In ‘LTI’ analyseert Victor Klemperer op een haarfijne manier hoe het nationaal-socialisme de Duitse taal twaalf jaar lang ‘nazificeerde’.

‘Nooit in mijn leven, nooit, heeft mijn hoofd zo van een boek gedaverd als van Rosenbergs Der Mythus des 20. Jahrhunderts. Niet omdat het een buitengewoon diepzinnig, moeilijk te begrijpen of psychisch schokkend werk was, maar omdat Clemens er minutenlang mee op mijn hoofd hamerde’, schrijft Victor Klemperer in LTI, De taal van het Derde Rijk.

Alfred Rosenberg was de sterideoloog van nazi-Duitsland. Voortbordurend op De Gobineaus en Chamberlains pseudo-wetenschappelijke rassentheorieën gaf hij aan het antisemitisme van de Duitse nationaal-socialisten een al even pseudo- wetenschappelijke fundering. Dat uitgerekend Klemperer dit boek in handen heeft gekregen, staat voor Clemens, Sturmbannführer bij de geheime politie (Gestapo), met ‘hostieschennis’ gelijk. Vandaar zijn gewelddadige reactie.

Toch behoorde Klemperer, die tijdens de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger aan het front had gevochten en met een ‘Arische’ vrouw was getrouwd, tot de ‘geprivilegieerde’ joden. Anders dan de ‘Volljuden’ werd deze groep niet automatisch naar de vernietigingskampen gedeporteerd. Alle andere antisemitische maatregelen mocht Klemperer aan den lijve ondervinden.

In 1935 werd hij als gevolg van de ‘zuivering’ van het ambtenarenkorps als hoogleraar aan de Technische Hochschule in Dresden ontslagen. Later werd hij verplicht zijn intrek te nemen in een jodenhuis en in 1943 dwong men hem als arbeider aan de slag te gaan in de fabrieken van Dresden. En dan waren er nog de dagelijkse intimidatiepraktijken van de Gestapo, waarvan hij minutieus verslag uitbracht in het dagboek dat hij van 1933 tot 1945 bijhield ( Tot het bittere einde). Dit was de ‘balanceerstok’ die hem hielp zich boven zijn beklemmende situatie te verheffen en zijn innerlijke vrijheid te behouden.

Maar als filoloog was het vooral het taalterrorisme dat hem fascineerde. Zijn notities hierover bracht hij in een overzichtelijk geheel samen dat in 1947 onder de titel LTI (Lingua Tertii Imperii) werd gepubliceerd.

TOTALITAIRE TAAL

Op een haarfijne manier analyseert Klemperer hoe het nationaal-socialisme twaalf jaar lang het Duits ‘nazificeerde’. Het resultaat was een totalitaire taal die zich niet alleen meester maakte van de politiek, maar ook haar ‘gif spoot’ in alle andere sectoren van het leven thuis en op straat. Geen enkele bevolkingsgroep ontsnapte aan de besmetting: van arbeiders tot antinazistische intellectuelen, allemaal bedienden ze zich bewust of onbewust van woorden en zinswendingen uit het geïnfecteerde repertorium. Zelfs in joodse kringen gebeurde dit, zij het dat die ontleningen deel uitmaakten van hun galgenhumor of van ‘het noodzakelijke verstoppertje-spelen’. Zo had het werkwoord ‘zich melden’ alleen voor de Gestapo en de joden ‘geheime geldigheid’. Het betekende op het matje geroepen worden, maar ging geregeld gepaard met martelingen en eindigde steeds vaker met ‘een afscheid voor eeuwig’.

Toch was de LTI een arme taal. In de meeste gevallen zette ze alleen maar de reeds bestaande woordenschat naar haar hand. Hierbij werd vaak de gevoelswaarde en de frequentie van woorden veranderd. De term ‘fanatiek’ bijvoorbeeld die vroeger naar blinde dweepzucht verwees, werd tijdens het Derde Rijk bijzonder positief gewaardeerd. Dit adjectief was ‘een glorieuze samensmelting van begrippen als dapper, toegewijd en onverzettelijk’, schrijft Klemperer. Fanatisme werd dan ook als een fundamentele deugd van het Duitse volk beschouwd. Het propagandasysteem gebruikte het woord overigens des te vaker naarmate Hitlers nederlagen moeilijker te camoufleren vielen en hij zijn greep op de Duitsers dreigde te verliezen.

Schraal was de LTI ook omdat ze slechts het gevoels- en instinctmatige in de mens benadrukte. Alles wat tot een kritische instelling zou kunnen aanzetten, werd gemeden als de pest. Een woord als ‘filosofie’ werd doodgezwegen omdat het aan een ordenend en logisch verstand appelleerde, wat ‘een nationaal-socialist precies uit zelfbehoud moest verafschuwen’. In plaats van te filosoferen, deed men aan ‘Weltanschauung’. Maar terwijl ‘het schouwen’ in het begin van de eeuw als ‘het juiste zien’ werd gedefinieerd, vatten de nationaal-socialisten het op als ‘het gestuurd zien van een mysticus dat in religieuze extase of verblinding uitloopt’. Ook de term ‘systeem’ werd slechts met minachting gebruikt. De nazi’s hadden geen systemen, maar een overvloed aan organisaties, wat aan hun zucht naar totaliteit beantwoordde, schrijft Klemperer. ‘Ze systematiseerden niet met het verstand, ze luisterden de geheimen van het organische af.’

De organische waarheid was sinds het verschijnen van Rosenbergs rassentheorie de enige die telde. Die waarheid werd niet door het intellect bedacht, maar was aanwezig in ‘de geheimzinnige kern van de ziel van volk en ras’. Daarom benadrukte de LTI overal de natuurlijke groei en verheerlijkte ze het leven en het werk van de traditie- en landgebonden Duitse boer.

MECHANISERING VAN DE MENS

Vreemd genoeg wemelde de LTI ook van de technische woorden. Net als in zijn buurlanden was in Duitsland het gebruik van vaktermen ten gevolge van de technische revolutie sterk toegenomen. De LTI onderscheidde zich echter van de andere talen doordat ze die technische termen en beelden ook op mensen ging toepassen. ‘Binnen afzienbare tijd zullen we op een aantal gebieden op volle toeren gaan draaien’, proclameerde minister van Voorlichting en Propaganda Joseph Goebbels om het verliezende Duitsland aan te moedigen. De Duitsers werden letterlijk op hoop van zegen tot machines gedegradeerd. Die mechanisering van de mens stond haaks op zijn zogezegde organische ontwikkeling : dit vormde voor Klemperer een van de grootste paradoxen in de taal van het Derde Rijk. Het was de enige niet.

Men muntte oud-Germaanse namen om aansluiting te zoeken bij de traditie, maar schoof die gezwind weer opzij als ze in strijd was met een of ander nationaal-socialistisch beginsel. Om die reden werden Slavische plaatsnamen systematisch verduitst. Tegelijk ging Adolf Hitler in zijn toespraken steeds vaker vreemde woorden gebruiken. Afkortingen werden als naar bolsjewisme stinkende ‘woordpeukjes’ afgedaan, maar de LTI zelf leed aan het taalbederf waarmee ze korte metten wilde maken.

Van zulke tegenstrijdigheden lagen de nazi’s natuurlijk niet wakker. Van belang was alleen het volk voor de Arische zaak te winnen en daartoe werden alle middelen ingeschakeld. Defilés, vlaggen, spandoeken, affiches, massaliederen, spreekkoren, schreeuwerige en bezwerende toespraken, dit alles moest net als de LTI de massa hypnotiseren. Hoe kun je immers beter je toehoorders tot een gedachteloze kudde reduceren dan door hun kritische geest uit te schakelen? Hoe kun je ze beter afstompen dan door ze twaalf jaar lang hetzelfde in te hameren? En is mensen tot willoze automaten herleiden uiteindelijk niet de beste manier om een noodzakelijke voorraad beulen en folteraars aan te leggen?

De taal van het Derde Rijk was er een van massafanatisme én van geloof, schrijft Klemperer, een geloof dat veel aan het katholicisme ontleende. Zo verhief Hitler zich tot de door God uitverkoren Duitse ‘heiland’. Zijn helpers stelden alles in het werk om de cultische verering van de Führer te verspreiden, getuige de religieuze adjectieven waarmee zijn werk, zijn natie en zijn oorlog werden aangeduid. Mein Kampf gold in Duitsland als het heilige boek van het nationaal-socialisme. Het Derde Rijk dat hij stichtte, moest reminiscenties oproepen aan het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie en verwees tegelijk naar het volmaakte tijdperk dat volgens middeleeuwse zuiveraars op het heidendom en verdorven christendom zou volgen. Zijn religieuze zending omvatte twee doelstellingen. Eerst moest er een nieuwe algehele orde, een aan de anarchie ontrukt tijdperk geschapen worden. En vervolgens moesten de Ariërs, het enige cultuurscheppende ras, aan de macht worden gebracht, met een diabolisering van alles wat daarbuiten viel, tot gevolg.

BUITENLANDSE TEGENSTANDER

Om dit antisemitisme nieuw leven in te blazen, deed Hitler een beroep op het meest instinctieve in de mens, constateert Klemperer. De oorzaak van al het kwade dat Duitsland teisterde, waren de joden, luidde de boodschap in Hitlers redevoeringen. Of het nu om bolsjewisten, marxisten of kapitalisten ging, elke buitenlandse tegenstander werd door de toevoeging van het adjectief joods tot een enkele vijand teruggebracht. Door het personifiërende en allegorische enkelvoud ‘de jood’ te gebruiken, werd deze ook in het binnenland ‘de kapstok’ waaraan men alle mogelijke soorten vijandschap kon ophangen. Tegen een ‘ras’ dat het Noord-Germaanse bedreigde met ‘afgronddiepe haat’ – nog zo’n cliché dat twaalf jaar lang welig tierde – kon men zich alleen beschermen door het uit de weg te ruimen. Na de afzondering van de joden was de volgende ultieme stap hun uitroeiing.

Met LTI heeft Klemperer imposant werk geleverd. Midden in de bruine terreur wist hij voldoende afstand te bewaren om de taalkundige uitdrukkingsmiddelen van het schrikbewind te repertoriëren.

Dat deze inventaris niet volledig was, besefte hij zelf maar al te goed. Niettemin is zijn boek een scherpe en scherpzinnige ontleding van de manier waarop de nazi’s de taal aan hun ideologie onderwierpen en er hun sterkste propagandamiddel van maakten. Men kan het betreuren dat dit uit 1947 daterende werk nu pas is vertaald. Men kan er zich echter ook over verheugen. LTI is immers uiterst geschikte lectuur voor al wie in dit land geneigd is de nieuwe bruine pest te banaliseren. Voor politici bijvoorbeeld die om kiezers te winnen het begrip veiligheid bespelen en ons zo in een taal verstikken die ‘voor ons dicht en denkt’.

Victor Klemperer, LTI, De taal van het Derde Rijk, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 367 blz., 1400 fr. (34,7 euro)

Agnès Van Emelen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content