Nu de zaak-Bosman haar ontknoping nadert, houdt het nationale maar ook internationale voetbal zijn hart vast. De rechter moet straks kiezen tussen de wetgeving en de specificiteit van voetbal.

HET zijn drukke tijden voor wie de raakvlakken tussen sport en recht vizeert. Als gevolg van de aanzwellende pressie van de buitenwereld en het toenemend aantal verloren rechtszaken voor de burgerlijke rechtbank, zagen de sportfederaties zich verplicht in allerijl hun verouderde reglementeringen aan te passen.

Die druk op de sportbonden is redelijk nieuw. Tot voor een tiental jaar leefden de sportfederaties in een splendid isolation, waarbij eigen rechtsregels de bondsreglementen beschermden. De federaties dwongen vlot respekt af voor die regels. De belangen en de financiële verdiensten lagen nog bijlange zo hoog niet, eventuele slachtoffers van de reglementen vonden het niet de moeite waard om naar een rechtbank te stappen. Ze berustten in hun lot. Tot halfweg de jaren zeventig bevatte het reglement van de Belgische voetbalbond zelfs een bepaling die de aangesloten spelers verbood de burgerlijke rechtbank op te zoeken. De overheid liet oogluikend toe dat de sport haar eigen boontjes dopte en hanteerde een non-interventiepolitiek. Sport en recht, weinig werelden waren meer gescheiden.

De verhoogde commercializering en het almaar groffer geldgewin binnen de sport dreven de konflikten op de spits. Almaar meer wendden gedupeerde sporters zich tot een burgerlijke rechtbank. De poging om een aparte overkoepelende sportrechtbank op te richten waar de rechtspraak niet werd gehinderd door sport-onwetende rechters , geraakte niet van de grond wegens het gebrek aan vertrouwen van de sporters in de objektiviteit van een instelling die de federaties zelf tot leven hadden geblazen. Enerzijds verbiedt niemand de burgerlijke rechtbanken een beroep te doen op deskundigen in de aangelegenheden die ze behandelen (het verhoor van een scheidsrechter kan even goed als een wapendeskundige die uitleg verstrekt bij een moordzaak). Anderzijds garandeert de grondwet aan elke ingezetene van het land het recht om bij de burgerlijke rechtbank verhaal te halen, indien hij zich in zijn rechten geschaad voelt. Doorgaans werden zo’n rechtszaken in kortgeding behandeld, waardoor de federaties zich op straffe van volumineuze dwangsommen verplicht zagen de sporter met het gelijk aan zijn zijde prompt de mogelijkheid te geven weer aan de kompetitie deel te nemen.

DEKRETEN.

Gekonfronteerd met die realiteit pasten de betrokken federaties inderhaast hun reglementeringen aan en anticipeerden op een modern wettelijk kader. Momenteel wordt namelijk de laatste hand gelegd aan het vernieuwde dekreet voor de niet-betaalde sportbeoefenaar in Vlaanderen, het dekreet-Weckx dat vanaf 1 januari 1996 moet gelden.

Tegenover de nationaal georganizeerde federaties (wielerbond, voetbalbond en basketbalbond) kan zo’n gewestelijk dekreet een probleem inhouden, bijvoorbeeld indien in Wallonië een andere wetgeving heerst. Als gevolg van een verschillende dopingaanpak zou een voetballer die na een positieve kontrole in Vlaanderen een schorsing opliep, in principe kunnen aantreden met een Franstalige ploeg in dezelfde reeks. Ook daarom wordt vanuit Vlaamse hoek aangedrongen op een opsplitsing van de grote federaties, zoals al gebeurde voor vele andere sportdisciplines (atletiek, volleybal, judo, tennis, noem maar op).

In elk geval vervangt de nieuwe wet het bestaande dekreet van 25 februari 1975 voor sporters die geen valabel loon ontvingen en geen arbeidskontrakt onderschreven voor hun prestaties. De wet van 24 februari 1978 in tegenstelling tot de gewestelijke materie van de niet-betaalde sportbeoefenaar een nationale wet regelde dan weer de situatie voor betaalde sportbeoefenaars en hun werkgevers. Betaalde sportbeoefenaars leveren een arbeidsprestatie (het zich voorbereiden op en/of deelnemen aan een bepaalde sportmanifestatie) onder het gezag van een ander persoon in ruil voor een loon dat een jaarlijks geïndexeerd minimumbedrag overschrijdt. Momenteel bedraagt het minimum 490.116 frank per jaar. Wie wél een vergoeding ontvangt en een arbeidsovereenkomst heeft waarbij het loon lager ligt dan voornoemd bedrag, valt dus onder geen van beide wetten. Dat blijft ook zo bij de nieuwe regeling.

Toch korrigeert die nieuwe regeling een aantal tekortkomingen van het oude model. Dat bepaalde, bijvoorbeeld, niets over de vaak te hoge opleidingsvergoedingen bij transfers, terwijl bij konflikten de verzoeningsprocedure zo lang kon aanslepen dat de sporter er automatisch als gedupeerd uit verscheen, omdat hij voor korte of lange tijd uitgesloten bleef van zijn sport. Ook de definitie van betaalde en niet-betaalde sportbeoefenaar onderging een lichte modernizering, omdat sporters los van hun loon vaak nog andere vormen van vergoeding opstrijken waarop kontrole niet altijd mogelijk is. Een goede waardemeter om uit te maken of een sportbeoefenaar al dan niet een betaald statuut heeft, vormen de bijdragen voor de sociale zekerheid die zijn werkgever al dan niet stort.

Voortaan is de niet-betaalde sportbeoefenaar dus diegene die geen arbeidsovereenkomst heeft zoals de wet van 1978 bepaalt, noch bijdragen verschuldigd is aan de rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ).

Kort samengevat impliceert het nieuwe dekreet dat elke niet-betaalde sportbeoefenaar jaarlijks tussen 1 juni en 30 juni (of vroeger, indien de transferperiode van een federatie het anders voorschrijft) via een aangetekend schrijven de overeenkomst met zijn sportvereniging kan opzeggen. Elke federatie kan daarbij in haar reglementen opleidingsvergoedingen opnemen, die vooraf eenvoudig en duidelijk te berekenen vallen volgens objektieve normen. Maar opleidingsvergoedingen gelden in geen geval voor wie in het jaar van zijn transfer jonger dan achttien of ouder dan dertig jaar is. Belangrijk is artikel drie, dat duidelijk stelt dat het niet betalen van een opleidingsvergoeding voor de niet-professionele sportbeoefenaar geen enkel nadeel kan hebben, in welke vorm dan ook. Indien de twee klubs het niet eens geraken over het bedrag, is dat een probleem tussen twee partijen, dat ze niet op de nek van de sporter mogen uitvechten. Ook de vermelding dat de opleidingsvergoeding niet tot doel mag hebben het talent van de sporter te gelde te maken, valt op.

Voor alle duidelijkheid verplicht het nieuwe dekreet alle federaties om een volledig reglement met alle bepalingen over transfers en opleidingsvergoedingen in te dienen bij de Vlaamse Gemeenschap en een ombudsman aan te stellen die de goede gang van zaken mee moet behartigen. Bovendien legt het vernieuwde dekreet voor het eerst strenge sancties op voor sportbonden of klubs die zich niet aan de bepalingen houden. Zo wordt elk reglement dat strijdig is met het dekreet, van rechtswege nietig verklaard. Indien na maximum zes maanden, nog altijd niet de nodige aanpassingen zijn verricht, dreigen er geldboetes van tienduizend tot honderdduizend frank voor een sportvereniging, terwijl dat bedrag voor een federatie oploopt tussen honderdduizend en een miljoen frank. Voor de verantwoordelijken dreigt voorts een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden.

JEUGDTRANSFERS.

Hoogst interessant is alvast de definitieve stap die de basketbalbond zette. Vanaf vijftien april pakt de KBBB uit met een vernieuwde transferregeling die, ofschoon vrij innoverend, toch overzichtelijk blijft. “Als de Europese Gemeenschap straks alles afschaft, willen wij voorbereid zijn, ” motiveert bondsvoorzitter Cyriel Coomans de vernieuwing. Nu al stelt Raymond Swerts van het uitvoerend komitee van de Belgische voetbalbond dat de KBVB zich straks op het basketsysteem zal baseren voor de vrije transfers van amateurs. Waarbij de definitie van amateur wel een struikelsteen vormt. Over het principe van de vrije overgang is men het wel eens, hoewel de bond veel tegenkanting van de klubs verwacht. Dat was voor de jeugdtransfers niet anders, maar daar zette het uitvoerend komitee de algemene vergadering (stemmingen binnen de bond vergen de goedkeuring van 80 procent van de algemene vergadering dat zijn de klubs) voor het blok. In het geval van een blokkering van de jeugdtransfers door de vergadering dreigde het uitvoerend komitee, het hoogste bondsorgaan, kollektief ontslag te nemen.

Volgens de nieuwe bepalingen die ingaan aan het eind van dit seizoen , kan elke voetbalspeler jonger dan zestien, jaarlijks zonder tussenkomst van zijn klub een gratis en definitieve overgang bekomen naar de klub van zijn keuze, behalve indien hij het statuut van stagiair (en dus een kontrakt) heeft. Die overgang valt niet tegen te houden indien de speler tussen 1 en 31 maart een speciaal dokument bij de bond inbrengt, ondertekend door hemzelf, zijn vertegenwoordiger (bijvoorbeeld ouder of familielid) en de klub waar hij naartoe gaat. De nieuwe klub moet op straffe van een geldboete dezelfde dag een afschrift sturen naar de klub waar het de speler wegplukt. Bij deze J-transfers is pas geld gemoeid wanneer de speler als amateur het eerste elftal haalt, onder het statuut van stagiair wordt geplaatst of een verbintenis ondertekent als niet-amateur of prof. Wie een speler het statuut van stagiair aanbiedt, betaalt 60.000 frank per jaar. Bij een kontrakt als prof of niet-amateur bedraagt de verschuldigde som aan het jeugdfonds één miljoen frank. Zodra een amateur die een J-transfer kreeg, het eerste elftal bereikt, wordt behalve voor stagiairs en spelers vanaf 35 jaar een licentie betaald op basis van het basisbedrag (17.000 frank), vermenigvuldigd met een koëfficiënt (1,2, 4, 6, 8, 10 of 12 ; bij de dames 1 tot 4), naargelang de afdeling. Zo kost een speler in vierde provinciale 17.000 frank (koëfficiënt 1), in bevordering 102.000 frank (koëfficiënt 6) en in eerste klasse 204.000 frank (koëfficiënt 12). De gestorte bedragen komen terecht in een jeugdfonds en worden herverdeeld ten gunste van de klubs die de opleiding verzorgden.

Indien de voetbalbond behoudens die nieuwe regeling, straks ook een oplossing uitwerkt voor de amateurs, blijft het alleen nog wachten op een regeling voor de niet-amateurs (die met de klub een kontrakt hebben dat hen per jaar tenminste een vergoeding van vijftigduizend frank garandeert, plus tweeduizend frank premie per kompetitiematch en vierduizend frank per wedstrijd voor de Belgische beker) en profvoetballers. Die laatsten zijn spelers die per maand minstens 41.658 frank verdienen, op jaarbasis te vermenigvuldigen met twaalf.

Bepalend in deze kwestie wordt de definitieve uitspraak allicht nog voor het einde van het jaar in de zaak-Bosman. Afgezien van de Europese dimensie die deze zaak krijgt, legt het arrest-Bosman de zwakheden in het transfersysteem voor profvoetballers bloot. Elke prof die eind kontrakt is, moet van zijn klub voor 26 april een nieuw voorstel tot kontrakt krijgen. Zoniet verkrijgt de speler automatisch het statuut van amateur (wat de speler nog niet helemaal vrij maakt). Als een klub de speler wil houden, dan onderhandelt ze over een deftige verbintenis. Wil de klub de speler liever kwijt, dan biedt ze hem het minimumjaarkontrakt van bruto 41.658 frank per maand aan. Doorgaans aanvaardt de betrokken speler dat voorstel niet. Niet alleen omdat het bedrag belachelijk laag ligt, maar nog veel meer op basis van de signaalfunktie van het voorstel : de klub geeft eigenlijk aan dat ze niet langer met hem verder wil en dat hij het komende seizoen niet of nauwelijks zal spelen. Er bieden zich dan twee oplossingen aan. Ofwel betaalt een andere klub de transfersom die berekend is aan de hand van het bruto-inkomen van de speler, vermenigvuldigd met een leeftijdskoëfficiënt. Helemaal rechtvaardig is dat niet, omdat in die vergoedingen ook de premies per punt voor het komende seizoen verrekend zijn, waar de speler behalve bij uitzonderingen, zoals bij Anderlecht geen recht op heeft als hij niet opgesteld wordt. Ofwel wordt de speler administratief geschorst. Dat laatste betreft geen officiële sanctie, maar mag als dusdanig geïnterpreteerd worden : de speler kan niet naar een andere vereniging overstappen en valt zonder inkomsten. Bij gebrek aan een degelijk funktionerende vakbond voor voetballers hebben werkloze spelers in tegenstelling tot, bijvoorbeeld, profwielrenners namelijk geen recht op een werkloosheidsvergoeding en staan ze in de praktijk met de rug tegen de muur, zonder inkomsten of gelegenheid tot voetballen op niveau. Het verplicht laten ondertekenen van een arbeidsovereenkomst is bovendien strijdig met de wet en altijd aanvechtbaar voor de arbeidsrechtbank, zo geven ook juristen uit de voetbalwereld toe.

PARIA.

Dat zo weinig gedupeerden de stap naar de arbeidsrechtbank zetten, vloeit voort uit een tekort aan informatie (spelers kunnen pas sinds vorig jaar aankloppen bij de sportvakbond van het ACV, maar twijfelen over de efficiëntie van de werking van die bond) en ook uit angst om in het voetbal tot een paria te verworden, zoals dat met Jean-Marc Bosman gebeurde.

Maar ook met een aantal anderen, zoals Patrick Schrooten, bijvoorbeeld. De ex-profvoetballer kreeg in 1992 een nieuw kontrakt bij FC Antwerp, maar viel meteen daarna voor lange tijd uit met een ingewikkelde beenbreuk. Na afloop van zijn verbintenis bleek hij voor Antwerpbaas Eddy Wauters, die zich beetgenomen voelde, niets méér waard dan het verplichte minimumkontrakt, net voldoende om de verplaatsingskosten van de speler die in Hasselt woont te dekken. De toen 31-jarige Schrooten keerde na een moeizame revalidatie op eigen kracht terug, maar vond geen klub meer die hem nog wilde. Een aantal klubs uit tweede en derde klasse (Beerschot en Verviers) wilde hem wel uit de vuilnisbak halen, maar schrokken zich te pletter toen dat alleen kon tegen een betaling van ettelijke miljoenen frank. Veel te veel voor iemand van wie ze niet wiste, of hij het niveau nog wel zou aankunnen. Schrooten kon bijgevolg geen kant meer op, bleef zonder inkomen achter en voetbalt na twee jaar gedwongen inaktiviteit sinds dit seizoen als amateur voor de Limburgse eersteprovincialer Berkenbos.

Jean-Marc Bosman stapte wél naar een advokaat toen Club Luik hem vijf jaar geleden liet begrijpen dat hij beter kon opstappen. Zelfs in een gevorderde faze van de affaire suggereerden voetbalbobo’s allerhande dat Bosman geen goeie voetballer was en daarom nergens onderdak vond. Waarbij ze gemakshalve passeerden aan het gegeven het nogal eigenaardig oogt om voor iemand die niet kan voetballen, een transfersom van dertien miljoen frank te eisen, terwijl hij voor Luik nauwelijks dertigduizend frank per maand waarde vertegenwoordigde. Toen de Franse tweedeklasser Duinkerken die som wel wilde betalen, blokkeerde Luik de transfer omdat het vreesde dat de klub financieel niet solvabel was. Bosman zag nadien geen enkele uitweg meer.

In eerste instantie verdedigde de bond de klub, ook al omdat ze in Brussel de draagwijdte van de zaak niet inzagen. Later gaven bondsverantwoordelijken tussen pot en pint toe dat zij eerder hadden moeten ingrijpen en Luik sanctioneren door de klub te dwingen de transfersom van Duinkerken te accepteren. Met die aanpak hadden ze zichzelf veel slapeloze nachten bespaard. Nu kreeg de zaak in eerste instantie een bijkomende Europese dimensie, waarbij de KBVB zich bij een definitieve veroordeling de banbliksems van de Europese voetbalbond (Uefa) op de hals zou halen, omdat ze door een nalatigheid het ongeldig verklaren en sanctioneren van het halve Uefa-reglement door de Europese wetgeving zou veroorzaken. In beroep plaatste de rechter vraagtekens achter die Europese dimensie, maar evenmin als zijn voorganger gaf hij de bond en Luik gelijk.

Intussen bekwam Bosman van de rechter wel zijn onmiddellijke vrijlating via een gratis vrije transfer, op straffe van een kolossale dwangsom. Na een verblijf in de Franse kompetitie komt hij sinds vorig jaar opnieuw uit in de Belgische kompetitie (toen bij derdeklasser Olympic Charleroi, nu bij vierdeklasser Wezet), zij het niet meer op professionele basis. Behalve van de Franse spelersvakbond kreeg hij de voorbije vier jaar van niemand steun. Zonder inkomen zag hij zich voor een moeilijke keuze geplaatst : doorgaan op principiële gronden en de belangen verdedigen van anderen die hem op geen enkel moment de hand hadden gereikt of zwichten voor de druk vanuit het voetbal én de Europese kommissie (!) en voor veel geld zijn klacht intrekken.

VERDRAG VAN ROME.

Dat de sportwereld zich verbaasde over de Europese dimensie die de zaak-Bosman kreeg, getuigt vanuit die hoek van een gebrekkige dossierkennis en een misplaatst machtsgevoel. In het Verdrag van Rome van 1957 dat de basis vormt voor de Europese wetgeving (die boven de nationale wetten staat en dus ook boven de eigen reglementen van korporatistische instellingen zoals voetbalbonden of andere sportverenigingen, in tegenstelling tot wat die doorgaans beweren) staat inderdaad geen letter over sport. En de ondertekenaars die een eengemaakt Europa wilden uitbouwen zullen geen ogenblik bevroed hebben dat hun bepalingen zich ooit op de sport zouden enten. Het verdrag beoogde louter dingen uit de ekonomische leefsfeer te regelen.

Toen in het begin van de jaren zeventig profsport uitgroeide tot een algemeen aanvaard begrip, kwam sport teoretisch onder Europese bevoegdheid. Dat werd heel duidelijk in twee arresten voor het Europees hof van justitie, die als basis moesten dienen voor verdere zaken. Zowel in het arrest-Walrave-Koch van 1974 (over gangmakers in het wielrennen die verbod kregen met renners van een andere nationaliteit samen te werken) als het arrest-Dona-Mantero van 1976 (over buitenlandse spelers die het Italiaanse voetbal wilde verbieden) werd duidelijk gesteld dat de vrijheden en verboden van het Verdrag van Rome ook voor de sportwereld golden.

Dat verdrag beklemtoont dat er binnen de Europese gemeenschap vrij verkeer is van goederen, personen (werkgelegenheid), diensten (gelijkschakeling van diploma’s, zoals ex-Rijseltrainer Georges Heylens dat in 1987 kon afdwingen toen het Franse voetbal zijn Belgisch trainersdiploma straal wilde negeren) en kapitaal. Bovendien verbiedt het verdrag discriminatie op grond van geslacht of nationaliteit (waardoor in wezen de beperking van het aantal buitenlanders in een nationale kompetitie strikt ongeldig is) en pleit het voor de bestrijding van kartels en monopolieposities.

Opmerkelijk genoeg nam niemand die uitspraken te baat om mistoestanden aan te klagen en dus deden de federaties ongeacht de rechtsgeldigheid van de beide arresten alsof er niets aan de hand was. In die arresten stond één bepaling waarop sportbonden zich nogal eens beroepen om het gewone recht uit de sportwereld te verbannen, namelijk dat bij de toepassing van de verdragsbepalingen wel rekening gehouden moest worden met de specifieke eigenheid van de sportwereld. Een voorbeeld : bij wedstrijden met nationale ploegen geldt het vrij verkeer van werknemers niet. Het is ondenkbaar dat een Ier straks met de Rode Duivels speelt, tenzij hij zich laat naturalizeren. Die bijkomende opmerking echter interpreteren als een toelating om ongestoord verder tegen de wet te blijven ingaan, berust wel op een biezonder vrije vertaling.

Toen de Uefa eindelijk nattigheid voelde, sprak ze in eerste instantie stoere taal : ze dacht er nog niet aan om zich aan de EG-rechtsregels te onderwerpen. Voor een deel kan dat ook niet. Dat heeft dan niet eens wat te maken met het feit dat de Uefa-hoofdzetel in Zwitserland, geen EG-land, staat. Maar wel met het gegeven dat de Uefa ook een aantal landen groepeert dat niet onderworpen is aan de Europese regels, waardoor in feite de behoefte aan een gesplitste reglementering bestaat.

De panische angst die de nationale bonden om het hart sloeg na het eerste arrest-Bosman, verdween toen vanuit de Europese kommissie zelf een helpende hand werd uitgestoken. De vooraanstaande kommissieleden Jacques Delors en Martin Bangemann (goed bevriend met vooraanstaande voetballeiders) toonden van in het begin begrip voor de specificiteit van de sport. Om een overgangsperiode in te lassen, werd in 1992 een kompromis tussen Uefa en de kommissie afgekondigd, waarin laatstgenoemde gedurende drie jaar vrede zou nemen met de bestaande toestand (een beperking van de op te stellen buitenlanders tot drie plus twee geassimileerden, die aan bepaalde voorwaarden voldoen). Daardoor zette de kommissie haar eigen dwingende regels even aan de kant. Wel sprak het kompromis de intentie uit om in de toekomst te streven naar een typekontrakt voor de profvoetballer, waarbij die bij het beëindigen van zijn verbintenis vrij moest zijn om voor een andere klub te spelen, los van de onderhandelingen tussen die twee verenigingen.

Dit jaar loopt het kompromis af en verhoogt de schrik in sportmiddens. Tenzij Bosman op zijn stappen terugkeert en de procedure afbreekt, gaat het gerecht zijn eigen weg en vreest iedereen binnen de sport het definitieve einde van alle bestaande transferregelingen. Volgens sommigen zou dat ook het einde betekenen van de vele klubs, die leven of overleven bij de gratie van transfers. Maar weer anderen relativeren dat effekt, en voorspellen de klubs net meer financiële ademruimte als ze niet meer gebukt gaan onder de jaarlijkse sommen die ze vaak met moeite kunnen betalen voor gehuurde of gekochte spelers. Bovendien wordt het systeem van de transfers op deze manier niet helemaal afgeschaft. Niets verhindert klubs om langdurige verbintenissen af te sluiten met spelers, die ze dan voor het verstrijken van die termijn voor een willekeurig te bepalen prijs kunnen verkopen. Voorts bestaat er geen enkele betwisting van het principe van de opleidingsvergoedingen en het jaarlijkse lidgeld, voor zover het billijke sommen betreft.

Misschien komt het allemaal nog niet zo ver. Nog altijd oefent men financiële druk uit om Bosman te bewegen zijn zaak stop te zetten. Hij wees al een bod van 15 miljoen frank van de KBVB af. Zelfs als Bosman finaal zwicht voor dat geld, valt het te hopen dat de voetbalwereld de hervormingen niet afremt. De Belgische voetbalbond stelt dat op vijftigduizend jaarlijkse transfers, er misschien 35 verkeerd lopen. Zo lang die resulteren uit misbruiken die het reglement zelf toelaat, blijven dat er 35 te veel.

Geert Foutré

Het Europese hof van justitie hield al in een aantal arresten rekening met de specifieke eigenheid van de sportwereld. De sportwereld interpreteerde dat als een vrijgeleide voor wetteloosheid.

Jean-Marc Bosman is al vijf jaar verwikkeld in een juridisch adderkluwen, maar hij wil de procedure niet meer afbreken.

Bosman (links) als speler van Club Luik. Hij was voor Luik maar dertigduizend frank per maand waard, maar moest bij een verkoop wel dertien miljoen frank opbrengen.

Patrick Schrooten als speler van Antwerp, de klub die niet meer van hem wilde weten. Hij voetbalt nu bij Berkenbos.

Martin Bangemann : de Europese kommissie reikte een helpende hand.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content