Op 9 november 1989 doorbrak een jubelende menigte de Muur van Berlijn. De haast om hem te slopen maakte stilaan plaats voor een bedachtzamer omgaan met de herinnering aan de verdeelde stad. Een voettocht langs de Muur, vijftien jaar later. Van het stadsmidden naar het zuiden en terug (2).

Wie nooit een voet in Berlijn heeft gezet en vandaag met een luchtballon landt op Potsdamer Platz, waant zich in een postmoderne metropolis. Hij kan zich vergapen aan de stijlvolle wolkenkrabbers aan de rand van dit grote plein, het geografische midden van de stad, gelegen in het westelijke district Tiergarten op de scheiding met Berlin-Mitte (ex-Oost). Na de hereniging van Duitsland uit de grond gerezen volgens een strategisch plan uit de privé-sector, dragen ze de signaturen van beroemde bouwmeesters. Links loopt het glazen PricewaterhouseCoopers-gebouw van Renzo Piano, echo van utopische architectuur uit het expressionisme, met een spitse hoek naar het plein toe. Rechts maakt Helmut Jahns ranke kantoortoren uit glas en staal zijn zachte curve, als gedistingeerd nakomeling van het naoorlogse modernisme. Tussen beide glazen reuzen in, evoceert Hans Kollhoff met een meer dan 100 meter trapsgewijs oplopende ‘skyscraper’, bekleed met tegels van gebrande turf, het New York van de jaren dertig.

De wolkenkrabbers behoren tot twee uitgestrekte arealen, van DaimlerChrysler en van Sony. Met kantoren, winkelcentra, bioscoopcomplexen, hotels, een casino, een muziektheater, overdekte plaza’s en een nieuw gecreëerde Marlene Dietrich-Platz, vormen ze een eigen stad in de stad. Zij lokt tienduizenden mensen per dag aan, tuk op vertier in een glanzende droomwereld. En het lijkt daarbij alsof ze hen aanhoudend wegzuigt van Potsdamer Platz, dat er merkwaardig leeg en grijs bij ligt. Zo wil de herinnering aan de donkere tijd, toen het spergebied rond de Muur hier voor een gapende wonde van kolossale afmetingen zorgde, toch niet even radicaal verdwijnen als de plannenmakers hadden gehoopt.

Op de koop toe is de harmonische aansluiting op de achthoekige Leipziger Platz in voormalig Oost-Berlijn nog altijd niet gerealiseerd. Zo veerkrachtig het privé-kapitaal aan Potsdamer Platz een oogverblindend City-centrum uit de grond stampte, zo sloom schijnt alles aan de overkant te verlopen. Met een sterk verkeersbelast kruispunt van brede straten als barrière, is het nog maar de vraag of de pleinenfusie hier ooit het hart van de geheelde hoofdstad van Duitsland kan doen kloppen.

Wie zijn de lui die op deze kille herfstdag het plein in een oogwenk kleur geven met het oranje van pompoenen, zwellend uit kriskas opgestelde groene kisten? Als het om een handeltje gaat, waarom staan de vermeende kopers en verkopers er dan bij als toevallige passanten? En welk standbeeld hoort op de zware stenen sokkel te staan, op een uithoek van het plein? Geschreven in de steen staat dat Karl Liebknecht hier op 1 mei 1916 opriep tegen de imperialistische oorlog en voor de vrede.

Het DDR-regime dat de revolutionair Liebknecht (1871-1919) als een martelaar vereerde, kwam niet verder dan het installeren van een sokkel, in augustus 1951. Toen het tien jaar later de Muur van Berlijn bouwde, stond Liebknechts sokkel midden in de ‘doodsstrook’, de sperzone tussen de dubbele muur. De makers van het nieuwe Berlijn ruimden dan in 1995 de sokkel uit de weg. Zoveel grondigheid is sinds kort niet meer gewild, want in november 2003 werd de steen opnieuw geïnstalleerd, nog altijd zonder Liebknecht.

Op de hoek met de Stresemannstrasse hebben een klein muursegment en een koddig bekladde wachttoren de sloop overleefd. Rond een barst in de Muur is een gezicht geschilderd, gespleten tussen zwart en rood, met een gele rand eromheen. Er loopt een scheur door de nationale driekleur. En ook het effect van de Wiedervereinigung is beneden de verwachtingen gebleven. Dus heeft de liedzangeres op de Muur geschreven:

‘Die Freiheit/hab’ ich nicht gefunden/vor oder hinter diesem Stein/vielleicht ist sie/davon/geflogen/kommt wieder rein/kann sein.’

Nieuwe munten

Nog met de geheven middelvinger waarmee de stedelinge op de schunnigheid van de haar voorbij fietsende jongeren reageert, biedt ze me bij het elkaar kruisen op het voetpad al haar verontschuldigingen aan. Zoals de kiezelsteentjes die ‘blonken als nieuwe munten’ uit het sprookje van Hans en Grietje, wijst een dubbele rij kasseistenen in het wegdek vanaf hier het tracé van de vroegere Muur aan. Op het adres Stresemannstrasse 123 moet de ‘Galerie am Potsdamer Patz’ liggen, waar thematentoonstellingen over de Duitse eenheid, het verdeelde beeld van de stad Berlijn en de Muur plaatsvonden, maar de ruimte achter het aangeslagen uitstalraam is leeg. De eerste straat links is de Niederkirchnerstrasse, vernoemd naar de door de nazi’s terechtgestelde verzetsstrijdster, een nederige naam voor een straat met niets dan kolossale gebouwen. De Martin-Gropius-Bau ziet er fraai gerestaureerd uit, passend voor een huis dat in 1988 de grote Joseph Beuys-retrospectieve organiseerde, hoewel de hoofdingang toen nog door de Muur was afgesloten. Op deze 13e oktober afficheert het de laatste dagen van de tentoonstelling Francis Alÿs – een geheim doel voor een geheime dag in Berlijn.

Alÿs, een in België geboren architect, vertrok in 1985 naar Mexico City, vlak nadat een aardbeving er tienduizend mensenlevens had geëist. Hij bleef er, koos om kunst te maken en vestigde zijn atelier in de schaduw van de historische kathedraal en het Zocala-plein. Onlangs kreeg hij de Blue Orange 2004, de kunstprijs van de Duitse Volksbanken en Raiffeisenbanken. Klaus Biesenbach, de Berlijnse curator van de tentoonstelling van Alÿs, maakt in zijn tekst voor de catalogus een opmerkelijke vergelijking tussen twee hoofdsteden. Hij vertrekt van de vaststelling dat Mexico City met zijn naar schatting 24 miljoen inwoners de grootste stad van de wereld is, die nog altijd in snel tempo groeit. Berlijn daarentegen, krimpt. Bij de val van de Muur in 1989 telden de twee stadshelften samen 3,5 miljoen inwoners, en men verwachtte een bevolkingsexplosie (5,5 miljoen) tegen het jaar 2000. In tegenstelling tot de prognoses, die een toevloed van honderdduizenden illegale migranten uit het vroegere oostblok incalculeerden, telt Berlijn vandaag nog slechts 3,3 miljoen zielen.

Vervolgens legt Biesenbach de vectoren in de stadsontwikkeling van de laatste eeuw naast elkaar. Op het als terras ingerichte, platte dak van vrijwel elk nieuw gebouw in Mexico City steken monierijzers uit, ten teken dat de bouwheren in de verwachting leven er ooit nog een paar verdiepingen bovenop te bouwen. Voorts verzinkt de stad, gebouwd op een vroeger meer, langzaam in de aardbodem. En ten slotte bestaat de voortdurende, door het noodlot gewilde dreiging van nieuwe aardschokken. De vectoren in de Berlijnse stadsontwikkeling dienen zich daarentegen allerminst aan als door het noodlot gewild. Met de door hen zelf uitgelokte Tweede Wereldoorlog bezegelden de Duitsers het lot van de bloeiende metropool uit de jaren ’20 en ’30. De val van Berlijn luidde niet alleen ’tot de tragische dood van vele inwoners van de stad, maar ook tot een traumatisering, vernietiging en verbrokkeling van de eertijds functionerende grootstad. De stad viel door de vele gaten, die de bommen en andere vernielingen achterlieten, uit elkaar tot een veelcellige atol.’

Ook voor de tweedeling van de stad (1961-1989) door de Muur, draagt niet het noodlot maar de mens zelf schuld. Geen duistere machten maken van Berlijn vijftien jaar na de hereniging een van de weinige slinkende hoofdsteden van de wereld, maar wel de ‘Duits-Duitse identificatie- en zelfinschattingsmoeilijkheden’. Vandaar de overvloed aan beschikbare woon- en bedrijfsruimten. In de plannen van de dienst stedenbouw komen zelden torengebouwen voor. Een recent masterplan voor wolkenkrabbers op Alexanderplatz wacht nog altijd op kapitaal, investeerders en gebruikers. Daarom werd besloten om er voorlopig alleen de sokkels te bouwen, derwijze dat men ze ooit kan verhogen – ‘bijna Mexicaanse toestanden in het midden van de Duitse hoofdstad’. (Biesenbach)

Francis Alÿs doolt geregeld door de stedelijke ruimte en legt zijn waarnemingen dan op foto of film vast. In Ambulantes zien we hem een ijsblok meezeulen, op zijn weg even een vochtig spoor nalatend, tot hij helemaal gesmolten is. Of hij laat twee muzikanten elk met de helft van een tuba door de stad lopen tot ze elkaar toevallig weer tegen het lijf lopen. Met dit soort van nutteloze handelingen injecteert hij een dosis poëzie in de stad, onschuldige verwijzingen naar de politiek niet schuwend. Zo wou hij in Berlijn te voet het traject van de Muur afleggen, met een druppende verfemmer in de hand, en dat nog eens overdoen langs de nieuwe muur in Jeruzalem. (Het project sneuvelde vooral door praktische problemen in Israël.)

De afwezigheid

Dus werd het Rehearsel I, een tentoonstelling rond het motief van de repetitie, het inoefenen in afwachting van het eigenlijke optreden of de definitieve handeling, in dit geval een allusie op de hardnekkige pogingen van het land Mexico om aan te knopen met de moderniteit. In een aandoenlijk filmpje zien we niet toevallig een VW-kever talloze malen een zanderige heuvel in Tijuana oprijden, en er evenveel keren weer afglijden voor hij ooit de top kan bereiken. Dit gebeurt op het ritme van een danzon voor trompetten, zoals die door een band in Juchitan met ettelijke onderbrekingen werd ingestudeerd.

In de lichthal van de Gropius-Bau hangen dan de bijna plechtige kleurenfoto’s die Sophie Calle in 1996 in Oost-Berlijn nam. ‘Ik zocht plaatsen op in Berlijn waar symbolen van de DDR-geschiedenis verwijderd zijn. Ik vroeg voorbijgangers om de voorwerpen te beschrijven die ooit deze lege plekken vulden. Ik fotografeerde die afwezigheid en verving ontbrekende monumenten door herinneringen eraan.’ Obligate Lenins en Russische soldaten, het insigne van de DDR op het Palast der Republik, straatnaamplaten, maar ook een witte duif op een muur met als bijschrift ‘Berlijn, stad van Vrede’.

Een dubbele herinnering ligt vlak naast de Gropius-Bau, waar de Muur van Berlijn zich uitstrekt over een lengte van 200 meter, in de staat waarin hij zich vlak na die Wende bevond: vol wild uitgekapte gaten, aangevreten door souvenirjagende ‘muurspechten’, beklad door aanhangers van Glasgow Rangers, Sunderland, Save-our-Planet en door graffiti-spuiters. Gelegen op de grens van Berlin-Mitte en Kreuzberg, vormt hij de noordkant van het openluchtmuseum Topographie des Terrors, op de kale grond waar ooit het Gestapo-hoofdkwartier zich bevond. In de vroegere kelders, bij de uitgestalde foto’s, volgt de ene schoolklas de andere op, zonder uitzondering in stilte luisterend naar de lange uiteenzettingen van de leraren. Een tijdelijke tentoonstelling, gewijd aan het Volksgerichtshof, Hitlers politieke tribunaal, volgt het lot dat de ‘bloedrechters’ na de oorlog te beurt viel. Op zijn proces in 1968 werd Hans-Joachim Rehse, verantwoordelijk voor 231 terdoodveroordelingen, vrijgesproken. Ook zijn collega’s werd geen haar gekrenkt.

Wie links van de dubbele rij kasseisteentjes – blinkend als nieuwe munten – over de straat loopt, verplaatst zich in gedachten in de benauwende oostzone; rechts voelt het immer kleurrijke, zuidelijke stadsdeel Kreuzberg vertrouwder aan. Een stalletje met Russische berevellen mutsen en kepi’s van de Oost-Duitse Volkspolizei, biedt een voorsmaakje van wat komt. Checkpoint Charlie, de mythische grensovergang tussen de twee stadshelften, waar diplomaten en buitenlanders door het ‘IJzeren Gordijn’ in een andere wereld terechtkwamen, is in een ordinaire toeristenval veranderd. Voor een wachthuisje, bij een zandzak met de Amerikaanse vlag, valt een ‘wassen beeld’ in het uniform van de US Army even uit zijn rol, plots omkijkend wanneer twee auto’s vlak achter hem licht met elkaar in botsing komen. De directrice van het door bezoekers belegerde Checkpoint Charlie-museum laat een Disneyland-repliek van de Muur bouwen, die alvast 87,7 procent van de lezers van Der Tagesspiegel onmiddellijk afgebroken willen zien.

Aan het eind van de Zimmerstrasse staat het goudkleurige torengebouw van het Springer-mediaconcern, genoemd naar de stichter Axel Springer die ook zijn naam gaf aan de straat die op de hoek begint. Ooit vooroplopend in de ronkende verslaggeving tegen het communisme in het oosten en de studentenopstanden in het westen, kon de magnaat zich geen betere stek bedenken dan deze voorpost tegen de vroegere Muur. De kwieke figuur in bruine regenjas die zich over het voorplein beweegt met de mobiele telefoon in de aanslag en een taxi binnen handbereik, is niet de minste onder de collega’s: Hellmuth Karasek (70), ex- Der Spiegel-redacteur, en beter bekend ten tijde van zijn televisieoptredens in het beruchte Literarische Quartett. ’s Anderendaags melden de kranten: Karasek is weer in medialand om zijn memoires, Auf der Flucht, voor te stellen. Ook hij, een vluchteling! Een jongen van elf in de Oostenrijkse lakenstad Bielitz brak halsoverkop een stralend kerstfeest 1944 af om de aanstormende Russen te ontlopen. Na voltooiing van z’n eindexamen in de DDR raakte hij klem in de communistische staat en stak in volle Koude Oorlog over naar het land van belofte.

De blinkende munten in het wegdek buigen af, verdwijnen in een omheind privé-perceel met gras en struikgewas, en duiken weer op voor een rij bebloemde, nieuwe woningen in de vroegere sperzone van de Muur aan de oostzijde. Van de weeromstuit zien de Kreuzbergse gevels aan de overkant er nog verlepter uit dan ze al zijn. Scherp naar links afdraaiend, komt de Luckenauerstrasse, aan de huizenloze linkerkant afgezet met kroonstenen van de Muur, als waren die te zwaar om ze samen met de rest van het puin op te ruimen. En had het verwaarloosde pleintje niet Alfred-Döblin-Platz geheten, naar de schrijver van de memorabele stadsroman Berlin Alexanderplatz, dan bekroop wel niemand ooit de lust om er meer dan een paar ogenblikken onder de drie prachtige bomen te blijven drentelen.

Tot een eind in de Waldemarstrasse hangt een sfeer van troosteloos niemandsland, een groot braakliggend terrein met een gedeeltelijk vertrapte omheining in groene draad. Maar aan de Waldemarbrücke begint onverwacht de idylle. In de bedding van een drooggelegde stadsgracht zijn priëlen aangelegd, met rode klimplanten, zitbanken, paden met overdekt bladerdak. Links bieden ze uitzicht op een fonteinstraal in een kalme vijver met daarachter de Michaelerkirche. Moeilijk te vatten dat men zich pal op de lijn van de Muur bevindt. De in volle heraanleg verkerende Engeldamm op de linkeroever is de laatste straat van Berlin-Mitte, de Bethaniendamm aan de overkant de eerste van Kreuzberg. Waar de gracht gedempt is, kan men door het zand van dam tot dam lopen en terechtkomen in een veeleer opwekkend stukje niemandsland. Er groeit kool achter een primitieve omrastering, en hoog in de boom is een ‘Baumhaus’ ingericht. Een kleine omweg leidt snel naar het park rond de rode baksteenbouw van de Evangelische St-Thomaskirche. Bij de poort heeft de dominee een geschilderd portret van een van zijn verre voorgangers op een stoel gezet, om het eens goed te kunnen fotograferen. Bezijden de kerk ligt het volgende tussengebied, bezaaid met kaduke woon- en vrachtwagens, een emmertje en vormpjes in het zand. Waar zouden de mensen zijn?

Voor het laatste stuk van de muurwandeling zouden zevenmijlslaarzen het beste zijn. Om het druk bereden traject in een oogwenk te kunnen afleggen: over de Schillingbrücke boven de brede Spree met uitzicht op de eeuwige Televisietoren (ten hemel priemende lans van Don Quichote!), langs het kruispunt Stralauer Platz en de Mühlenstrasse, waar de Muur over een lengte van 1300 meter is blijven staan. Dat zo’n groot stuk nooit werd gesloopt, is te danken aan de honderd internationale kunstenaars die hem in 1990 met uitbundige vreugdetaferelen hebben beschilderd. Zo ontstond de East-Side Gallery, gelegen in Friedrichshain, zo te zien niet het vriendelijkste stadsdeel van Oost-Berlijn. Nooit hadden de aan regen en wind blootgestelde muurschilderingen de tand des tijds weerstaan, indien in 2000 het Verbond der Duitse Lakindustrie ze niet voor een deel hadden gerestaureerd. Tientallen verffabrieken sponsorden, maar toereikend voor de volledige restauratie bleek dat niet. Bij het eerste gat in de muur houdt de glanzende schilderijenparade op en begint het afbladderende gedeelte waarvan de soms nog als paradijselijk te herkennen scènes langzamerhand volledig verdwijnen. Op de plaatsen waar met de beste wil geen kunstwerk meer te bekennen valt, hebben graffiti-spuiters hun universele tekens aangebracht. De rest van de kwetsbare East-Side Gallery hebben ze onaangeroerd gelaten.

Gezien door kieren in de Muur: het glinsterende water van de Spree, achter een smalle strook grasland. Aan het eind van de Gallery is de toegang tot de westelijke kant van de Muur afgesloten voor het publiek. Daar bloeien, zoals overal ter wereld in de tussengebieden, de subculturen. In de ‘gekraakte’ zone voor het begin van de Gallery ontvangen alternatieve theatermakers onbelemmerd volk over de vloer, in afwachting dat het Shakespeare Theater van de Shakespeare Company Berlin gebouwd is. Elke maandag om halfnegen voeren ze ‘Shake!’ op, een oefening in improvisatiekunst, waarbij de toeschouwers zelf de titels van de scènes, de spelstijl, plaats en tijd van handeling bepalen.

Op de terugweg naar het stadsmidden deelde de automatische stem in het U-Bahn-rijtuig de haltes systematisch een halte te laat mee. De nocturne in de Alte Nationalgalerie op het museumeiland bezocht. Er op de tentoonstelling Wolkenbilder, die Entdeckung des Himmels, de vertrouwd gewaande hemel van de schilder Caspar David Friedrich (1774-1840) verward met een zicht op de oever van de Spree bij Stralau door Karl Friedrich Schinkel (1781-1841). In het donker de hemel boven Berlijn teruggevonden tussen het museum en restaurant Barist aan de Hackischer Markt. Ten slotte op het enorme, naar hen genoemde forum, de filosofen van het socialisme driemaal groter dan levensgroot aangetroffen, in brons. De rug gekeerd naar het doorgeroeste Palast der Republik, kijken ze – Marx zittend, Engels staand, schuilend bij elkaar – naar het spektakel van de lichtsignalen uit de Televisietoren. Symbool van de macht van de media en van de vooruitgang, zoals wij weten.

Door Jan Braet

De mythische grensovergang Checkpoint Charlie is in een ordinaire toeristenval veranderd.

Berlijn is een van de weinige slinkende hoofdsteden in de wereld.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content