaren veranderde ? Dat de tegenstellingen nog groeiden. De probleemgroepen in de steden werden groter.

Guido De Brabander : De middelbare en hogere inkomens werden door de regering gesubsidieerd om de stad te verlaten.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content