Steeds meer Europeanen vragen zich vertwijfeld af of de euro wel nodig was. De geschiedenis leert ons dat we geen andere keuze hadden, zegt minister van staat Mark Eyskens.

Er ontstaat heimwee naar de oude, vertrouwde munten met klinkende namen als frank, lira, peseta, mark… Dagelijks worden we geconfronteerd met het eindeloze geëmmer over de problemen van de eurozone en het mogelijk failliet van allerlei – meestal zuidelijke – landen. Dat belet niet dat de euro het op de internationale wisselmarkten behoorlijk blijft doen, goed voor 1,26 à 1,35 dollar. Sinds zijn lancering is de euro onbetwistbaar een sterke munt in de wereld. Het probleem ligt dus niet bij de euro, maar bij de eurozone en de lidstaten.

Aan het begin van deze eeuw, bij toepassing van het verdrag van Maastricht (1992), werd triomfantelijk het begin van heteurotischetijdvak afgekondigd. De praktische voordelen waren namelijk aanzienlijk, zoals het uitsparen van transactiekosten bij het wisselen van munten, en ook de beduidende daling van de interestvoeten door het ontstaan van een grote geïntegreerde kapitaalmarkt. Vandaag, luisterend naar de pessimistische treurzangen, zitten we veeleer in het neurotische tijdperk. Toch moet men goed beseffen dat de invoering van de euro als een ‘enige’ munt beantwoordt aan een absolute economische noodzaak.

Omstreeks 1950, op het puin van de Tweede Wereldoorlog, hebben moedige Europese leiders zoals Robert Schuman, Jean Monnet en Konrad Adenauer het initiatief genomen om een vrijhandelszone in Europa op te richten rond staal en steenkool. Dat model werd uitgebreid naar andere producten en diensten. Zodra een vrijhandelszone ontstaat, wordt het onvermijdelijk dat er een gemeenschappelijk buitentarief inzake douanerechten wordt ingevoerd. Zo niet ontstaat wat economen ‘de omleiding van de goederenstroom’ noemen. Stel dat er vrijhandel heerst voor chocolade tussen Nederland en België. Maar in België is het invoertarief van chocolade uit Zwitserland, dat zich buiten de handelszone bevindt, 50 procent en in Nederland 10 procent. Dan zullen de Zwitsers hun chocola massaal invoeren in Nederland, en via Nederland zal de Zwitserse chocola ongehinderd de Belgische markt kunnen overstromen.

Een douane-unie vereist echter een steeds meer gecoördineerd economisch beleid en mondt uiteindelijk uit in een gemeenschappelijke, eengemaakte markt. Dat gebeurde in de loop van de jaren 1980. Maar de EU-lidstaten behielden toen hun eigen munten, waarvan de koersen op de wisselmarkten schommelden op basis van de wetten van vraag en aanbod. Daalde de wisselkoers van de Belgische frank tegenover de Duitse mark, dan werd de invoer van Duitse producten in België duurder en de export van Belgische producten naar Duitsland goedkoper. Het was alsof wij onze export subsidieerden, en dat verstoorde uiteraard de geest en de letter van de vrijhandelszone. Bij gebrek aan een radicale oplossing modderden de lidstaten jarenlang aan met een Europees muntsysteem waarbij de schommelingen van de wisselkoersen onderling werden beperkt tot een maximaal toegelaten schommelingsmarge – de zogenaamde tunnel, aanvankelijk ‘slang’ genoemd. Die discipline werd opgebracht door een gecoördineerd beleid van de centrale banken, die bij het dalen van de wisselkoers de verzwakkende munt opkochten en bij stijging die munt verkochten. Dat mechanisme was niet perfect: geregeld ontstonden er speculaties of waren de macro-economische onevenwichten te groot om een munt binnen de tunnel te houden, en dan had een muntherschikking plaats.

Dat heb ik als minister van Financiën talrijke keren meegemaakt. Er ontstond heel wat geharrewar tussen de lidstaten, onder meer rond het be-houd van de Europese landbouwprijzen. De invoering van zogenaamde compenserende monetaire bedragen gaf aanleiding tot allerlei onregelmatigheden en misbruiken. Steeds meer werd de evidentie oogverblindend. Er was maar één goede oplossing om de eengemaakte markt te laten functioneren: een einde maken aan de wisselkoersschommelingen door de nationale munten af te schaffen en te vervangen door één Europese munt, de euro. Dat beginsel werd in 1992 ingeschreven in het verdrag van Maastricht. De Britten vochten nog een achterhoedegevecht uit door voor te stellen de nationale munten te laten bestaan en daarnaast een gemeenschappelijke Europese munt in omloop te brengen: a common currency, not a single currency. Gelukkig werd dat snode idee verworpen en bekwamen de Britten een zogenaamde opt out, waardoor zij niet hoefden toe te treden tot de Europese muntzone, en als betere stuurlui aan wal konden blijven rondhangen.

Sinds zijn lancering is de euro onbe-twistbaar een sterke munt in de wereld.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content