SPEAKERS’ CORNER

Een reis naar Sicilië werd geen onbekommerd verblijf onder een olijfboom voor William Van Laeken. Daarvoor was het drama van Lampedusa te groot. ‘We hebben een gemeenschappelijke euro,’ schrijft Corriere della Sera, ‘maar waar is ons gemeenschappelijk geweten.’

‘Ik hou hartstochtelijk van de Middellandse Zee,’ zei de Franse historicus Fernand Braudel, ‘waarschijnlijk omdat ik uit het noorden kom.’ Ben ik een verwante ziel? Ik maak altijd dezelfde reis, naar een of andere plek bij de Middellandse Zee. Na twaalf jaar was het weer de beurt aan Sicilië. Van de eerste keer herinner ik mij de slechte wegen, het wild parkeren, de loslopende honden, de grappige autootjes op drie wielen, de Ape. En de bergen vuilnis op straat in Palermo. Op het eerste gezicht is er niet veel veranderd. De eerste krant die ik vastneem klaagt erover dat toeristen foto’s nemen van die smerige troep en zo de reputatie van de stad besmeuren. Ik heb er ook één gemaakt.

Eigenlijk wou ik gewoon de laagseizoentoerist spelen, op zoek naar een haventje met wat vissersboten, een bar en een paar tafeltjes in de zon. Die iconische ansicht vond ik ook wel, maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan en in plaats van naar de idylle rondom mij te kijken zat ik urenlang in de krant te lezen of naar televisie te kijken naar het drama dat zich afspeelde in het water rond Sicilië. De 300 doden van Lampedusa waren nodig om de aandacht van de wereld te vestigen op de migratiegolf die elke dag opnieuw op de stranden aanspoelt, heel letterlijk soms. Een ware volksverhuizing, eerst uit Noord-Afrika en de Sub-Saharalanden, nu ook uit Syrië. Op 28 september, de dag voor ik vertrok, zag ik op de RAI een verslag uit Palermo, een première voor de stad. Een zwarte vrouw met een baby op de arm kwam in de haven als eerste van de loopplank, gevolgd door 180 andere migranten. Ze waren door een vrachtschip opgepikt en voor de eerste keer deed een schip met een lading mensen de baai van Palermo aan. De televisie was er, zelfs de burgemeester en de kardinaal waren voor deze gebeurtenis uitgerukt. De havelozen werden toevertrouwd aan de zorgen van Caritas.

Klein bier was dat vergeleken met wat zich al maandenlang afspeelt aan de Siciliaanse zuidkust en rondom Lampedusa. Op een dag dat ik Romeinse mozaïeken op mijn programma had staan, kwamen in twaalf uur tijd 800 migranten aan, sommigen in haventjes dichtbij. (Moest ik daar niet bij zijn, dacht ik dwaas.) De scafisti, de mensenhandelaars, gebruiken een beproefd recept. De migranten en vluchtelingen worden aan de Afrikaanse kust opeengestapeld in een aftandse schuit, als ze in de internationale wateren komen worden ze overgeladen op een groter schip dat de vissersboot op sleeptouw neemt, en eens dicht genoeg bij de Siciliaanse kust wordt de mensenvracht weer in de kleine vissersboot gedumpt. Soms kan de kustwacht een mensenhandelaar bij de kraag vatten, soms worden drenkelingen gered, maar vaak ook niet. Sinds begin dit jaar staken ongeveer 32.000 migranten het Kanaal van Sicilië over, of probeerden dat te doen, want 1500 zijn er verdronken. Vorige week riep de regionale regering de noodtoestand voor het hele kustgebied uit. Het aantal schepen dat de Italiaanse marine in het Kanaal van Sicilië had – drie! – wordt verdubbeld. Rome belooft dat er ook onbemande drones worden ingezet om de mercanti di morte, de handelaars des doods, sneller op te sporen. De operatie heet ‘Mare nostrum’, de naam die de Romeinen gaven aan hun Middellandse Zee. De hoogste tijd, want de krant La Sicilia had al een nieuwe naam bedacht: un mare di morti, een dodenzee, een hecatombe. Een paar schepen méér, een drone, alsof dat helpt. Aan de migratiestroom als gevolg van armoede en oorlogen komt niet zo snel een einde, er bestaat geen mirakeloplossing.

Verboden te helpen

Europa heeft een Handvest van de Grondrechten. In de preambule staat dat de EU haar grondslag vestigt op hooggestemde waarden als ‘menselijke waardigheid’ en ‘solidariteit’. Ik moest daaraan denken toen ik een interview las met een Italiaanse kustwachter. ‘We kregen te horen’, zegt hij, ‘dat als we boten met migranten inspecteerden we de levensmiddelen en de brandstof moesten meenemen, dan zouden ze de reis niet kunnen voortzetten en rechtsomkeert moeten maken.’ In dezelfde krant foto’s van de lijken van dertien Eritreeërs, netjes naast elkaar op het strand van Sampiera. Door hun mensensmokkelaars overboord gezet en verzopen toen ze al zwemmend het strand probeerden te bereiken. Als de Eritreeërs het hadden overleefd, waren ze hoe dan ook criminelen geweest. Dat is de verdienste van de wet-Bossi-Fini, genoemd naar respectievelijk de leider van de xenofobe Lega Nord en een ex-fascist die zich tot democraat heeft omgeschoold. Wie illegaal het land binnenkomt, pleegt een misdrijf en wie daarbij helpt – vissers en reders – riskeert een forse boete. Het wordt dus afgeraden om te helpen, want dat zou nieuwe migranten en vluchtelingen kunnen aantrekken. Er zijn er gelukkig die dat verbod aan hun laars lappen, ze worden de angeli del mare genoemd en krijgen een pluim van het VN-Commissariaat voor de Vluchtelingen. Ik ben ontzet over de lauwe reactie in de rest van Europa. ‘We hebben een gemeenschappelijke euro,’ schrijft de Corriere della Sera, ‘maar waar is ons gemeenschappelijk geweten’. De rijen doodskisten van Lampedusa hebben weinig losgemaakt. Waarom springen onze regeringen Sicilië en Italië niet bij in de opvang van de migranten? Ik denk dat ik een deel van het antwoord weet. ‘Europa’, dat zijn nog altijd 28 nationale staten die luisteren naar hun publieke opinie. En die is meer bezig met de crisis en de welvaartsstaat, met werkloosheid en besparingen – zorgen en angsten waar xenofobe partijen met stijgend succes op inspelen.

Natuurlijk heb ik mijn best gedaan om ook iets mee te pikken van het vele toeristische moois op Sicilië. Griekse tempels, Romeinse mozaïeken, adembenemende palazzi: het is er allemaal en de Unesco is gul met de felbegeerde onderscheiding Werelderfgoed. Ik moest mij gelukkig prijzen dat ik al dat prachtigs mocht aanschouwen zonder dat ik, zoals in het hoogseizoen, voetje voor voetje moest voortschuifelen. Maar de beate adoratie die ik misschien anders zou hebben gevoeld, was weg. (De schuld van de boat people?) In Tegenlicht, het schitterende Italië-boek van de Duitser Joachim Fest, maakt een Italiaanse intellectueel zich boos op die ‘sentimentele toeristen’ en hun ‘eeuwige ontroerd raken door de geschiedenis’. Ik gaf hem dit keer gelijk. Toen ik de extreme schoonheid en de extreme lelijkheid vlak naast elkaar zag, stoorde het mij minder. Agrigento, door de Griekse dichter Pindaros de ‘mooiste van ’s mensen steden’ genoemd, verwelkomt mij met een muur van afgrijselijke hoogbouw. Vanaf dezelfde plaats kan ik door mijn verrekijker beneden bij de zee de Griekse Concordiatempel zien, in de reisgidsen bedolven onder superlatieven. Het is misschien vloeken in de kerk, maar laat die steden zich maar ontwikkelen zoals ze dat willen, je kunt oude kunstschatten niet allemáál onder een stolp zetten. Het centrum van Agrigento, met zijn doolhof van straatjes en trappensteegjes, vond ik interessanter dan de archeologische site verderop. Het bruist en kolkt daar tenminste, vrouwen kieperen hun schoonmaakwater zomaar op straat, je moet je soms tegen een gevel aandrukken als je geen mep wilt krijgen van een achteruitkijkspiegel. Er bestaat zoiets als de schoonheid van het lelijke, in deze Siciliaanse steden kwam ik daar snel achter.

Als vanouds is de onzichtbare maffia. Eén op de vier gezinnen zit onder de armoedegrens. Het jaarinkomen van de gemiddelde Siciliaan bedraagt 16.000 euro, dat van een Noord-Italiaan bijna 30.000. Het bruto binnenlands product is met 2,5 procent gezakt, de consumptie met 3,2 procent, ‘Sicilia sempre più povera’, almaar armer, kopt een krant. En daarbovenop het drama van de migranten. Er gaat dus van alles mis in Sicilië. En toch, wat een eiland. ‘Dit is een paradijs,’ schrijft Walschap in 1934 vanuit Palermo aan zijn vrouw, ‘vijfmaal per jaar citroenen en appelsienen, perziken en allerlei soorten pruimen om ter meest.’ Bijna tachtig jaar later kan ook ik, de noorderling, niet genoeg krijgen van de olijven, de vijgenbomen, de oleander. Naast de tempels van Agrigento pluk ik amandelnoten en sla ze met een steen kapot. Op een bord lees ik dat er wel 300 variëteiten van amandelbomen waren in Sicilië, dat sommige soorten nu bedreigd zijn en daarom op dit stuk grond opnieuw worden aangeplant. Terug in de stad zie ik ze zitten aan de tafeltjes voor de bars, mannen die niets consumeren, een beetje praten of gewoon zitten te niksen, maar waardig en met stijl. Migranten of niet, Sicilië ligt in de Middellandse Zee. Dat heeft het voor op Jutland en IJsland.

De doodskisten van Lampedusa hebben weinig losgemaakt. Waarom springen onze regeringen Sicilië en Italië niet bij in de opvang van de migranten?

Laat die steden zich maar ontwikkelen zoals ze dat willen, je kunt oude kunstschatten niet allemáál onder een stolp zetten.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content